5.10.3 Bevoegdheid tot de bediening van Woord en sacramenten

De bevoegdheid tot de bediening van Woord en sacramenten moet onderscheiden worden van de bevoegdheid om voor te gaan in een kerkdienst of om een kerkdienst te leiden, waarvan ord. 5-5 spreekt (zie § 7.6). In ord. 3-27 gaat het uitsluitend over de bevoegdheid van voormalige predikanten van de Protestantse Kerk in Nederland. Als ze emeritus predikant zijn geworden, ontvangen ze daarbij de bevoegdheid tot de bediening van Woord en sacramenten zonder meer, zonder tijdsbeperking. Wie ‘beroepbaar predikant’ is geworden houdt deze bevoegdheid zolang men deze status bezit.

Wie eervol van het ambt ontheven is en geen beroep in overweging kan nemen (dus geen ‘beroepbaar predikant’ is), behoudt de bevoegdheid tot de bediening van Woord en sacramenten voor een periode van vier jaar (ord. 3-27-2).

Iedereen die de bevoegdheid heeft ontvangen voor een bepaalde periode, of voor wie de bevoegdheid verloopt (bijvoorbeeld van een ‘beroepbaar predikant’ bij wie na vier jaar deze status niet wordt verlengd), kan het breed moderamen van de classicale vergadering vragen de bevoegdheid tot de bediening van Woord en sacramenten te verlengen, telkens voor een periode van vier jaar (ord. 3-27-3).

|154|

In alle gevallen is de kleine synode bevoegd de bevoegdheid tot de bediening van Woord en sacramenten in te trekken of te beperken als het belang van de kerk daarmee gediend is (ord. 3-27-7). Dat voor een dergelijke maatregel instemming van het generale college voor de ambtsontheffing vereist is, maakt duidelijk dat deze bepaling ligt in het verlengde van ord. 3-21 en dat gedacht moet worden aan ongeschiktheid om de kerk langer met stichting te dienen.

 

Ord. 3-27-5 maakt duidelijk dat dienstdoende predikanten, beroepbare predikanten en zij die de bevoegdheid tot de bediening van Woord en sacramenten hebben behouden, niet alleen bevoegd zijn ambtelijke taken in de eredienst uit te oefenen. Ze kunnen door een kerkenraad ook worden aangesteld om andere taken in de gemeente (hier aangeduid als ‘hulpdiensten’) te verrichten. De G.R. predikantstraktementen stelt daaraan wel een beperking: de omvang van de aanstelling mag niet meer zijn dan een derde van de volledige werktijd, behalve als de predikant tijdelijk afwezig is (art. 37-2).

In ord. 3-27-6 worden de mogelijkheden voor een kleine gemeente (met minder dan 300 leden) nog wat uitgebreid. Daar mag een emeritus predikant of een be-roepbaar predikant worden aangesteld, waarbij de beperking tot een derde van de volledige werktijd niet geldt (G.R. predikantstraktementen, art. 37-2). Er wordt nu ook niet gesproken van hulpdiensten maar van een bevoegdheid om 'het dienstwerk van een predikant te verrichten'. Men wordt weliswaar niet als de plaatselijke predikant beroepen en bevestigd, maar men is wel bevoegd de taken van de predikant uit te oefenen. Al wordt in de bepaling verwezen naar ord. 3-9-1, toch moeten we ervan uitgaan dat de emeritus of beroepbaar predikant niet kan worden afgevaardigd naar een meerdere vergadering. Wie het dienstwerk waarneemt, is immers strikt genomen geen lid van de kerkenraad, maar woont de vergaderingen bij als adviseur. Bij een dergelijke aanstelling zijn de volgende bepalingen van belang.
- De bepaling kan niet worden toegepast op iemand die (uitsluitend) de bevoegdheid tot de bediening van Woord en sacramenten heeft behouden. Zo iemand kan wel de opdracht krijgen tot het verrichten van hulpdiensten, als bedoeld in ord. 3-27-5.
- Om te mogen komen tot een aanstelling om het dienstwerk van een predikant te verrichten, is instemming van het breed moderamen van de classicale vergadering vereist. Dat zal beoordelen of een dergelijke benoeming noodzakelijk en in het belang van de gemeente is. De regel blijft immers dat elke gemeente zo mogelijk haar eigen predikant beroept.
- Een dergelijke benoeming is getermineerd: ze geldt voor een periode van tenminste twee en ten hoogste vier jaar. Daarna kan worden bezien of opnieuw een dergelijke benoeming nodig is, of dat wellicht andere kerkordelijke mogelijkheden moeten worden overwogen.
- Het breed moderamen van de classicale vergadering kan ook een gemeente

|155|

met meer dan 300 leden toestemming geven om van deze bepaling gebruik te maken.