Balke, W.

De signalen van Noordmans

2001

|67|

De signalen van Noordmans

 

Inleiding

O. Noordmans heeft grote invloed gehad op de totstandkoming van de kerkorde van 1951. De vraag is echter of zijn opvattingen inderdaad gehonoreerd zijn en in welke opzichten hij signalen heeft gegeven voor Fehlentwicklungen, die later hebben plaatsgevonden.

Noordmans trad in 1931 toe tot de vereniging Kerkopbouw, waarin hij een leidende rol speelde, vooral in de principiële doordenking van de vragen rondom de reorganisatie en de weg naar een nieuwe kerkorde. In de oorlogsjaren was hij minder actief bij de gang van zaken betrokken, al bleef hij in correspondentie met de belangrijkste figuren, die de Werkorde opstelden. Na de oorlog kwam hij eerst later als lid in de Commissie voor de Kerkorde. Men was wel van plan om wanneer de kerkorde in eerste lezing gereed zou zijn deze aan Noordmans ter lezing te geven en hem uit te nodigen om in een vergadering van de commissie daarover zijn aanvankelijk oordeel te geven.1 Na het overlijden van de voorzitter Scholten werd in diens plaats eerst F.M. Baron van Asbeck tot lid benoemd. Toen deze bedankte werd Noordmans — hij was inmiddels 75 jaar — benoemd, en hij nam zijn benoeming aan.

 

De signalen van Noordmans

Op de elfde vergadering van de Commissie voor de Kerkorde (24-26 oktober 1946) is Noordmans voor het eerst aanwezig en hij krijgt gelegenheid enkele kritische vragen te stellen. Daarbij stelt hij vier punten aan de orde:
1. De predikanten-opleiding. Hij pleit voor een universitaire opleiding. ‘Met een seminarie zouden wij niets winnen. Een isoleren tegenover de universiteit zou ons geen enkel voordeel brengen.’
2. De verhouding tussen de ambten. ‘Bij Calvijn krijgt de ouderling meer


1 W. Balke en H. Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Kerkorde (1945-1950) (Zoetermeer 1993), p. 328.

|68|

een taak in verband met de discipline. Dan proberen de politieke heren de taak van de ouderling aan zich te trekken. Het ‘zitten op de leer’ hoorde in de oude tijd niet tot het ouderlingenambt. Daar deden dat de predikanten. Het zitten op de leer komt later: Als zij hun functie in de publieke discipline aan de staat verliezen, keren ze zich naar binnen tot de predikanten.’
3. De organen van bijstand. Noordmans waarschuwt ervoor ‘alles volledig kerkelijk te maken. Wij moeten wat meer afleiden. Dan blijft er meer ruimte voor het echt gemeentelijke. De Kerk is eeuwigheids-lichaam. Wanneer de kerk te veel zoor zich opvraagt, dan is er het gevaar dat het karakter van de kerk zich wijzigt.’
4. De kanselboodschappen en herderlijke brieven. ‘De kanselboodschappen van de oorlog waren volstrekt nodig. En toch: is een kanselboodschap iets van de kerk? Meer iets voor het episcopaat van de Rooms-Katholieke kerk. Men raakt er wat door van de bijbel vandaan.’ Ten aanzien van de herderlijke brieven vraagt Noordmans ‘of het herderlijk karakter ook aan de ambtelijke vergaderingen is, of is het meer persoonlijk?’2

Het blijkt dat Noordmans’ kritiek niet tot deze vier punten beperkt bleef en dat zijn invloed veel breder is geweest. Voor de 21e vergadering van de Commissie voor de Kerkorde heeft hij een stuk Desiderata op tafel gelegd. In dit stuk pleit Noordmans voor meer evenwicht tussen het pastorale en departementale van de kerkorde, omdat juist daarin het eeuwigheids-gehalte van de kerk moet uitkomen. Wat hij daarmee bedoelt blijkt uit zijn toelichting ie Noordmans bij zijn Desiderata schrijft. ‘In Zondag 38 staat de kerkedienst of het predikambt met de scholen vóór het Woord en de sacramenten; de instelling en opleiding voor de uitoefening. Tegenover de opsplitsing van het gemeentelijk leven in verschillende departementen (catechese, diaconaat, financiën, eredienst, jeugdwerk) moge het centrale, het belijden met de opleiding van de centrale figuur in de gemeente meer voorop staan. Het kenmerkende van een presbyteriale kerkorde is niet dat de gemeente geen centrale figuur heeft, maar dat dit geen bisschop, doch een presbyter is, dat wil zeggen: het pastorale staat in het centrum, meer dan de regering. Ook te Wezel komt de regeling van deze dienst dadelijk na de ambtelijke vergaderingen.’3 De concrete desiderata hebben vooral betrekking op het ambt van de dienaar des Woords.

