5.1 Algemeen

Zowel art. V-4 als ord. 3-1-1 heeft als inzet dat de roeping tot het ambt geschiedt van Christuswege. Daarmee wordt onderstreept dat de ambtsdragers ten diepste niet in dienst van de gemeente staan om haar belangen te behartigen, maar dat ze in dienst genomen zijn door Christus zelf die Heer en Hoofd van de kerk is (art. 1-2 en VI-1).

Daarmee is niet gezegd dat de lijn van Christus naar de gemeente alleen via het ambt loopt, alsof het ambt het alleenrecht van de vertegenwoordiging van Christus op aarde heeft. Voorafgaande aan het artikel over het ambt spreekt art. IV-1 over de gemeente die, zelf begenadigd door de Geest, geroepen is tot de dienst aan het Woord van God. In die gemeente zijn niet alleen de ambtsdragers, maar alle leden geroepen en gerechtigd hun gaven aan te wenden als het gaat om de vervulling van de opdracht die Christus aan de gemeente geeft (art. IV-2). De taak van de kerkenraad wordt wel aangeduid als coördinatie en finalisatie: de kerkenraad draagt zorg voor de samenhang en waakt ervoor dat het uiteindelijke doel van het gemeente-zijn niet uit het oog wordt verloren, namelijk dat de gemeente er is om de lofzang gaande te houden en om dienstbaar te zijn aan de wereld (art. VI-3). Daarom heeft in het gemeente-zijn het ambt een eigen plaats en roeping. Het is er van Christuswege (art. V-1) om de gemeente bij het heil te bepalen en bij haar roeping in de wereld te bewaren.

Om te voorkomen dat het ambt louter functioneel wordt opgevat, als een uitvoerende taak die namens de gemeente wordt verricht, wordt de gemeente bij de verkiezing van haar ambtsdragers herinnerd aan de plaats en het werk van het ambt (ord. 3-1-3). Dat kan doordat daaraan aandacht geschonken wordt in een leerdienst of door een artikel in het kerkblad, maar er zijn ook andere manieren denkbaar.

In ord. 3-1 en 2 worden nog enkele zaken van algemeen belang ten aanzien van de verkiezing van ambtsdragers vermeld. Allereerst dat de ambtsdragers die aan de plaatselijke gemeente worden verbonden, in principe door de gemeente zelf worden verkozen (art. V-4 en ord. 3-1-1 en 2). De verkiezing van haar eigen ambtsdragers behoort in een presbyteriale kerkorde tot het grondrecht van de gemeente. In bepaalde gevallen kan de gemeente deze bevoegdheid geheel of gedeeltelijk delegeren aan de kerkenraad. In een gemeente met wijkgemeenten is de verkiezing van ambtsdragers die met een bepaalde opdracht aan de gemeente als geheel verbonden zijn, rechtstreeks aan de algemene kerkenraad opgedragen (ord. 3-4-8 en 3-6-7).