5.6 De rechtspositie van predikanten

De kerkorde onderscheidt bij de dienstdoende predikanten drie categorieën (ord. 3-15-3).
- Allereerst de predikanten voor gewone werkzaamheden (ord. 3-16- t/m 18). Zo worden de predikanten die werkzaam zijn in een gemeente aangeduid. Dat kan ook een wijkgemeente zijn of een streekgemeente (ord. 3-5-1) of twee of meer gemeenten gezamenlijk als er sprake is van een combinatie van gemeenten (ord. 2-15-1). Wat betreft de rechtspositie vallen deze predikanten onder de generale regeling voor de predikantstraktementen en de generale regeling voor de predikantspensioenen (ord. 3-16-4).
- Daarnaast kent de kerk predikanten in algemene dienst (ord. 3-22). Zij zijn verbonden aan een classis, aan de in de algemene classicale vergadering samenwerkende classes, aan de evangelisch-lutherse synode of aan de kerk. Wat betreft de rechtspositie vallen zij onder de generale regeling voor de rechtspositie van de kerkelijke medewerkers (ord. 3-28-5).

|142|

|143|

- Tenslotte zijn er de predikanten met een bijzondere opdracht (ord. 3-23). Zij worden wel door een ambtelijke vergadering van de kerk beroepen, maar zijn in dienst van een instelling die hen heeft aangesteld. Zij hebben hun rechtspositie dus buiten de kerk.

 

Behalve de dienstdoende predikanten kent de kerk ook beroepbare predikanten en emeritus predikanten (ord. 3-15-2).

De emeritus predikant is een predikant die het ambt niet langer uitoefent vanwege de bereikte leeftijd of om gezondheidsredenen (ord. 3-25-1). De emeritus predikant behoudt de bevoegdheid tot de bediening van Woord en sacramenten.

Een beroepbaar predikant oefent het ambt niet langer uit door andere oorzaken. Door verschillende omstandigheden kan men beroepbaar predikant worden:
- als bij een predikant die voor een beperkt aantal jaren werd beroepen, het verband niet wordt verlengd (ord. 3-18-4),
- als een predikant voor gewone werkzaamheden wordt ontheven van de werkzaamheden en losgemaakt van de gemeente (ord. 3-20-3),
- als bij een predikant in algemene dienst het dienstverband eindigt (onder meer na aanstelling in tijdelijke dienst: G.R. rechtspositie medewerkers, art. 25-3),
- als een predikant van de gemeente wordt losgemaakt, omdat de gemeente het traktement niet langer kan betalen (G.R. predikantstraktementen, art. 20-5),
- als bij een predikant met een bijzondere opdracht het dienstverband eindigt, door ontslag of door andere oorzaken (ord. 3-23-4),
- als een predikant op eigen verzoek eervol is ontheven, maar deze wel bereid is een beroep in overweging te nemen (ord. 3-26-1).

Daarnaast is het mogelijk dat iemand voor een bepaalde periode het ambt heeft neergelegd, bijvoorbeeld om een aantal jaren voor de opgroeiende kinderen beschikbaar te zijn of voor bejaarde ouders te zorgen, maar zich na afloop van die periode weer beroepbaar zou willen stellen. Ord. 3-27-4 zegt dat men — als men in de tussentijd de bevoegdheid tot de bediening van Woord en sacrament heeft behouden — door de kleine synode op zijn verzoek weer beroepbaar kan worden gesteld. In dat geval kan men eveneens als ‘beroepbaar predikant’ worden beschouwd.

Zoals de naam al aangeeft, hebben beroepbare predikanten niet alleen de bevoegdheid tot de bediening van Woord en sacramenten behouden, maar zijn ze ook — voor een periode van vier jaar — beroepbaar als predikant binnen de Protestantse Kerk in Nederland. Deze termijn kan telkens met een periode van vier jaar verlengd worden. Hun rechtspositie kan overigens heel verschillend zijn: op sommigen van hen is een wachtgeldregeling van toepassing, bij anderen is dat niet het geval.

 

De kerkorde laat in het midden of de emeritus predikant en de beroepbare predikant nog ambtsdrager zijn. Zij hebben in elk geval de bevoegdheden die destijds

|144|

bij de bevestiging zijn ontvangen, behouden. Zij die als predikant van de gemeente werden losgemaakt en niet elders zijn bevestigd, behouden toch ‘iets van het ambt’. Niemand zal van mening zijn dat kinderen die door hen zijn gedoopt, het sacrament van een ‘ambteloos’ lid van de kerk hebben ontvangen. Er is dus verschil tussen ontheffing van de werkzaamheden (ord. 3-20) en ontheffing van het ambt (ord. 3-21).

Bij ontheffing van het ambt (ord. 3-21) en bij ontzetting uit het ambt (ord. 10-9-7 sub d) is er op geen enkele manier nog sprake van een ambt of van ambtelijke bevoegdheden.

Bij emeritaat of ontheffing van de werkzaamheden (ord. 3-20) is de reguliere ambtelijke taak (de ambtsbediening) beëindigd, maar is er aan de bevoegdheid om op verzoek van een ambtelijke vergadering ambtelijke werkzaamheden uit te oefenen geen einde gekomen.

Deze bevoegdheid wordt verleend door de kerk en kan ook in bijzondere gevallen door de kleine synode worden ingetrokken (ord. 3-27-7). In die zin zou men kunnen zeggen dat de emeritus predikanten, de beroepbare predikanten en zij die de bevoegdheden van een predikant hebben behouden, verbonden zijn aan de kerk als geheel.