Hoofdstuk 1

De ambten van de kerk

II. De dienaren des Woords

Bepalingen:

1. Indien een vrouwelijke dienaar des Woords het voornemen heeft in het huwelijk te treden en zij geen gebruik wil maken van de mogelijkheid om naar artikel 14 der kerkorde van haar ambt te worden ontheven, zal zij van dat voornemen tijdig kennis geven aan de kerkeraad, opdat deze over de uit dat huwelijk voortvloeiende nieuwe situatie zich nader beraden en met haar in overleg treden kan.

2. Indien het overleg resulteert in de gemeenschappelijke overtuiging dat haar gehuwd-zijn geen belemmering behoeft te vormen voor de vervulling van de desbetreffende kerkelijke opdracht, kan deze worden bestendigd of naar behoefte worden gewijzigd, zulks met goedkeuring van de classis en met medewerking en goedvinden van de door de particuliere synode aangewezen deputaten.

3. Bij het nemen van de onder 2 bedoelde beslissing kan de kerkeraad daaraan de voorwaarde verbinden dat een nieuw overleg noodzakelijk zal zijn, indien in een later stadium het gehuwd-zijn naar zijn oordeel wel een belemmering gaat vormen voor de vervulling van de desbetreffende kerkelijke opdracht.

4. Indien de kerkeraad overwegende bezwaren blijkt te hebben tegen bestendiging dan wel tegen wijziging van de desbetreffende kerkelijke opdracht, zal haar ontslag worden verleend uit de dienst, met behoud evenwel van de eer en de naam van een dienaar, zulks met goedkeuring van de classis en met medewerking en goedvinden van de door de particuliere synode aangewezen deputaten.

5. Met betrekking tot een gehuwde vrouw die zich aanmeldt voor het proponentschap, is het onder 2, 3 en 4 bepaalde van overeenkomstige toepassing.

Sneek 1969, art. 198