Met de nadruk op het pastorale in het ambt in plaats van op de regering heeft Noordmans een uiterst belangrijk signaal gegeven. Immers


2 De Commissie voor de Kerkorde, p. 395.
3 De Commissie voor de Kerkorde, p. 515v.

|69|

zowel in de ontwikkeling naar het monarchische episcopaat in de Oude Kerk, als in de rooms-katholieke ambtspraktijk in de Middeleeuwen, evenals later in de besturenorganisatie na 1816 is telkens het pastorale van het ambt weggedrongen door het regeerelement en dan natuurlijk ook door regering van bovenaf.

 

De predikantsopleiding

De zaak van de opleiding tot predikant komt ter sprake bij de gedachtewisseling over het zogenaamde doctorenambt.4 Noordmans voelt niets voor een speciaal ambt van de doctor ecclesiae en stelt de vraag waarom deze ambtsdragers een speciale rol bij de leertucht moeten krijgen, zoals voorgesteld door H.M.J. Wagenaar en Th.L. Haitjema. Want dan krijgt je een intellectualistisch theologisch debat in plaats van een geestelijke uitspraak. Haitjema acht echter het advies van de doctores daarbij onmisbaar. Anders worden de decisies genomen door incompetente lidmaten en deels weinig competente predikanten.

Noordmans handhaaft zijn principiële bezwaren tegen dit doctoraat.5 Onze gereformeerde theologie mag niet in zulk een korset van ambtelijk gedirigeerde theologie beklemd raken. Zij moet vrij blijven. We mogen voorts niet zo defaitistisch zijn, dat we die twee vakken die in 1876 wegvielen nu uitbouwen tot een compleet seminarie. Tenslotte: de jonge mensen, die onder toezicht van die doctoren zouden blijven, raken kerkelijk in de knel. Ze worden dan zo moeilijk, wat God wil dat ze worden. De vogel, die van de universiteit komt, moet vliegen! Noordmans pleit dan voor een heel nieuw type opleiding. Meer op de wijze van de Engelse colleges. Dan zouden onze studenten veel meer aan hun studietijd hebben. Bijvoorbeeld de musicologie; ‘alleen als de studenten in college-verband worden gebracht is er tijd voor musicologie.’6

 

Het gevaar van dirigisme

Vooral Haitjema en H. de Vos bestrijden de visie van Noordmans. De Vos verwacht niets van het vrije spel van de theologische krachten. Er is


4 De Commissie voor de Kerkorde, p. 470v.
5 De Commissie voor de Kerkorde, p. 478v.
6 De Commissie voor de Kerkorde, p. 483.

|70|

leiding nodig. Waarop Noordmans de gevleugelde woorden spreekt: ‘Een geleide wereld is de duivel, een geleide kerk is de paus. Al dit leiden in de theologie loopt op de paus uit.’7 Het is E. Emmen die het eveneens opneemt voor leiding en deze leiding wil leggen in de handen van de kerkelijke hoogleraren. Noordmans wijst er op dat de kerkelijke hoogleraren hun aparte positie noodgedwongen hebben door 1876. Het grote gevaar van de splitsing van de faculteit is dat de dogmatiek te veel geïsoleerd wordt. Het doctoraat is als afzonderlijk ambt altijd mislukt. Wij moeten niet teveel intellectuele en te weinig instructieve leiding hebben. Berkelbach van der Sprenkel stelt voor een nadere regeling te ontwerpen voor een groep mensen, die de kerk in de opleiding en leiding van haar dienaren bijstaan. Noordmans zou in dit initiatief ook de staatshoogleraren willen betrekken.

 

De duplex ordo

Noordmans is geen voorstander van de duplex ordo in de theologische faculteit. Hij is zeer beducht voor een seminarie in de academie.8 Hij zou er veel liever met de politieke heren over willen spreken om de complete faculteit te herstellen. Wij mogen ons niet vastbouwen op een ‘toevallig instituut’.9 ‘De kerk mag niet de universitas scientiarum tot zich trekken. In 1876 is een “ongelukje” gebeurd. Daarop moeten wij niet voortbouwen.’10 Noordmans waarschuwt bij instelling van het doctoraat voor een te intellectualistische functie. De kerkelijke hoogleraren hebben neiging tot een apart orgaan te worden. Hij vreest dan te grote invloed van de kerkelijke hoogleraren. Zij moesten er niet zijn, maar zijn er door de huidige situatie van kerk-staat-universiteit. Maakt deze noodzaak-mensen dus nu nog niet tot prominente kerkelijke figuren (doctores). Noordmans vervolgt: ‘onze dogmatiek is pastorale dogmatiek, die het middeleeuwse doctorale heeft afgeworpen. De moderne mens verdraagt geen doctoraat-scholastiek. Terug naar de wetenschap. Dus ook niet de mensen laten schrikken door de doctor. Dat was in de middeleeuwen heel goed. Maar nu is het fout. De kerkelijke hoogleraar moet iets anders zijn en brengen. De hoogleraren en studenten moeten werkgemeenschappen vormen en gaten boren in de


