Hoofdstuk III: Details in vragen en antwoorden

§ 10. Een groot aantal kleinere vernieuwingen

Naast deze vier grote lijnen bevat het ontwerp een groot aantal kleinere vernieuwingen, die heel vaak van grote betekenis zijn. Om hiervan een indruk te geven, willen we daarvan een twaalftal behandelen. In vraag- en antwoordvorm. We zeggen echter vooraf, dat het hier om een zeer willekeurige keuze gaat, dat er hier ook best twaalf andere punten hadden kunnen staan.

|27|

1) Brengt dit ontwerp ons het parochiestelsel? Voor het grootste deel. Iedere grotere gemeente moet in evenveel wijkgemeenten worden verdeeld, als er predikantsplaatsen zijn. De regeling van de predikdiensten blijft echter bij den centralen kerkeraad. Iedere wijkgemeente krijgt een eigen wijkkerkeraad, met verantwoordelijkheid voor de herderlijke zorg, de catechese, het jeugdwerk, het diakonale werk, de zending, de evangelisatie.

2) Wat gebeurt er met de kiescolleges? Alle kiescolleges verdwijnen. De ouderlingen en diakenen worden rechtstreeks door de (wijk-)gemeente gekozen, de predikanten worden beroepen door den (centralen) kerkeraad. In kleinere gemeenten, met minder dan 200 stemgerechtigde lidmaten, beroepen deze ook de predikanten rechtstreeks.

3) Komt „de vrouw in het ambt”? Neen, de ambten worden niet voor de vrouw opengesteld. Daar de diakenen en de ouderlingen-kerkvoogd worden betrokken in de kerkregering, worden ook hier geen vrouwen toegelaten. Wel staan de bedieningen (zie § 8 slot) en het hulppredikantsschap voor haar open.

4) Zijn er nog veranderingen bij den H. Doop? Twee belangrijke veranderingen zijn: a) Doopaangifte minstens tien dagen van te voren; b) voor Doopsbediening in een andere gemeente is toestemming van den Kerkeraad nodig, die niet alleen gaat over het zedelijk leven der ouders. Bij weigering is er mogelijkheid van beroep op de provinciale commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen.

5) Hoe ziet het nieuwe Kerkboek er uit? Dat wordt veel omvangrijker en gaat bevatten: a) het belijdenis- en leerboek: de belijdenisgeschriften der Kerk en het op te stellen officiële leerboek voor de catechese; b) het psalm- en gezangboek: net als tegenwoordig; c) het dienstboek met de orden van dienst — voor de verschillende godsdienstoefeningen; de bedoeling is, dat er keuze zal zijn, voor

|28|

meer en minder „liturgische” gemeenten — de liturgische formulieren — er wordt gewerkt aan nieuwe formulieren naast de oude, die wel korter zullen uitvallen en vooral begrijpelijker trachten te zijn; ook een formulier voor den jaarlijksen belijdenisdienst mag worden verwacht, enz. — en de gebeden, en d) de kerkorde. Een waardevol boek, waar ieder gemeentelid een schat van gegevens betreffende zijn Kerk bij elkaar vindt.

6) Komen er veranderingen inzake het huwelijk? In de grote vraag inzake de mogelijkheid van huwelijksbevestiging na echtscheiding is de Kerk nog niet tot een beslissing gekomen. Wel wordt hier nadrukkelijk huwelijkscatechese geëist. Voorkomen is beter dan genezen! Verder wordt verboden, dat de inrichting van het kerkgebouw bij de huwelijksinzegening afhankelijk wordt gesteld van de gevraagde vergoeding, zoals hier en daar nog het geval schijnt te zijn.

7) Verandert er iets bij de opleiding der predikanten? Allerlei kleinigheden. Drie belangrijke dingen: a) de studenten worden tijdens hun studie beoordeeld op hun geschiktheid, opdat zij nog tijdig een andere studie kunnen kiezen; b) er komt een blijvend — het huidige éénjaarlijkse hulppredikerschap aan het einde der studie is tijdelijk — leerhulppredikerschap van vier maanden onder goede leiding; c) de studie wordt besloten met een viermaandelijks verblijf in een seminarie.

