|7|

Woord vooraf

 

Dit is bepaald niet het eerste boek over de gelijkwaardigheid van man en vrouw in maatschappij en kerk. Is dit zo langzamerhand niet een uitgekauwd onderwerp? Kunnen er nog nieuwe gezichtspunten naar voren worden gebracht? Waarom moet er nog weer een nieuw boek verschijnen?

Het leek de Studie- en bezinningsgroep van Christelijk-gereformeerde predikanten en theologen (kortweg ook wel de ‘Amersfoortse kring’ genoemd) niettemin van belang om deze publicatie het licht te doen zien. We noemen twee redenen. We vinden het niet terecht dat soms de indruk wordt gewekt dat binnen de klassiek-gereformeerde schriftbeschouwing geen discussie over de plaats van de vrouw in de gemeente en in de samenleving behoeft te worden gevoerd: zij moet zwijgen en onderdanig zijn aan de man. We menen dat uit deze bundel kan blijken dat een eerlijk luisteren naar de Schrift toch tot een andere uitkomst leiden kan.

De tweede reden is dat we met dit geschrift een bijdrage willen leveren aan een discussie die in verschillende kerken aan de rechterkant van de gereformeerde gezindte aarzelend op gang aan het komen is. Daarom is ook gekozen voor een opzet waarin auteurs uit diverse kerken (Nederlands Hervormd, Gereformeerd Vrijgemaakt, Nederlandse Gereformeerd, Christelijk Gereformeerd) aan het woord komen, en waarin met name de plaats van de Schrift in de discussie aan de orde komt.

Het ontstaan van deze bundel kan licht werpen op de samenhang van de artikelen en de wijze waarop ze gelezen kunnen worden.

Uitgangspunt is het artikel ‘Vlees van mijn vlees’ van J.M. Aarnoudse over de gelijkwaardigheid van man en vrouw in het licht van de Bijbel, waarmee de bundel begint.

Bij de discussie over de man-vrouwverhouding blijkt de visie op de Schrift telkens weer een cruciale rol te spelen. Daarom verantwoordt dezelfde schrijver in een tweede artikel, ‘Schat in aarden vaten’, de manier waarop hij de Bijbel leest.

Aan S. Meijers is gevraagd om in te gaan op het reeds lang in de gereformeerde theologie gangbare begrip ‘organische inspiratie’, waarmee bedoeld wordt dat de bijbelschrijvers ten volle als mensen en kinderen van hun tijd in de tekst aanwezig zijn.

In het artikel ‘Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt…’, gaat J.M. Mudde in op de vraag of we in de bezinning op de man-vrouwverhouding ons uitgangspunt moeten blijven nemen in een bepaalde, onveranderlijke scheppingsorde, zoals dat binnen de gereformeerde

|8|

traditie gebruikelijk is. Hij benadert deze vraag vanuit de bijbelse wijsheidsliteratuur.

Telkens komen we bij deze kwestie de apostel Paulus  tegen, van wie de zogenoemde zwijg- en onderdanigheidsteksten afkomstig zijn. Hoe moeten we deze woorden verstaan, en wat is het gewicht van Paulus’ beroep op het Oude Testament daarin? Hierover laat M.C. Mulder zijn licht schijnen in het artikel ‘En daarna Eva’, over het schriftberoep van Paulus, met name in 1 Timoteüs 2: 11-15.

Vervolgens gaat een tweetal schrijvers, H. Folkers en M.J. Verkerk, in het artikel ‘Man, vrouw en ambt’ in op de vragen rond de vrouw in het ambt, waar in de kerk de schoen het meest wringt.

Tenslotte geeft G.C. den Hertog enkele hermeneutische overwegingen rond de man-vrouwverhouding in bijbels licht. Hij beziet welke basis er is voor een intern-kerkelijk gesprek over de positie van de vrouw. Loopt de kerk altijd achter de ontwikkelingen in de maatschappij aan? Heeft ze daarin ook een eigen (kritisch) geluid te laten horen, of heeft ze zich slechts neer te leggen bij wat in onze tijd van emancipatie bijna communis opinio aan het worden is?

Een aantal malen is ons bij het voorbereiden van de publicatie de vraag gesteld, waarom er geen vrouwelijke auteurs bij betrokken zijn. Wij hebben bij het zoeken naar medewerk(st)ers daar nadrukkelijk naar gekeken, maar kwamen uit bij de namen die we nu hebben op grond van spreiding in kerkelijke achtergrond en deskundigheid.

Wanneer u het boek gelezen hebt, zal duidelijk zijn dat niet alle auteurs precies dezelfde opvattingen hebben. Iedere schrijver is uit de aard der zaak alleen verantwoordelijk voor zijn eigen bijdrage. Maar de auteurs stemmen wel overeen in de mening dat in de kerk een open discussie — in gehoorzaamheid aan de Schrift — over de verhouding tussen man en vrouw mogelijk moet zijn. Deze bundel is ontstaan vanuit de overtuiging binnen bovengenoemde studie- en bezinningsgroep, dat deze discussie zelfs dringend gewenst is waar ze tot op dit moment nog nauwelijks gevoerd is. Want ook aan deze kerken behoren deze vragen niet voorbij te gaan, terwille van een stuk eenheid van leer en leven.

We hopen met deze publicatie hieraan een bijdrage te hebben geleverd.

 

De redactie-commissie
J.M. Aarnoudse
J. Manni
W.C. Moerdijk