7 De Commissie voor de Kerkorde, p. 480.
8 De Commissie voor de Kerkorde, p. 485v.
9 De Commissie voor de Kerkorde, p. 485.
10 De Commissie voor de Kerkorde, p. 487.

|71|

moderne mens. Maar noem hem alsjeblieft niet met die oude naam doctor.’

In de verdere discussie opponeert Noordmans tegen de onderscheiding van opleiding en vorming. De vorming heeft iets van het seminarium en de jonge predikant blijft dan nog met één voet in dat seminariumachtige ding. Noordmans is bang voor ‘schoolvorming’ en het leggen van een klem op de theologie. De ruimte moet er zijn en blijven. ‘We moeten niet de predikant vanuit de cultuur in de kerk zetten, maar de predikant vanuit de kerk in de cultuur (de universitas scientiarum) zetten. Als wij de vorming van de theologie opdragen aan acht mensen, dan loopt de zaak klem.’ En dan volgt weer zo’n schitterende opmerking van Noordmans: ‘Mannen van formaat moeten wij uit de ruimte krijgen. Kuyper was nooit Kuyper geworden als hij alumnus was geweest van de Vrije Universiteit.’11

Wat het onderzoek naar de geschiktheid voor het ambt betreft, zou Noordmans het willen laten bij de wenk niet te gaan studeren. Het kan voorkomen dat iemand als neoloog zou beginnen. En daarom werd afgewezen. Maar zo iemand kan, daar doorheen gegroeid, toch een voortreffelijk predikant worden. De kerk moet een wijde geestelijke ruimte hebben, die zulke mensen weet op te vangen.12 En dan: het ‘voorstel’ moet blijven.13 ‘De opleiding is vanouds ook retorisch geweest. Het voorstel is het sluitstuk van dat element in de opleiding.’14

Noordmans verzet zich ook tegen de verzwaring van de opleiding. Een studie van acht à negen jaar kan een jong mens fysiek en sexueel schaden.15

 

De zogenaamde ‘minor clergy’

Verder is Noordmans een verklaarde tegenstander van de zogenaamde ‘minor clergy’, d.w.z. niet academisch opgeleide krachten, die als catecheten, evangelisten of hulppredikers bevoegdheden van de predikanten, namelijk de bediening van het Woord en de sacramenten zouden hebben. Noordmans stelt, dat wij ‘daarmee zakken tot het peil van beneden de Moerdijk.’ ‘Als zo iets door ons werd aanvaard, kwam heel de kerkorde in de molen’.


11 De Commissie voor de Kerkorde, p. 488.
12 De Commissie voor de Kerkorde, p. 481v.
13 Het ‘voorstel’, dat inmiddels al jaren is afgeschaft, was de eerste kerkdienst van de kandidaat onder voorzitting van een kerkelijk hoogleraar, waarna de kandidaat preekbevoegdheid ontving.
14 De Commissie voor de Kerkorde, p. 483.
15 De Commissie voor de Kerkorde, p. 619.

|72|

‘Deze kwestie kan door ons niet met een aanhangsel aan de kerkorde worden geregeld. Bij Rome zijn deze dingen ook pragmatisch gegroeid. In een slotbepaling van de kerkorde een type te scheppen, dat alles omver haalt, dat kán niet.’ Wagenaar is van mening, dat de status van ‘minister’ en ‘assistant-minister’ gelijk is, maar de commissie is dat niet met hem eens. Noordmans meent, dat het voorstel Wagenaar dus twee soorten dominees kent; dat kan niet in ons kerkelijk leven. K.H.E. Gravemeyer wil het verschil niet in de ambten, maar in de diensten zoeken, waarna Noordmans opmerkt: ‘Zoiets kan alleen onder engelen, niet onder mensen.’16

 