8) Hoe staat het met het oude art. 8 der Dordtse Kerkorde? De mogelijkheid voor mannen van singuliere (= uitzonderlijke) gaven om langs een anderen weg tot het predikambt te worden toegelaten, dan de normale theologische studie, is hersteld. Maar al gaat deze weg open, hij wordt goed bewaakt!

9) Verandert er ook nog wat voor de predikanten zelf? Te veel om op te noemen. Enige belangrijke dingen zijn: een predikant moet drie jaar op een standplaats gevestigd

|29|

zijn geweest, eer hij opnieuw beroepbaar is; predikanten, die willen veranderen, mogen daarover spreken met de kerkvisitatoren, die de kerkeraden op hun verzoek mogen voorlichten (de zogenaamde mutatie); twee predikanten mogen met wederzijdse instemming van hun kerkeraden ruilen.

10) Hoe luiden de nieuwe belijdenisvragen? Aldus:
1. Belijdt gij te geloven in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde en in Jezus Christus, Zijnen eniggeboren Zoon, onzen Heer en in den Heiligen Geest?
2. Erkent gij, als lidmaat van de Gemeente, die God zich ten eeuwigen leven verkoren heeft, dat Hij U roept om Hem te belijden voor de mensen, tegen de zonde en den duivel te strijden en naar de U geschonken gaven mede te arbeiden in Zijn Koninkrijk?
3. Wilt gij getrouw zijn onder de bediening van Woord en Sacramenten en volharden in het gebed en in het lezen van de Heilige Schrift, U stellende onder het opzicht en de tucht der Kerk?

11) Hoe gaat het met de kerkvisitatie? Deze wordt onderscheiden in opzicht en toezicht. Het opzicht betreft het geestelijk en kerkelijk leven, het toezicht gaat over de bezittingen, de administraties en de financiën der Kerk.

12) Wat zegt de nieuwe KO over de verhouding tot andere Kerken? Veel. Ik noem: a) Hervormde gemeenten in het buitenland worden mogelijk; b) de Ned. Herv. Kerk neemt deel aan het oecumenische werk in Nederland en aan den Wereldraad der Kerken; c) met de andere Kerken van Nederlandsen stam worden geregelde relaties onderhouden; d) voor vreemdelingen wordt een gastlidmaatschap der Ned. Herv. Kerk geopend, o.a. omvattend toegang tot het H. Avondmaal; voorwaarde is, dat men lid is van een buitenlandse, bij den Wereldraad aangesloten Kerk; e) de wegen tot geleidelijke en algehele

|30|

hereniging met andere Kerken in Nederland worden opengehouden.

 

§ 11. Vragen uit de vergadering

De vragen, die na een inleiding over de nieuwe kerkorde nogal eens gesteld worden, heb ik in § 10 trachten op te vangen. Er zijn echter nog een paar vragen, die min of meer buiten het gewone kader vallen. Een zevental daarvan behandel ik graag nog in deze §.

1) Wat zijn de grondgedachten van de nieuwe kerkelijke indeling? Enkele lijnen zijn: a) Kerkprovincies en rijksprovincies behoeven niet noodzakelijk samen te vallen; b) de grote steden met hun randgemeenten worden tot afzonderlijke classes; c) norm is niet het aantal Hervormden, maar het aantal predikantsplaatsen; d) het aantal kerkprovincies blijft 10, het aantal classes stijgt van 44 tot 50, het aantal ringen stijgt van 13S tot 190 (het aantal predikantsplaatsen was op 1 November 1947: 1847 gewone en 49 buitengewone); e) de Walen vormen niet langer een afzonderlijk classicaal en provinciaal ressort.
2) Wat gebeurt er met de godsdienstonderwijzers? De huidige godsdienstonderwijzers krijgen in overgangsbepalingen belangrijke rechten; het instituut als zodanig verdwijnt echter; het keert in vernieuwden vorm terug bij de bedieningen.
3) Is er ook kerkelijke tucht over de leden der Kerk? Ja zeker. Tot opbouw van hun geestelijk leven, tot behoud van hen, die dreigen af te dwalen en tot terechtbrenging van hen, die in zonden zijn gevallen. De tuchtmiddelen gaan tot vervallenverklaring van het lidmaat zijn der Kerk (zie het formulier van den ban).
4) Zouden de grote steden niet beter een afzonderlijke kerkprovincie kunnen vormen? Groot-Amsterdam, Groot-Rotterdam en Groot-Den Haag tellen meer Hervormden dan de Kerkprovincie Friesland of Noord-Brabant. Wel, wanneer we zouden rekenen vanuit het aantal Hervormden; niet, wanneer we rekenen vanuit het aantal predikantsplaatsen. Dan heeft Friesland er 240, Noord-Brabant 168, Groot-Amsterdam 52, Groot-Rotterdam 59 en Groot-Den Haag 50.
5) Is er kans op aanneming van dit ontwerp? Een gemeentelid zei tot mij, in mijn eerste blijdschap: wat maakt u zich blij, dominee! Of het is een goed ontwerp — maar dan wordt het niet aangenomen. Of het wordt aangenomen — maar dan maakt u mij niet

