3.2 Het belijden van de gemeente

In ord. 1-1 staat voorop dat de kerk als geheel en dus alle gemeenten verbonden zijn met de belijdenis van het voorgeslacht zoals dat is benoemd in art. I-4 van de kerkorde.

Vervolgens wordt echter een zekere gelaagdheid in de confessionele betrokkenheid aangebracht. De kerkorde geeft daarmee te kennen dat ze er ernst mee maakt dat de Protestantse Kerk in Nederland ontstaan is uit een samengaan van twee tradities, de lutherse en de gereformeerde. De verworteling van gemeenten in verschillende tradities zal binnen de verenigde kerk herkenbaar (kunnen) blijven. In ord. 1-1-1 wordt daarom geformuleerd dat — binnen het gemeenschappelijk belijden van de kerk — hervormde gemeenten en gereformeerde kerken zich in het bijzonder verbonden weten met de gereformeerde belijdenisgeschriften, en evenzo

|81|

dat de evangelisch-lutherse gemeenten zich in het bijzonder verbonden weten met de lutherse traditie. Met de naam van de gemeente is dus ook de confessionele positie van de gemeente binnen de Protestantse Kerk in Nederland gegeven. De bepaling is ook van toepassing op afzonderlijke wijkgemeenten (ord. 1-1-4). In de praktijk zal dat kunnen betekenen dat in de catechese en de leerdiensten in een hervormde gemeente of een gereformeerde kerk bijzondere aandacht zal worden gegeven aan het gereformeerde belijden, terwijl men in een evangelisch-lutherse gemeente de catechismus van Luther als uitgangspunt neemt.

Maar ook in het beleid van de kerkenraad kan deze bijzondere verbondenheid doorwerken. De kerk erkent en respecteert deze bijzondere verbondenheid (ord. 1-1-2). Een voorbeeld daarvan vinden we in ord. 10-1-4: in het opzicht zal rekening worden gehouden met de bijzondere verbondenheid van de gemeente (zie verder § 3.3).

 

In ord. 1-1-3 wordt duidelijk dat de bijzondere verbondenheid met het gereformeerde of het lutherse belijden niet mag leiden tot een confessioneel isolement. Een voorstel waarin sprake was van het toekennen van een exclusieve binding van gemeenten aan een van de beide tradities, waarbij deze gemeenten de gelijkwaardige betekenis van de andere traditie binnen de kerk niet zouden behoeven te erkennen, is bij de totstandkoming van de kerkorde afgewezen. Al is er verschil in benadering, de gemeenten erkennen en respecteren elkaar in hun confessionele integriteit. Ze zijn geroepen samen te volharden in de gehoorzaamheid aan het Woord van God en te komen tot een gemeenschappelijk verstaan van de Schrift. Het geloofsgesprek in de kerk en tussen de gemeenten moet voortgaan.