De verhouding tussen de ambten: ouderling en diaken

Naar Noordmans’ inzicht hebben wij in de ambten van ouderling en diaken met heel oude ambten te maken die gegroeid zijn rond de Avondmaalstafel.17 Hij was daarom geen voorstander van de opwaardering van het diaken-ambt door, zoals dat in de nieuwe kerkorde gebeurde, de diaken in het regeerambt te betrekken. Hij ziet de taak van de ouderling vooral in het vergaderen van de gemeente rondom Woord en sacrament en de taak van de diaken als huisverzorger in de noden van gemeenteleden. ‘De reformatorische ouderlingen, uit de stedelijke notabelen gekozen, hebben iets politieks behouden,’18 aldus Noordmans. ‘De ouderling had vroeger een zeer zelfstandige taak in assembler le peuple et rapporter les scandales. Ouderling en diaken zijn twee onderscheiden ambten. Juist wanneer de ouderlingen zich weer naar buiten zullen keren, zal blijken hoe verschillend hun ambt ten opzichte van dat van de diakenen is.’19 Hij is er dan ook geen voorstander van dat de diakenen lid zijn van de gewone classicale vergaderingen. Wel is de diaconie een deel van het kerkenraadswerk.20

 

De ouderling-kerkvoogd

Wat betreft de inschakeling van de kerkvoogden in de kerkenraad acht Noordmans, dat de ouderling dichter staat bij de kerkvoogd dan de


16 De Commissie voor de Kerkorde, p. 620v.
17 De Commissie voor de Kerkorde, p. 414.
18 De Commissie voor de Kerkorde, p. 618.
19 De Commissie voor de Kerkorde, p. 399.
20 De Commissie voor de Kerkorde, p. 400, 402.

|73|

diaken. Het probleem van regeer en beheer vraagt zijns inziens wel om een kerkordelijke oplossing. ‘Als het beheer de goederen aan de deur van de kerk legt, dan mogen wij ze daar niet laten liggen’, maar de kerkvoogden moeten zich verantwoorden aan de kerkenraad.21 Gaan de kerkvoogden als ouderling-kerkvoogd deel uitmaken van de kerkenraad dan moeten zij volledig ouderling zijn. ‘Wij mogen niet een ouderling-quaestor hebben die voor één kwart ouderling en voor driekwart financier is. Nee, ook deze ouderling moet geheel man Gods zijn, gesteld over de goederen Gods, waarvan het beheer hem is toevertrouwd, een ouderling als de andere ouderlingen, met dezelfde schriftuurlijke kwaliteiten van het formulier.’ De moeilijkheid is, de gemeente kerkvoogden te laten kiezen, ‘met financiële kwaliteiten zeker, maar die tegelijk de schriftuurlijke kwaliteiten hebben.’22 Noordmans voelt — als algemene opmerking — dat de ouderling hier in de knel komt van de kerkvoogd. Diaken en kerkvoogd trekken er samen op uit. De dominee is ontworteld en zweeft in de geestelijke sfeer. Waarom moeten alle stoffelijke zaken onder de kerkvoogdij? Zo krijgt men departementen in plaats van ambten.23 Noordmans is dus voor de inschakeling van de kerkvoogden in de kerkenraad, maar niet als partij in de kerkenraad. Uiteindelijk moet de kerkenraad zelf beslissen. En Noordmans wil de bevoogding van bovenaf weg hebben.24

 

De verhouding tussen de ambten: predikant en ouderling

Al in een vroeg stadium heeft Noordmans een verschil van mening met Scholten over de verhouding tussen de ambten. Noordmans gaat er van uit, dat in het kader van de reorganisatievoorstellen het er om te doen is, ‘in hoe zachte of zelfs bedekte vorm ook gezegd, een toezicht van de ouderlingen op de predikanten in te voeren’ en hij citeert daarbij A. Vinet, die de predikant zelfs een victime permanente van de gemeente noemde. Noordmans toont goed gedocumenteerd vanuit de geschiedenis aan, dat de ambten niet op elkaar zijn gericht maar samen collegiaal op de gemeente zijn gericht. ‘Nergens staat ook maar een enkele bepaling, die de ouderling een bijzonder toezicht op leer of wandel van de predikant opdraagt’


21 De Commissie voor de Kerkorde, p. 401v.
22 De Commissie voor de Kerkorde, p. 414.
23 De Commissie voor de Kerkorde, p. 510.
24 De Commissie voor de Kerkorde, p. 533.

|74|

en Noordmans acht, dat daarmee de natuur van de presbyteriale orde geweld wordt aangedaan.25

