Heuvel, P. van den

Preekbevoegdheid

Genre: Literatuur, Bladartikel

|524|

Preekbevoegdheid

 

Vraag: Mag een pastoraal medewerker voorgaan in een huwelijksdienst?

Antwoord: De vraag naar preekbevoegdheid wordt dikwijls gesteld. Er waren in het verleden allerlei mogelijkheden om (als niet-predikant) preekbevoegdheid te verwerven. Denkt u maar aan de hulppredikers en de godsdienstonderwijzers die soms zeer bekende voorgangers in de gemeenten waren.
In de huidige regels van de kerkorde is daarvoor veel minder ruimte.
1. De ‘bevoegdheid tot de verkondiging des Woords’ zoals het officieel heet, dus de voluit ambtelijke verkondiging, is voorbehouden aan hen die in het ambt van dienaar des Woords zijn bevestigd en aan hen die in het voorportaal van dit ambt staan: kandidaten tot de Heilige Dienst. De emeritus-predikanten behouden deze bevoegdheid na hun emeritaat.
2. Daarnaast kent de kerkorde de ‘verkondiging van het Evangelie’ waarmee de apostolaire verkondiging wordt bedoeld. Deze bevoegdheid bezitten de zendings­predikanten, de predikant-evangelisten en zij die als evangelist in de bediening zijn gesteld.
3. In de derde plaats is er wat de kerkorde noemt de ‘prediking van het Evangelie’, wat ook wel een ‘herderlijke toespraak’ werd genoemd. Deze bevoegdheid werd vroeger verleend aan de hulppredikers, maar het instituut van hulppredikers is in feite opgeheven. Alleen de aangestelde vicarissen en theologische studenten in de eindfase van hun studie bezitten deze bevoegdheid. Zij mogen dus preken maar zijn niet bevoegd om de sacramenten te bedienen of een huwelijk te bevestigen en in te zegenen.
In de hervormde kerkorde staat niet met zoveel woorden dat ze aan het einde van de kerkdienst niet de zegen mogen opleggen (de kerkorde van de Geref. Kerken noemt ‘het uitspreken van de zegen’ wel uitdrukkelijk onder de ambtelijke werkzaamheden van de dienaar des Woords) maar het hervormde dienstboek geeft aan dat de dienst ‘waarin een ander dan een dienaar des Woords voorgaat’ wordt besloten met de zegenbede.
In een uitzonderlijke situatie kan aan een lidmaat der Kerk de bevoegdheid tot de prediking van het Evangelie worden verleend, die dan alleen geldt voor een bepaalde gemeente. Dat kan aan iemand die wordt ingezet in een streekgemeente, een gemeente met een quasi-pastoraal verband of iets dergelijks. Dus in kleine gemeenten die in een breder verband zijn samengebracht omdat ze niet langer zelfstandig kunnen functioneren, maar die wel ’s zondags als gemeente willen blijven samenkomen. Deze bevoegdheid (op grond van ord. 2-33-1) wordt niet dikwijls verleend.

 

Geen hulppredikers meer

U vraagt zich wellicht af waar dan de hulppredikers zijn gebleven? Het bleek in de praktijk steeds moeilijker om de scheiding vol te houden tussen Woord en sacrament. De hulppredikers mochten wel preken maar niet dopen of het avondmaal bedienen. Voortdurend werd aan de synode gevraagd om hen ook de bevoegdheid te verlenen tot de sacramentsbediening. De synode heeft echter de sacramentsbevoegdheid niet willen losmaken van het ambt, en heeft daarom besloten alle dienstdoende hulppredikers de mogelijkheid te verlenen (per 1 januari 1978) hun gemeente voortaan als predikant te dienen. Sindsdien kan men niet meer in de bediening van hulpprediker worden gesteld. Wie een opleiding tot catecheet/pastoraal medewerker in de kerk heeft gevolgd en in deze bediening of functie werkzaam is, ontvangt geen preekbevoegdheid.
De kerk heeft vanaf de tijd van de reformatie er bijzondere waarde aan gehecht dat zij die aan de gemeente het Woord hebben te verkondigen, daarvoor een academische opleiding hebben gevolgd. Niet om aan de gemeente allerlei geleerdheden te etaleren maar om de Schriften vanuit de grondtalen te kunnen verstaan en uitleggen.

