|180|

 

Hoofdstuk II

De grenzen van het recht naar tijd en plaats. 

 

§ 1. Inleiding.

 

Ieder systeem van recht geldt alleen op een bepaald oogenblik binnen de grenzen van het territoir van een bepaalden Staat. De wetgevende macht stelt de regels op, die als recht behooren te worden gevolgd, de rechterlijke macht bepaalt, wat in een concreet geval recht is; beide zijn functies van den Staat. Aan zijn grenzen zijn ook zij gebonden. Het privaatrecht, dat in deze handleiding wordt beschreven, is het privaatrecht, dat geldt in Nederland. Intusschen: ieder volk is voortdurend in verkeer met andere, die onder een ander rechtssysteem leven, er bestaan rechtsbetrekkingen tusschen personen, die tot verschillende staten behooren. De vraag rijst: door welk recht worden die betrekkingen beheerscht, het is de vraag naar de begrenzing van het recht door ander, vreemd recht, de vraag van het Internationaal Privaatrecht.

Het recht, dat in deze handleiding beschreven wordt, is het recht, dat geldt in Nederland, zeiden wij, „geldt” en niet „gegolden heeft”. Het recht, dat er nu is, heeft vroeger recht vervangen. Doch ook hier rijst een vraag: hoe is het met bestaande verhoudingen, met betrekkingen aangeknoopt onder het oude recht? Worden deze door den ouden of den nieuwen regel beheerscht? Het is de vraag van de begrenzing in den tijd, van het overgangsrecht. 1

Deze beide begrenzingen vragen thans een bespreking. Wij beginnen met de laatste.


1 De terminologie is onzeker. Affolter, Geschichte des intertemporalen Privatrechts (1902), vormde naar analogie van internationaal privaatrecht „intertemporaal” privaatrecht. Ik nam dien term in W.P.N.R. 1896 vlg. Over. Daar tegen: van Praag, R.M. 1912, 93. Hij merkt terecht op, dat deze woordvorming niet onbedenkelijk is.


Scholten, P. (1931)