In de gesprekken in de Commissie voor de Kerkorde was, al voordat Noordmans lid is, de verhouding van predikant en ouderling aan de orde geweest en Haitjema herinnerde zich de belangrijke discussie in de Reorganisatie-commissie van 1938. Noordmans verzette zich toen, om der wille van de vrijheid der verkondiging, fel tegen ‘een dwarskijker onder de preekstoel’.26 Bij de bespreking van de ordinantie op het presbyteriaat komt deze verhouding opnieuw aan de orde. Noordmans maakt allereerst bezwaar tegen het vooropstellen van het opzicht als taak van de ouderling. Hij wijst er op, dat de ouderling een constitutief element in de bouw van de gemeente is, assembler le peuple. In de tijd van de Reformatie zijn de kerken in de verstrooiing door de ouderlingen bijeen gebracht. Dit leidt tot de formulering dat aan de ouderlingen is opgedragen: ‘de herderlijke zorg en het opzicht over de gemeente.’ Noordmans heeft bezwaar tegen de opneming van ‘het opzicht over de getrouwe ambtsvervulling van de predikanten’ en hij wijst er op, dat dit opzicht in Genève werd uitgeoefend door het ministerie. Hij pleit er voor dit opzicht opnieuw aan het ministerie te geven. De discussie heeft tot gevolg, dat de taak van de ouderling als volgt op formule wordt gebracht: ‘het dragen van de medeverantwoordelijkheid voor de bediening des Woords.’27

 

De dienaar des Woords is ambtsdrager geen ambtenaar

Dezelfde visie van Noordmans komt telkens aan de orde wanneer het over de predikant gaat.28 Bijvoorbeeld bij de voorstellen inzake het ambt van ouderling-kerkvoogd. Het gaat hem om de gehele figuur van de predikant in de kerkorde. Deze ontwikkelt zich in een naar zijn mening verkeerde richting. De predikant komt door de invasie van de kerkvoogdij in een geestelijk isolement te staan. Hij pleit er voor om orde te scheppen zonder


25 O. Noordmans aan Scholten, 1 en 17 februari, 13 april 1937 in O. Noordmans, Verzamelde Werken, dl. 9b, p. 566v; 568v; 570v.
26 De Commissie voor de Kerkorde, p. 239.
27 De Commissie voor de Kerkorde, p. 416v.
28 Noordmans heeft zijn gehele leven specifieke aandacht voor de figuur van de predikant gehad. Zie: A. de Groot, ‘Noordmans en de Bond van Predikanten’, in Kerk en Theologie 30 (1979), p. 215-221 en J.D.Th. Wassenaar, ‘Noordmans in Friesland. Bijdrage tot de biografie van een kerkvader’ (Zoetermeer 1999), p. 273-307.

|75|

de pastor te laederen.29 Bij de bespreking van de ordinantie voor het pastoraat brengt Noordmans zijn bezwaren naar voren tegen de bemoeiing en de inperking van de predikant in het geheel van de ordinanties. Diens charismatische begaafdheid komt hier in de knel. Hij wordt een ambtenaar met een bestuur om zich heen. Een predikant moet ruimte om zich heen hebben.30 J. Severijn valt hem daarin bij; ook zijns inziens raken de predikanten zodanig in het netwerk van de raden verward, dat ze geen gelegenheid meer zullen hebben voor hun gewone ambtswerk. Het gewone ambtswerk is de eenheid van prediking, catechese en pastoraat.

Noordmans zegt: ‘Men neme toch aan de herders en leraars de herderlijke zorg en lering niet af als een hun in het bijzonder toebetrouwd ambtelijk werk. Hier werkt de opsplitsing der kerk in departementen in. Omdat er een departement voor de catechese komt, met catechetisten en een raad, verliest de leraar zijn zelfstandige, oecumenische bevoegdheid. Hij komt onder Ten Have31 en moet voor zijn methode de goedkeuring van het consistorium vragen. Hij wordt ambtenaar. Het consistorie wordt dan de kleinste cel van een departement van kerkelijk onderwijs. Doch de catechese is ook volgens artikel XIII toeleiding tot het Avondmaal, waarvan de bediening aan de herders en leraars is toebetrouwd. Ook de toeleiding blijve hen toebetrouwd. En zo blijve de herderlijke zorg, de pastoraal, aan de herder kat’exogen32 opgedragen. De kerkorde worde niet bureaucratisch geregeld, maar theologisch, oecumenisch, liturgisch.’

Noordmans is ook tegen een afzonderlijk consistorium en presbyterium binnen de kerkenraad. Dit dient alles een departementale opsplitsing van kerk en kerkenraad ten behoeve van een radenstelsel. ‘Wanneer de ouderlingen, zoals in de ordinantie voor het presbyteriaat staat, ook nog een aparte vergadering, onder eigen voorzitter, kunnen vormen, komen de predikanten in kleine gemeenten wel heel eenzaam te staan. Het geeft hen niet veel, dat zij — één man — de titel van ministerium voeren. Alleen dit ministerium staat zonder eigen bovenbouw en daardoor in het departementale stelsel geïsoleerd. De predikant komt — men vergeve mij de vergelijking — als een kikker op een kluitje te zitten. De predikanten komen dan voor de besluiten van de drie afgesplitste delen van de kerkenraad te staan; besluiten waarop zij dan achteraf in de meeste gevallen geen invloed meer


