|66|

Memorie van toelichting
Werkorde – hoofdstuk E

 

Kerkelijk samenleven

E1 kerkelijke relaties
1. De kerken geven gehoor aan de roeping tot kerkelijke gemeenschap met alle heiligen in de eenheid van het ware geloof.
2. De kerken onderhouden het verband van de Gereformeerde Kerken in Nederland en leven daarin samen op basis van overeenstemming in leer, eredienst en kerkregering.
3. In contacten en relaties met andere christelijke kerken in Nederland streven de kerken op grond van Gods Woord naar kerkelijke eenheid en komen zij op voor de gezonde leer.
4. In contacten en relaties met christelijke kerken buiten Nederland geven de kerken gestalte aan het universele karakter van de kerk, gericht op wederzijdse ontmoeting, bemoediging en hulp.

Toelichting E1

1. Hoofdstuk E is de opvolger van het oude hoofdstuk II KO1978 over ‘de vergaderingen’. Behoudens art. 47 KO1978 over de ‘buitenlandse kerken’ is de blik van de KO1978 in hoofdstuk II geheel gericht op het eigen kerkverband. In de nieuwe KO is het perspectief breder getrokken en richt hoofdstuk E zich op de kerkelijke relaties in verschillende gradaties. Hierin weerspiegelt zich de ontwikkeling van een toegenomen oecumenisch bewustzijn.

2. E1.1 stelt de roeping tot kerkelijke gemeenschap met alle heiligen voorop.

3. De kerkelijke relaties worden vervolgens in steeds wijdere cirkels benoemd:
a. primair is er het eigen kerkverband (E1.2). Dit wordt verder uitgewerkt in E2-E8;
b. vervolgens de ‘kerkelijke eenheid’ met andere christelijke kerken in Nederland (E1.3). Dit wordt verder uitgewerkt in E9;
c. ten slotte de ‘kerkelijke betrekkingen met buitenlandse kerken’ (E1.4). Dit wordt verder uitgewerkt in E10.