F4 recht van bezwaar
1. Hij die meent dat een besluit of een handeling van de kerkenraad:
a. aantoonbaar in strijd is met het Woord van God of het kerkelijk recht;
b. de opbouw van de gemeente schaadt;
c. hem onrecht aandoet, waarin hij niet kan berusten; heeft het recht van bezwaar.
2. Het bezwaar wordt schriftelijk bij de kerkenraad ingediend en is gemotiveerd. De kerkenraad vraagt zo nodig om een toelichting.
3. Het instellen van bezwaar heeft geen opschortende werking.
4. Op een verzoek tot opschorting van het besluit hangende het bezwaar beslist de kerkenraad zo spoedig mogelijk.
5. De kerkenraad heroverweegt zijn eerder besluit en neemt een beslissing op het bezwaar.
6. In zaken waarin de classis in eerste aanleg beslist, geldt het recht van bezwaar overeenkomstig art. F4.1 tot F4.5 mutatis mutandis op dezelfde wijze.

Toelichting F4

1. F4 handelt over het bezwaar tegen een besluit of handeling van de kerkenraad. F4.1 wijst hiervoor drie categorieën van gevallen aan van verschillend gewicht:
1. sub a. stemt overeen met art. 31 tweede gedeelte KO1978;
2. sub b. geeft aan dat ook als de zware grond sub a niet van toepassing is, bezwaar mogelijk is tegen een besluit of handeling die het gemeenteleven benadeelt;
3. sub c. raakt de gevallen van het zich persoonlijk onrecht voelen aangedaan, als onderdeel van art. 31 eerste deel KO1978.

2. In de uitvoeringspraktijk van het huidige art. 31 KO1978 is het onrecht-criterium als een soort sjibbolet geworden: geen persoonlijk onrecht betekent geen rechtsingang. Uit F4 blijkt dat dit niet is beoogd: persoonlijk onrecht is één van de drie categorieën. In elk van de drie situaties is bezwaar mogelijk.

3. F4 beoogt met het recht van bezwaar een laagdrempelige voorziening te creëren voor heroverweging van een besluit of handeling van de kerkenraad. Binnen de structuur van hoofdstuk F behoort het recht van bezwaar niet tot de kerkelijke rechtspraak. Heroverweging en gesprek op plaatselijk niveau tussen kerkenraad en gemeente moeten zo min mogelijk geformaliseerd verlopen. De dialoog staat voorop.

4. Het instellen van bezwaar moet enerzijds wel schriftelijk gebeuren, maar is anderzijds zoveel mogelijk vormvrij. Het eerste element is nodig om geen misverstanden te krijgen dát er bezwaar is beoogd en om het bezwaar inhoudelijk ook duidelijk te krijgen. Daar is de goede dialoog mee gediend. Het andere element wil voorkomen dat een opgetuigd bezwaarschrift ontstaat als dat helemaal niet nodig is.

|77|

5. Het voorgaande betekent zelfs niet dat het de bedoeling is dat elke vraag, opmerking of bijdrage in een discussie aan het adres van de kerkenraad als bezwaar moet worden opgevat. Er moet ook gewoon informatieve communicatie over en weer kunnen plaats vinden. Als echter de mededeling aan de kerkenraad als bezwaar wordt ingediend, dan moet die ook als zodanig worden behandeld. Bij twijfel is het correct dat de kerkenraad even navraag doet.

6. Omdat er bij het recht van bezwaar geen sprake is van rechtspraak, doet de kerkenraad ook geen uitspraak, maar heroverweegt hij zijn besluit en komt met een nieuw besluit. Tegen dat besluit kan beroep worden ingesteld volgens F7.1. Volgens F1.4 moet het besluit duidelijk worden vastgelegd. Kerkenraden zijn nogal eens geneigd schriftelijke besluitvorming te vermijden uit zekere angst om daarop aangesproken te worden. Dat is geen goede kerkelijke opstelling. Het creëert het risico van mistigheid, ongrijpbaarheid en afstand. Het zou nog erger zijn als dat ook wordt beoogd. Een nieuw besluit kan kort en bondig zijn, zeker als het eerdere besluit goed is verwoord en onderbouwd.

7. Een zelfde onduidelijkheid als is gesignaleerd omtrent de inwerkingtreding van een besluit (zie F3), geldt in de praktijk ook rond de opschortende werking van bezwaar. F4.3 stelt daarom als eenduidige hoofdregel dat het instellen van bezwaar geen opschortende werking heeft. Dit past bij de leer van de bindende rechtskracht en geeft helderheid.

8. Om opschorting kan worden gevraagd. Dat leidt tot een aparte afweging door de kerkenraad of het besluit wel direct in werking moet treden dan wel uitstel kan gedogen. Het besluit omtrent het al dan niet verlenen van opschortende werking is een besluit waartegen beroep open staat op de classis volgens F7. En natuurlijk kan een kerkenraad ook eigener beweging in verband met een ingekomen bezwaar besluiten tot opschorting. In beide gevallen, gevraagd of ongevraagd, moet de kerkenraad de diverse belangen van de bezwaarde, van evt. derden op wie het besluit betrekking heeft en van de hele gemeente tegen elkaar afwegen.

9. Tot slot bevat F4.6 een parallelbepaling voor besluiten in eerste aanleg van de classis. Het gaat hier dus niet om uitspraken van de classis in het kader van rechtspraak ex art. F7.1. Te denken valt hier aan besluiten op het gebied van de zending, gemeentestichting, e.d., waarin de classis een eigen kerkelijke taakstelling heeft en besluiten neemt. Tegen die besluiten van de classis kan bezwaar worden ingediend bij de classis.