29 De Commissie voor de Kerkorde, p. 510.
30 De Commissie voor de Kerkorde, p. 505.
31 P. ten Have schreef een proefschrift over: Een methode van bijbelse catechese (diss. 1941) (Groningen 1946).
32 = Gr.: ‘bij uitstek’.

|76|

zullen hebben. Dit loopt uit op een vernietiging van de kerkenraad en in het bijzonder van de invloed van de pastor loci, ten behoeve van een aantal andere, centrale raden, waarin de drie afgesplitste delen hun bovenbouw hebben. Een presbyteriale kerkorde moet echter het pastoraal en de kerkbouw niet vernietigen, maar vrij maken. Daarom schrappe men het presbyterium en het consistorium en handhave de oude onderscheiding: algemene en bijzondere kerkeraad.’33

Noordmans blijft zich verzetten tegen de opsplitsing van de kerkenraad. ‘De mystieke eenheid van de kerkeraad rondom de avondmaalstafel wordt erdoor gebroken. De kerkeraad moet kerkeraad blijven.’ Wagenaar en Gravemeyer ontkennen dit. Zij stellen: het gaat om een werkverdeling; de eenheid wordt niet opgespleten maar juist bevorderd. Noordmans merkt daartegen op: ‘neem de kerkvoogden. Die hebben een eigen “bovenbouw”. Zo ook de diakenen. De ouderlingen hebben hun presbyteria. De predikanten komen alleen te staan, bij al dat dirigeren van bovenaf.’34 Al veel eerder protesteerde Noordmans er tegen dat de ambtsdrager zich moet voegen in het gareel van de ambtenarij.35

Bij de vraag of de bevestiging van de andere ambtsdragers evenals bij de predikanten met handoplegging moet geschieden, komt Noordmans er tegenop de predikant nog meer te effaceren dan al gebeurd is. ‘Laten we die dunne lijnen met de Oude Kerk toch niet doorsnijden. Daar zit een schat van imponderabilia in, die wij slechts op straffe van verburgerlijking kunnen missen. In die handoplegging bijvoorbeeld zit iets van de successie.’36

Ook wil Noordmans de predikant niet zo vastpinnen op zijn standplaats. Terwijl we in deze kerkorde het apostolische zoeken, zetten we de predikant vast! Bovendien veroorzaakt een dergelijke bepaling veel last in de gevallen waarin de verhouding tussen predikant en gemeente niet zo prettig is. Een dominee moet adem kunnen halen.37

 

Het opzicht en de leertucht

Uitvoerig is in de Commissie voor de Kerkorde over het opzicht en de tucht gesproken. Er ontstond een discussie over het verleggen van het


33 De Commissie voor de Kerkorde, p. 515v.
34 De Commissie voor de Kerkorde, p. 528v.
35 ‘Kerk of beweging’ in O. Noordmans, Verzamelde Werken, dl. 5, p. 520.
36 De Commissie voor de Kerkorde, p. 618.
37 De Commissie voor de Kerkorde, p. 497.

|77|

zwaartepunt van de leertucht naar de ingang van het ambt.38 Noordmans tekende daartegen bezwaar aan. Men mag bij de inzet van de tucht niet op de belofte aan de ingang van het ambt teruggrijpen. Wanneer men het zwaartepunt van de leertucht naar de ingang tot het ambt verlegt, dan heeft men de figuur van de aan zijn instructie gebonden ambtenaar. Daartegenover stelt hij: een N.S.B.-er van de laatste tijd wordt niet gecensureerd op zijn proponentsbelofte, maar om zijn afwijkingen midden in de tijd. Door de gang van het leven wordt men voor allerlei nieuwe dingen gesteld. Er moet een maatstaf zij voor de tucht, midden in de gang der historie.

Het instrument van de visitatie komt in dit verband aan de orde. De bedoeling daarvan is om alles wat tot tucht zou kunnen leiden zoveel mogelijk in de weg van het opzicht terecht te brengen. Noordmans wijst erop dat het bij het opzicht niet allereerst gaat om het getal, maar om de richting, waarin het wordt uitgeoefend. Tegen de praktijk van Gemeenteopbouw had Noordmans veel bezwaren. De gedelegeerden kenden de gemeenten en de pastores vaak te weinig, soms liepen ze open deuren in, soms kwamen ze met rijp en groen, soms was alles te theoretisch opgezet. Al deze gevaren worden nog groter als men een legertje visitatoren krijgt. De idee van visitatoren ligt Noordmans wel. Maar wanneer die zo van boven af moet, kan men de mensen nooit eens rustig samen laten leven en geloven. Er is ook een tucht van broeder tot broeder, als in het gezin. Daarin moet van bovenaf niet telkens worden gepeuterd. Er is behoefte aan de steun van een collega. Maar is het nu niet mogelijk dit opzicht meer van onderaf te doen geschieden? Door de kleine gemeenten in bepaalde verbanden te brengen?