|31|

wijs, dat het een goed ontwerp is. Daarvoor ken ik de richtingstegenstellingen in onze Kerk al veel te lang. Dit antwoord maakt wel heel duidelijk, dat het een zegen en een genade van God zal zijn als dit — m.i. goede ontwerp — aangenomen zal worden. Mijn enige antwoord op deze vraag luidt dan ook: Nooit kan ’t geloof te veel verwachten.
6) Hebben bij aanneming van dit ontwerp de richtingsorganisaties nog recht van bestaan? Mag ik herinneren aan het slot van§ 7? Zelf behoor ik tot geen enkele richtingsorganisatie. Als het goed gaat in de Kerk zullen ze op den duur zeker moeten verdwijnen. Maar toch moet de patiënt, die pas weer begint te lopen, zijn krukken niet al te gauw weggooien. Ik zal het de richtingsorganisaties tenminste niet kwalijk nemen, als zij nog even willen afwachten, hoe het met dat lopen nu zal gaan. Als zij mij dan maar niet kwalijk nemen, dat ik hen, met het oog op de toekomst, toch als verdwijnende krukken hoop te mogen zien.
7) Wanneer zou deze nieuwe KO kunnen ingaan? Onder voorbehoud van antwoord 5: in 1948 behandelt de Generale Synode dit ontwerp in eerste lezing. In de eerste helft van 1949 kunnen bij aanneming de classicale vergaderingen en de andere, daartoe geroepen instanties, hun consideraties geven. In het najaar van 1949 zou tweede behandeling door de Generale Synode mogelijk zijn. Invoering zou dus misschien al op 1 Januari 1950 kunnen plaats hebben. „Indien de Heere wil, en wij leven zullen, zo zullen wij deze dingen doen” (Jak. 4: 15).

 

§ 12. Besluit

Een enkele korte slotopmerking. Dit ontwerp als geheel is een prachtig document geworden. Dit betekent echter niet, dat de Kerk het niet zeer grondig zal moeten bestuderen. Dit boekje is bedoeld als eerste kennismaking. Daarom is hier geen critiek naar voren gebracht. Eerst kennen, dan critiseren. De grootste hulde, die we aan de Commissie voor de Kerkorde kunnen brengen, is immers, dat we het ontwerp zeer grondig in studie nemen. En dan, als we daartoe geroepen worden, ook met onze critiek komen. Via de kerkeraden en de classicale vergaderingen. Want de aanneming van deze KO zal toch altijd moeten zijn een bewuste, belijdende daad van geheel onze Kerk.

|32|

Dan: De KO van 1571 — 1619 doet ons terug denken aan den Spaansen tijd. Het Alg. Reglement van 1816 is niet te denken zonder den Fransen tijd. Deze KO van 1947 is geboren uit den Duitsen tijd. Welke tijden God de Heere nog verder over ons voorzien heeft, behoeven wij gelukkig niet te weten. Wel willen wij ons bij alle neiging tot vitzucht of kleine critiek, laten gezeggen door de apostolische vermaning, dat wij den tijd zullen uitkopen, dewijl de dagen boos zijn (Efeze 5: 16).