VIII

Voetius (1589-1676) was reeds een zeventiende-eeuwer. Wie was de grote man achter hèm en achter de doctrinaire presbyterianen die er reeds in het laatste kwart van de zestiende eeuw waren? Niet Calvijn, hebben wij gezien, nog minder een van de andere grote reformatoren. Wie wel? Het antwoord op die vraag moet luiden: de man die Calvijn als leider van de geneefse kerk is opgevolgd: Théodore de Bèze. Beza is de inspirator van de consequente presbyterianen geweest; niet op Calvijn, wel op hem konden zij terecht zich beroepen.

In het algemeen kan men zeggen, dat bij Beza de voor Calvijns denken zo kenmerkende ‘complexio oppositorum’ 97 niet of nauwelijks meer voorkomt. Beza denkt rechtlijnig: ‘Without indending it Beza shifted the balance in Calvin’s work’, heeft Basil Hall opgemerkt en dit gaat ook op ten aanzien van de kerkordelijke vragen: ‘Calvin was not a doctrinaire Presbyterian, and he did not disapprove of episcopacy as long as prelacy, or the secularising of the episcopal office, was avoided: but Beza rejected episcopacy in favour of Presbyterianism with polemic vigour ...’ 98

Niet aanstonds! Tot 1566 treft men bij Beza nog een zekere erkenning van en waardering voor het episcopaat aan. In brieven die hij dat jaar nog richt aan bisschop Grindal spreekt hij van ‘uw eerwaardige mede-ambtsdragers’ en van ‘zo veel geleerde en godsdienstige bisschoppen’. Maar in datzelfde jaar werd hem duidelijk wat een engelse bisschop eigenlijk was: enerzijds iemand die geen eigen, van de overheid onafhankelijk, geestelijk gezag bezat, anderzijds iemand wiens superintendentie een participeren van de predikanten en de door de gemeente gekozen ambtsdragers in de


97 Deze typering van H. Bauke, Die Probleme der Theologie Calvins, Leipzig 1922, S. 16 ff., lijkt mij, ondanks tegen haar ingebrachte bezwaren (o.a. door J.H. Leith, Calvin’s Theological Method and the Ambiguity in His Theology, in Reformation Studies. Essays in Honor of R.H. Bainton, ed. by F.H. Littell, Richmond, Virg. 1962, p. 107 f.) nog steeds bruikbaar.
98 B. Hall, Calvin against the Calvinists, in G.E. Duffield (ed.), John Calvin, Grand Rapids 1966, p. 26. Vgl. P. Collinson, l.c., p. 109.

|25|

kerkregering uitsloot. Van toen af was er voor Beza niets zo abominabel en extravagant als de eigenmachtige regering van engelse bisschoppen. Grindal werd thans vermaand ook voor de kerkregering terug te keren tot de leer der apostelen, d.w.z. tot een van alle episcopale en erastiaanse smetten vrij presbyterianisme.

Geen gelegenheid om zijn opvattingen te propageren liet Beza voortaan onbenut. Aan de geneefse academie werden zijn ideeën ‘absorbed’ door een internationaal gezelschap, in 1571 o.a. door de engelsen Thomas Cartwright en Walter Travers en de schot Andrew Melville, die er nog presbyteriaanser werden dan zij al waren. Aan de schotse kanselier lord Glamis schreef Beza dat ‘niet één syllabe’ in het Nieuwe Testament het plaatsen van één herder boven andere rechtvaardigt; 99 zakelijk hetzelfde betoogde hij in zijn antwoord op Saravia’s traktaat ‘de ministrorum Evangelii gradibus’. 100

In Engeland werd wel beweerd, dat het verzet tegen de bisschoppen ook bij Calvijn een voedingsbodem vond, 101 maar Saravia wist op dit punt Calvijn en Beza goed te onderscheiden. „Ik durf wel te verzekeren — schreef hij — dat als die éne dr. Beza het nuttig zou hebben geoordeeld de bisschoppen te behouden, geen enkele van de gereformeerde kerken, die thans geen bisschop als ‘primum reformationis caput’ menen te kunnen toelaten, van hen afkerig zou zijn.” 102 Bisschop Sandys dacht er blijkbaar precies zo over toen hij Cartwright ‘after Beza’ — let wel: níet ‘after Calvin’ — ‘the first inventor’ van de presbyteriaanse nieuwigheid noemde. 103

Iets dergelijks zou men voor ons land van Voetius kunnen zeggen. Onder de auteurs bij wie deze zich aansloot in zijn polemiek tegen het erastianisme, noemt M. Bouwman níet Calvijn, wèl Beza 104 en onder degenen bij wie hij zich aansloot in zijn bestrijding van het episcopalisme Calvijn evenmin. Toegegeven: ook Beza niet, maar wèl enige engelse opponenten van het bisschoppelijk systeem (en één nederlander, die tegen een engelse bisschop schreef) wier geschriften alle eerst in de zeventiende eeuw


99 P. Collinson, l.c., p. 109 f. De brief aan lord Glamis kwam onder de titel De triplici episcopatu in omloop.
100 Ad tractationem de ministrorum Evangelii gradibus ab Hadriano Saravia, Belga, editam Theodori Bezae responsio, Genevae 1593. In dit jaar verschenen twee edities! Vgl. P.-F. Geisendorf, Théodore de Bèze, Genève-Paris 1949, p. 386, n. 2.
101 O.a. door de deken van Exeter Mathias Sutcliffe (Sutlivius, 1550-1629). P.-F. Geisendorf, l.c., p. 385.
102 W. Cunningham, l.c., p. 351.
103 P. Collinson, l.c., p. 110.
104 M. Bouwman, a.w., blz. 40.

|26|

verschenen zijn en bij wie directe of indirecte invloed van Beza bepaald niet onwaarschijnlijk moet worden geacht. 105

De volgende conclusie lijkt mij thans geoorloofd: wanneer een gereformeerde kerk zou besluiten in haar presbyteriaal-synodale orde een episcopaal element toe te laten met de bedoeling daardoor de christocratie door Woord en Geest te dienen en te bevorderen, kan dit op zichzelf — op zichzelf, want het ligt er natuurlijk aan wèlk episcopaal element — noch onbijbels noch on-calvijns noch ongereformeerd worden genoemd.


105 M. Bouwman, a.w., blz. 43 v. De nederlander was Gersom Bucer of Gerson Bucerus, predikant te Vere. Zijn geschrift Dissertatio de Gubernatione Ecclesiae maximeque de Presbyterio et Episcopatu, dat in 1618 te Middelburg verscheen, richtte zich tegen bisschop George Downame. Het maakte de verontwaardiging van de engelse koning gaande; misschien dat Bucerus daarom niet naar de nationale synode van Dordrecht 1618-’19 werd afgevaardigd. Biogr. woordenboek van prot. godgeleerden, I, s.v. Bucerus, blz. 690.