Severijn komt op voor eerherstel van de classis. De classis moet meer zichzelf regeren. De provinciale instanties zijn meer beroepsinstanties. Het intieme karakter van de classis moet zoveel mogelijk bewaard. Noordmans is daartegenover van mening, dat iedere classis een streek-mentaliteit heeft, en dat het daarom juist van belang is de mensen in een breder, provinciaal college bij elkaar te brengen.

Er wordt gesproken over het onderscheid tussen het opzicht over belijdenis en wandel van gemeenteleden en dienaren des Woord.39 Noordmans merkt in dit verband op: Karl Barth zou als lid van de kerk moeten worden afgezet om zijn opvattingen inzake de kinderdoop, maar als dogmaticus moet hij meer armslag hebben. Tegenover De Vos, die opmerkt: ‘maar


38 De Commissie voor de Kerkorde, p. 432v.
39 De Commissie voor de Kerkorde, p. 438-441.

|78|

als lid van de kerk kan hij dus gegrepen worden? Dan zet men de theologie stop!’, merkt Noordmans op: ‘Onder de nieuwe kerkorde mag een predikant niet meer zo met z’n particuliere meningen op de kansel komen.’ Overigens is hij van mening, dat er op het terrein van de theologie een ruime mate van vrijheid moet zijn. Wij moeten zorgen, dat er vóór-keringen, zekeringen worden aangebracht, opdat wij niet de weg van 1886 opgaan. Er moeten remmen zijn. De roomse Kerk kan nooit terug. Wij wel. Wij kunnen terug op de Schrift. De kerk moet door de geschiedenis heen. Zij moet sommige dingen afsnijden, om kerk te blijven, anders groeien de leden de kerk boven het hoofd, als in Duitsland, en is de kerk weg. Hij zou er meer voor voelen, de bespreking van deze materie tot aan het eind van het werk der commissie uit te stellen.

Intussen is de leertucht een te hot item en de discussie wordt niet uitgesteld. De vragen zijn: Wanneer stelt men zich buiten de belijdenis van de kerk? Kan men dat afmeten aan de opvatting over de maagdelijke geboorte of aan de houding tegenover het nationaal-socialisme? Het kan zover komen, dat de kerk leertucht moet uitoefenen en iemand afzetten. Noordmans vindt dat de kerk zich daarover moet uitspreken. Als iemand andere gevoelens heeft, mag men niet verwachten, dat hij zelf het ambt zal neerleggen. Dat mag men zo iemand ook niet vragen. Dan moet men hem afzetten. Echter de formulering: ‘in kardinale stukken’ is te intellectualistisch. Wij moeten het meer dynamisch zeggen. De vraag is, of de geschiedenis van de kerk door de ketter wordt opgehouden, zodat er een ban over de kerk ligt. Dit is de ketter, de ethische ketter. De kardinale leerstukken betreffen meer de empirische ketter. Het meten aan een proponentsformule is in ieder geval niet de wijze waarop de kerk tucht oefent. Die belofte is een zaak van jongelingschap! Hier ligt de kapitale fout van deze opzet. Men vroeg Paulus ook niet, waar is je doopakte, en wat heb jij bij rabbi die en die geleerd? Neen, hij wordt in de beweging van het ogenblik, in het midden van de historie gegrepen. Zo moet het ook in de kerk. Ook de doctores moeten er niet bijgehaald, want die moeten juist voor de vrijheid van de theologie opkomen. De kerk moet er bij gehaald. De eenvoudige mensen!

Noordmans blijft zijn bezwaren handhaven tegen de proponentsformule. Men mag de predikant niet binden aan een jeugdbelofte. Dat lijkt op de eed van ambtenaar of kamerlid. De kerk kent dit niet. De proponentsbelofte moet iets hebben van het blij getuigenis van iemand die voor een grote taak staat. A.A. van Ruler verstaat het bezwaar van Noordmans in deze zin: ‘men mag alleen afzetten als er strijd is met de waarheid Gods.’40


40 De Commissie voor de Kerkorde, p. 470.

|79|

Haitjema en Wagenaar willen de doctor ecclesiae een adviesfunctie geven bij de leertucht. Noordmans is hier tegen en hij wijst er op, dat de kerk hier op een tweesprong staat. Eén handwijzer wijst in de richting Assen (1926). Die weg is ons verboden. In 1886 had Kuyper duidelijke argumenten. Maar wij bleven in de kerk. Waarom we bleven, die visie moet in de kerkorde uitgebouwd. Kiezen wij fout, dan zijn we over vijftig jaar in ontbinding, en dan is er geen kerk meer die ons kan opvangen, zoals wij nu de Gereformeerde Kerken kunnen opvangen. Er moeten leertucht-sancties komen. Maar wij moeten er niet door op een doodlopend spoor geraken. Dan nog liever de ruimte van de Engelse kerk.41 Hij wil ruimte houden voor het vrije ingrijpen Gods. De kerk moet zich door reformatie kunnen overleven.

