Hoofdstuk 2

De vergaderingen van de kerk

I. Algemene bepalingen

Bepalingen betreffende het archief van de generale synode:

1. De Gereformeerde Kerken in Nederland, samenkomende in generale synode, hebben te Utrecht ter plaatse van het Algemeen Kerkelijk Bureau het archief. De generale synode kan bepalen dat het archief, geheel of ten dele, tijdelijk elders wordt gedeponeerd.

2. De bewaring en verzorging van het archief wordt door de generale synode toevertrouwd aan een archivaris, die een behoorlijke instructie ontvangt en onder toezicht staat van ten minste drie door de generale synode benoemde deputaten.

3. In het archief worden, behalve de bij de vaststelling van deze bepalingen reeds aanwezige stukken uit het verleden, voorts gedeponeerd alle geschreven en gedrukte acta van de generale synoden, alsmede alle rapporten en andere stukken van haar commissies, voor zover deze niet in de acta opgenomen zijn of worden; alle stukken toegezonden aan deze synoden en de copieën van de stukken van haar uitgegaan;
voorts alle rapporten, notulen en andere schrifturen van deputaten, door de generale synode benoemd.
In afwijking van het in het vorige lid bepaalde worden alle stukken van de deputaten voor de zending opgenomen in een afzonderlijk archief, dat gevestigd is in het Zendingscentrum te Baarn.

4. Het raadplegen van de in het archief opgenomen stukken wordt slechts onder bepaalde voorwaarden toegestaan, welke aangegeven worden in de instructie van de archivaris.

Leeuwarden 1955, art. 153;
Amsterdam 1967, art. 354

Bepalingen betreffende het inleveren van stukken voor het archief:

1. Alle deputaten zullen in hun respectieve rapporten aan de synode een clausule opnemen, waarin zij mededelen, of zij buiten het door hen ingediende rapport met de eventueel daarbij gevoegde bijlagen, nog andere stukken onder hun berusting hebben en zo ja, van welke aard deze stukken zijn.

2. De deputaten, die wegens beëindiging van hun opdracht door de synode gedéchargeerd zijn, zullen, wanneer niet opnieuw voor dezelfde taak deputaten worden benoemd, terstond na hun décharge de zich onder hun berusting bevindende stukken, voorzover deze niet bij de scriba van de synode zijn ingeleverd, doen toekomen aan de archivaris.

3. Wanneer voor een bepaald doel na décharge van deputaten weer deputaten benoemd worden, zullen zij op dezelfde wijze handelen als de onder 2 bedoelde deputaten, met dien verstande echter dat zij de vrijheid hebben lopende stukken onder hun berusting te behouden. Zij zullen hiervan nauwkeurige opgave vertrekken aan de archivaris.

Leeuwarden 1955, art. 153;
Amsterdam 1967, art 354