|7|

I. De ambtsvisie van de Protestantse Kerk in Nederland

 

1. Het ‘ambtsontwerp’ in de Protestantse kerkorde

De tekst van de motie wekt de indruk dat het in de Protestantse Kerk ontbreekt aan een ambtsvisie. Nu wordt wel gezegd dat de ambtsvisie van de Protestantse Kerk niet helder is. Zo betoogde prof. Dr L. Koffeman tijdens een beraadsdag over ‘De stand van het ambt’ op 3 april 2006:

‘De ambtsdiscussie lijkt vastgelopen, in de oecumene en in de kerk(en). Dat geldt niet in de laatste plaats voor de Protestantse Kerk waarbinnen geen eenduidige en consistente ambtsvisie valt te ontdekken. Er is (overigens nauwelijks bewust onderkende) verlegenheid met het ambt. (...) Sinds het (hervormde) rapport ‘Wat is er aan de hand met het ambt’ (1969) is er feite weinig veranderd. (...) Als we het inhoudelijk even – al te snel, maar toch – op formule brengen: in onze traditie bestaat nog altijd een variatie van ambtsopvattingen, die zich laten situeren op een schaal tussen enerzijds een hoogkerkelijke of sacramentele en anderzijds een laagkerkelijke of functionele ambtsopvatting. De uitersten lijken elkaar daarbij uit te sluiten.’2

Dr. Koffeman staat in deze opvatting niet alleen. Telkens duikt in de discussie over het kerkelijk ambt de stelling op dat onze kerk geen eenduidige ambtsvisie heeft. Daarmee lijkt vooral te worden bedoeld dat de principiële hoofdlijnen die in de oecumenische bezinning op het kerkelijk ambt telkens terugkeren in onze ambtsvisie niet consequent worden getrokken.
Een kernvraag in die ambtsdiscussie betreft de principiële verhouding tussen enerzijds kerkelijke ambten die, geworteld in bepaalde ‘charisma’s’, als vast institutioneel element aan enkelen in de gemeente worden gegeven met het oog op het leiding geven, en anderzijds de zelfstandige betekenis van de charisma’s die aan de gemeenteleden zijn gegeven. Zijn de charisma’s er ter wille van het ambt of omgekeerd? Of veronderstellen en beïnvloeden zij elkaar?3
Een tweede kernvraag betreft de verhouding tussen de verschillende ambten onderling en de betekenis die de zogenaamde ‘ordinatie’ (wijding) daarin speelt.
Hoe wordt in onze kerk op dit ogenblik tegen deze vragen aangekeken?

In deze notitie onderzoeken wij welke positie de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland hierover inneemt. Daarbij moeten we bedenken dat in de kerkorde zelf de hervormd/geformeerde of calvinistische ambtstraditie samen is gebracht met die uit de lutherse traditie. De kerkorde uit 2004 is in de eerste plaats een verenigingsdocument. Hierin is een overeenstemming in geloof en kerkorde verwoord die de vereniging tussen de Samen-op-Weg kerken mogelijk maakte. Daarmee hebben zij hun intentie die zij in 1986 hadden uitgesproken in praktijk gebracht:

Wij willen de verschillende vormen van kerkzijn, die gestalte kregen in de tijd waarin wij afzonderlijke wegen gingen, niet langer tegenover elkaar stellen, maar in gehoorzaamheid aan de Heer der Kerk, inbrengen in een proces van vereniging en vernieuwing.’4

Echter: onder de ronde formuleringen van de grondleggende bepalingen over het ambt zijn de lasnaden tussen de oorspronkelijke tradities die in deze ambtsvisie zijn samengebracht, nog duidelijk zichtbaar. In artikel V vinden we de pijlers van de gereformeerde ambtsvisie en die van de evangelisch-lutherse traditie gezusterlijk naast elkaar. Ook om die reden oogt de ambtsvisie van onze kerk niet eenduidig. We kunnen misschien beter spreken van een ambtsontwerp dan van een ambtsvisie. We moeten samen nog ontdekken welke nieuwe mogelijkheden dit ontwerp in zich draagt. En is er op den duur een ambtsvisie mogelijk die geen lasnaad meer kent?

Een belangrijke basis voor de groeiende overeenstemming tussen hervormden, gereformeerden en lutheranen over geloof en kerkorde werd gelegd door de Concordie van Leuenberg uit 1973. In deze verklaring van ruim honderd Europese kerken uit de gereformeerde en lutherse traditie werden oude onderlinge tegenstellingen over leer en leven overbrugd en een nieuwe onderlinge kerkgemeenschap afgekondigd. In de verklaring wordt een gemeenschappelijk verstaan van het evangelie verwoord die niet alleen de mogelijkheid opent


2 Dr. L. Koffeman, De culturele en oecumenische context van de ambtsdiscussie, paragraaf 1 – Inleiding op een Protestantse beraadsdag over ‘De stand van het ambt’ d.d. 3 april 2006.
3 Zie: Dr. E.J. Beker en Dr. J.M. Hasselaar, Wegen en kruispunten in de Dogmatiek 5, p. 75, Kampen, 1990
4 Uit de ‘Intentieverklaring, 6 november 1984’ opgenomen in de bundel ‘Samengebracht – Documentatie rond het ontstaan van de Protestantse Kerk in Nederland’, onder redaktie van Prof. Dr. L. Koffeman, Boekencentrum, 2005

|8|

tot kanselruil en intercommunie, maar ook de verplichting bevat tot daadwerkelijke gemeenschap in getuigenis en dienst. Daarbij wordt (in artikel 33) verklaard dat dit ook wederzijdse erkenning van de ordinatie (wijding tot het ambt) mogelijk maakt. Tenslotte ziet de verklaring het als een taak van de betrokken kerken dat zij zich verder bezinnen op de onderlinge verschillen, zonder dat deze langer als kerkscheidend worden gezien. Eén van die verschillen betreffen de visie op het ambt en de ordinatie (art. 39). De Samen-op-Weg-kerken hebben deze uitdaging opgepakt met een overeenstemming in geloof en kerkorde waardoor zij zich konden verenigen.5


5 Dr. K, Zwanepol, Belijdenisgeschriften voor de Protestantse Kerk in Nederland, p. 231 e.v., Zoetermeer 2004