 

In een huwelijksdienst

Uit het bovenstaande zal duidelijk zijn dat een pastorale medewerker geen preekbevoegdheid bezit, en dus ook niet in een huwelijksdienst kan voorgaan.
Een trouwdienst kan niet worden aangemerkt als een ‘bijzondere kerkdienst’ in de zin van ord. 6-2 (zoals een evangelisatie-dienst of een jeugd-dienst) waarin personen zonder preekbevoegdheid gevraagd kunnen worden voor te gaan. Een huwelijksdienst is geen familie-aangelegenheid maar is voluit samenkomst der gemeente.
Alleen predikanten en emeritus-predikanten, aangestelde vicarissen en predikanten van kerken waarmee we een relatie onderhouden, mogen een huwelijk in onze kerk bevestigen en inzegenen. Dus ook geen theologische studenten of kandidaten tot de Heilige Dienst.

 

Een reactie

Op het vorige artikel ontving ik een sympathieke reactie met daarin nog enkele vragen, waarvan ik er één hier neerschrijf:

Als een ouderling-kerkvoogd wordt bevestigd op grond van overgangsbepaling 282 kan hij dan de vraag of hij in zijn hart gevoelt dat hij wettig van Gods gemeente, en mitsdien van God Zelf tot deze heilige dienst beroepen is, bevestigend beantwoorden? Immers, hij werd destijds tot kerkvoogd gekozen, maar niet tot ouderling!
Het antwoord op deze vraag zou U mogelijk nog eens in de Waarheidsvriend aan de orde kunnen stellen. Ik weet dat er kerkvoogdijen zijn die zich nog niet hebben aangepast, maar die overwegen dat in de nabije toekomst alsnog te doen. U zou deze kerkvoogdijen met een antwoord van dienst kunnen zijn.

Antwoord: Wie destijds door de gemeente geroepen is om als kerkvoogd de gemeente te dienen heeft daarmee een geestelijke taak op zich genomen. Immers het beheer van de materiële goederen in de gemeente staat in dienst van een geestelijk doel: de opbouw van de gemeente van Christus (zie daarover: Bestuur en beheer in de NHK, een positiebepaling vanwege het hoofdbestuur van de G.B., 1991, blz. 11).
Als de gemeente nu vanwege de wijziging van de kerkorde aan haar kerkvoogden vraagt deze kerkvoogdelijk-geestelijke taak voortaan als ambtsdrager te behartigen, worden ze daarmee vanwege de gemeente geroepen tot het ambt. De betrokkenen mogen dat verstaan als een kerkelijke roeping waardoor de aanvankelijke roeping tot kerkvoogd wordt verbreed en verdiept tot een roeping tot ouderling-kerkvoogd.
Daarmee wordt zo iemand dan ook voor een beslissing gesteld of hij deze roeping kan en mag aanvaarden. Met het aanvaarden van de roeping geeft hij te kennen in deze kerkelijke roeping de roepstem van God te horen. Wanneer iemand (om welke reden dan ook) meent het ambt niet te kunnen aanvaarden of wanneer hij in deze weg voor zich persoonlijk niet de roepstem van God kan horen, kan hij slechts bedanken voor het ambt van ouderling-kerkvoogd. Dan wordt hij geen ambtsdrager maar bestaat voor hem wel de mogelijkheid om zijn zittingsperiode als kerkvoogd/niet-ambtsdrager vol te maken. Dan treedt hij (zo zegt overgangsbepaling 286) als boventallig lid van het college op met concluderende stem (hij behoudt dus zijn volledig stemrecht in het college).