Willemze, T.M.

11 Het opzicht en bezwaren en geschillen

2004

|224|

11 Het opzicht en bezwaren en geschillen

 

De gemeenten staan in de Protestantse Kerk in Nederland niet op zichzelf, maar zijn ‘kerk’ samen met andere gemeenten. Dit is in de structuur van de kerk tot uitdrukking gebracht: de gemeenten hebben een verantwoordelijkheid, niet alleen voor hun ‘eigen’ gemeente, maar ook voor elkaar en voor de gehele kerk, zoals omgekeerd de kerk een verantwoordelijkheid heeft voor de gemeenten. In de taak van de bovenplaatselijke verbanden van de Protestantse Kerk in Nederland ligt dan ook een groot accent op de zorg voor de onderlinge samenhang in de kerk en op het bewaren van de eenheid. De kerk heeft zorg voor de gemeenten; in de kerkorde is die zorg concreet vertaald onder meer in het opzicht van de kerk en de betrokkenheid van de kerk bij de beslechting van geschillen. In dit hoofdstuk komen de twee ordinanties aan de orde, die daarop betrekking hebben: ordinantie 10 (opzicht) en ordinantie 12 (bezwaren en geschillen).

 

In de Protestantse Kerk in Nederland is ervoor gekozen de beslissing in geschillen — en dat kunnen verschillende ‘soorten’ geschillen zijn — niet neer te leggen bij ambtelijke vergaderingen, maar bij instanties die onafhankelijk daarvan vaststellen wat in een concrete situatie recht is. In de kerk is — evenals bij de burgerlijke overheid — onderscheid gemaakt tussen enerzijds de vergaderingen en organen waaraan de wetgevende en bestuurlijke taken zijn opgedragen en anderzijds colleges die specifiek voor de (kerkelijke) rechtspraak zijn ingesteld.

De reden voor de instelling van deze onafhankelijke ‘kerkelijke rechters’ is dat daarmee de rechtsbescherming van degenen die bij een geschil betrokken zijn, is gediend. Op deze wijze kan namelijk beter worden gewaarborgd dat de rechtspraak objectief geschiedt dan wanneer het beslissen van geschillen is opgedragen aan een bestuursorgaan zelf. Het kerkelijk karakter van de rechtspraak is verzekerd doordat de geschillenbeslechting is neergelegd bij kerkelijke colleges, dat wil zeggen: colleges die door de kerk zijn ingesteld en waarvan de leden worden benoemd door de ambtelijke vergaderingen uit de belijdende leden van de kerk.

Zowel in ord. 10 (opzicht) als in ord. 12 (bezwaren en geschillen) is voorzien in een behandeling van geschillen door onafhankelijke rechtsprekende colleges: in ord. 10 betreft dit de behandeling van bezwaren inzake belijdenis en wandel van personen (tuchtrechtspraak); in ord. 12 gaat het om bezwaren betreffende besluiten (en gedragingen) van kerkelijke lichamen. Voor deze en andere vormen van kerkelijke rechtspraak zijn — behalve in de desbetreffende ordinanties — nadere regels gegeven in een generale regeling voor de kerkelijke rechtspraak (zie verder § 11.5 en volgende).