|162|

6.1.4 Besluitvorming

In ord. 4-5 is een aantal voorschriften met betrekking tot besluitvorming in kerkelijke lichamen opgenomen. Omdat een gemeentevergadering niet wordt beschouwd als kerkelijk lichaam (zie boven) gelden deze voorschriften dus niet (zonder meer) voor bijeenkomsten waarin de verkiezing van ambtsdragers plaatsvindt. In de plaatselijke verkiezingsregeling kunnen overigens ord. 4-5-2 en 3 wel van toepassing worden verklaard (zie § 5.1.1).

In ord. 4-5 is de eerste zin misschien wel de belangrijkste: om een besluit te kunnen nemen wordt er eerst overlegd en gezocht naar overeenstemming. Dat hangt samen met het kerkelijk karakter waarover bij ord. 4-1 is gesproken. De beste besluitvorming is die waarbij niet gestemd hoeft te worden omdat er overeenstemming is bereikt.

In de praktijk zal dat niet altijd mogelijk zijn: in de kerk moeten we dan op een ordelijke manier met verschillen van inzicht omgaan. De meerderheid heeft zoveel mogelijk rekening te houden met de gevoelens van de minderheid, maar op een gegeven moment zal een besluit moeten vallen, waarbij met meerderheid van stemmen wordt beslist. Daarbij is een gewone of enkelvoudige meerderheid voldoende, dus elk percentage boven de 50 (de kerkorde kent niet de regel dat een meerderheid van ‘de helft plus één’ vereist is).

In enkele gevallen is er sprake van een dermate zwaarwegend besluit dat de kerkorde uitdrukkelijk een gekwalificeerde meerderheid van twee derde van de uitgebrachte (geldige) stemmen voorschrijft (art. XVIII-5, ord. 1-4-2, ord. 1-5-7, ord. 3-21-1 en ord. 10-10-2). In ord. 3-4-6 wordt een twee derde meerderheid voorgeschreven om een voldoende draagvlak voor het beroepen van een predikant te waarborgen.

Blanco stemmen tellen bij het bepalen van de uitslag niet mee, zodat er geen feitelijk verschil is met ‘zich onthouden van stemming’. Bij een gewone stemming door 18 aanwezigen geldt bij de uitslag ‘7 voor, 6 tegen, 5 blanco’ het besluit dus als wettig genomen. In de kerk hoort overigens het uitgangspunt te zijn dat alle leden hun stem uitbrengen. Er moeten zwaarwegende redenen zijn om zich van stemming te onthouden: door het uitbrengen van een stem delen we in de verantwoordelijkheid voor de besluitvorming.

 

In principe wordt over zaken mondeling gestemd en over personen schriftelijk. Maar bij stemming over zaken kan om schriftelijke stemming worden gevraagd, bijvoorbeeld als de zaken erg gevoelig liggen. Over personen kan niet mondeling worden gestemd, behalve als er geen tegenkandidaten zijn en niemand bezwaar heeft tegen een benoeming ‘bij acclamatie’. Als de stemmen twee keer staken, is het besluit verworpen of is (als de vergadering slechts de keuze uit één kandidaat heeft) de kandidaat niet benoemd. Als er keuze is tussen twee of meer kandidaten en — na eventuele tussenstemmingen — de stemmen blijven staken, beslist het

|163|

lot. Vroeger gaf in een dergelijke situatie meestal de leeftijd de doorslag en werd de oudste verkozen verklaard. Maar ook de verkiezing door het lot heeft goede bijbelse papieren (Hand. 1: 26).

Een voorbeeld hoe een verkiezing kan plaatsvinden als er meer kandidaten zijn dan er verkozen moeten worden, is te vinden in § 5.3.2.

 

Ord. 4-5-4 regelt het quorum. Er kan pas een wettig besluit genomen worden als in de vergadering van een kerkelijk lichaam het vereiste quorum aanwezig is. Tenminste de helft van het aantal leden, zoals dat is vastgesteld, moet ter vergadering aanwezig zijn. Het aantal leden van een (wijk)kerkenraad wordt vastgesteld bij besluit van de (wijk)kerkenraad zelf (ord. 4-6-3). Het is voor het vaststellen van het aantal leden van de (wijk)kerkenraad van belang dat er rekening gehouden wordt met het feit dat dit aantal consequenties heeft voor het vaststellen van het quorum. Bij het vaststellen van het aantal worden de boventallige leden steeds meegeteld. Zij hebben immers ook stemrecht.

Het vastgestelde aantal leden van de overige ambtelijke vergaderingen blijkt in de regel uit het rooster waarin wordt vastgelegd welk ‘type’ ambtsdrager moet worden aangewezen of afgevaardigd.

Zie voor het rooster
- van de algemene kerkenraad: ord. 4-9-2;
- van de classicale vergadering: ord. 4-14-3;
- van de algemene classicale vergadering: ord. 4-19-2;
- van de generale synode: ord. 4-25-3.

De evangelisch-lutherse synode telt 36 leden (ord. 4-22-2).

Door toepassing van aanvullende bepalingen kan het vastgestelde aantal leden overigens soms groter zijn dan het rooster van afvaardiging aangeeft. Ord. 3-4-8 en ord. 3-6-7 geven aan de algemene kerkenraad de mogelijkheid om boventallige leden te verkiezen. Ord. 4-14-1 maakt het de classicale vergadering mogelijk zelf enkele predikanten tot lid te benoemen; door toepassing van ord. 4-25-5 kan het aantal synodeleden met ten hoogste tien toenemen.

In een algemene kerkenraad die volgens de plaatselijke regeling uit 18 ambtsdragers moet bestaan, moeten dus tenminste 9 leden aanwezig zijn, ook als men met een flink aantal hardnekkige vacatures te kampen heeft.

Op een vergadering van stemgerechtigde gemeenteleden met het oog op de verkiezing van een predikant is de quorumbepaling niet van toepassing, omdat deze vergadering niet geldt als een kerkelijk lichaam (zie § 5.2.2 en § 6.1.3).

Als het quorum niet aanwezig is, kan een besluit over het voorstel pas op zijn vroegst twee weken later worden genomen, in een volgende vergadering die afzonderlijk wordt geagendeerd. In die volgende vergadering kan een besluit worden genomen zelfs als minder dan de helft van het aantal leden aanwezig is. Op deze wijze wordt voorkomen dat een aanzienlijk deel van de vergadering zou worden overrompeld met een besluitvorming die door dat deel ongewenst wordt

|164|

geacht, maar wordt het ook mogelijk gemaakt uiteindelijk tot besluitvorming te komen ook als er van hardnekkig absenteïsme sprake is.