B22 emeritaat
1. De kerkenraad verleent emeritaat aan een predikant die de leeftijd van vijfenzestig jaar heeft bereikt. De emeritaatsregeling behoeft de goedkeuring van de classis.
2. Bij overeenstemming tussen kerkenraad en predikant kan het emeritaat door de kerkenraad op een latere leeftijd worden verleend.
3. Een emeritus-predikant behoudt de bevoegdheid om op verzoek van een kerkenraad het Woord en de sacramenten te bedienen.
4. Bij emeritering blijft de kerkenraad van de laatst gediende kerk verantwoordelijk inzake het ambt en het levensonderhoud van de predikant. Art. B16.2 en B16.3 zijn van overeenkomstige toepassing.

Toelichting B22

1. B22 volgt art. 13 KO1978 op. Het flexibiliseert in zoverre de emeritaatsgerechtigde leeftijd dat op de hoofdregel van 65 jaar (B22.1) een uitzondering mogelijk is bij wederzijds goedvinden (B22.2). Wederzijds goedvinden is hierbij essentieel: noch de predikant noch de kerkenraad kan eenzijdig een latere emeritering afdwingen.

2. Bij emeritering blijft de predikant ambtelijk en rechtspositioneel verbonden aan de kerk die hij het laatst heeft gediend. Aldus komt tot uitdrukking in B22.4. Het is zinvol expliciet te bepalen dat de kerkenraad van de laatst gediende kerk niet alleen verantwoordelijk is voor het verzorgingsaspect, maar ook voor de (verdere) ambtelijke positie van de emeritus-predikant.

3. De emeritaatsuitkering is geen opgebouwd pensioenrecht, maar voortgezet levensonderhoud. Een predikant is niet aangesloten bij een pensioenfonds en bouwt geen pensioenrechten op. Tijdens zijn actieve dienst ontvangt hij levensonderhoud van de kerk volgens B16. Na zijn emeritering blijft de zorgplicht van de kerk bestaan.