In een van de laatste vergaderingen van de commissie komt opnieuw de leertucht en de uitdrukking ‘de weg van het belijden’ in artikel X aan de orde. Severijn begrijpt wel iets van het dynamische in het belijden, maar aan de andere kant: de mens blijft dezelfde, en de weg der zaligheid eveneens. De kracht Gods tot zaligheid blijft altijd zich zelf gelijk. Er is in het belijden een blijvend iets, en dat is primair. De mens is de eeuwen door voor God dezelfde. De kracht Gods is dezelfde. En de weg, waarin we geloven óók. Wij moeten staan in de feitelijkheid van de geestelijke realiteit. Als de kerkorde de vastigheden wil verkopen aan de stroom des tijds, dan is dat voor hem onaanvaardbaar’.

Noordmans geeft daarop als zijn mening te kennen: ‘De theologie, die achter het verband zit, waarin de betreffende uitdrukking voorkomt, kan ook zo worden uitgelegd, dat de Heilige Schrift, herhaald moet worden, niet doorleefd, als bij de Roomsen, maar herhaald. Barth zegt: God blijft God. Hij moet in de dood telkens weer Zijn levendmakend Woord spreken. Het belijden beweegt zich vanwege de herhaling. God blijft spreken. Neem bijvoorbeeld de oorlog. Daarvan zegt Brunner, dat het een nieuwe vraag is, waarover de Here een nieuw Woord spreekt. De val om de ketter te snappen, moet opnieuw scherp worden gezet. Want de ketter ziet er telkens anders uit. Dat is de zin van die weg van het belijden.’42


41 De Commissie voor de Kerkorde, p. 471.
42 De Commissie voor de Kerkorde, p. 540.

|80|

De belijdenisvragen

Uitvoerig is in de Commissie voor de Kerkorde gesproken over de belijdenisvragen.43 Het is bekend dat Noordmans daarin een grote rol heeft gespeeld en dat door hem eigen vragen zijn opgesteld.44

Noordmans heeft waardering voor de Schotse formulering, maar vindt de tweede vraag daarin toch meer iets voor een orde dan voor de kerk. Al te afschrikwekkend. Hij verwijst eveneens naar het echt reformatorische in het stuk betreffende de belijdenisvragen in de Palts. Het eigendom van Christus zijn, de rechtvaardiging mogen wij in de formulering van vraag 1 niet verwaarlozen. Hij zou echter heel deze materie eerst eens grondig willen overwegen. Het conformeren aan de trinitarische belijdenis is door de hervormden eerst in 1530 geschied, om daarmee te bewijzen dat ze christenen zijn. De triniteitsformule is in drie woorden uit te spreken, maar het geloof wordt uitvoeriger beleden. Hij wil liever niet spreken over ‘de drieënige God’, maar over: ‘Vader, Zoon en Heilige Geest’.

De discussie spitst zich toe op de verhouding van Doop en Avondmaal. Gravemeyer stelt, dat de belijder belijdt zijn gedoopt zijn. Noordmans vraagt: is het Avondmaal zo direct aan de Doop verbonden? De Doop gaat met de prediking de wereld in. De Doop is met de zending verbonden. De gemeenten, die gesticht zijn, blijven bij het Avondmaal. Er is niet zomaar een rechte weg van de Doop naar het Avondmaal. Die hebben beiden een eigen functie. De belijdenis is een deel van de heilsweg. Zij betreft de toe-eigening van het heil door de Geest. In de Lutherse Taufgnade ligt er voor de kinderen een substantiële genadebasis, op grond waarvan de opvoeding plaats vindt. Maar wij als hervormden kennen deze Taufgnade niet. Wij hebben de boetekamp, de strijd om het geloof. Die mogen we niet uitschakelen.

Haitjema maakt bezwaar, dat Noordmans in afwijking van het gereformeerd protestantisme de bejaardendoop primair stelt. Fundamenteel is de kinderdoop. Noordmans brengt naar voren: ‘Het belang hierin voor mij is dat men zo de verkiezing en de rechtvaardiging op haar volle plaats laat, waardoor het geloof innigheid en heldhaftigheid houdt.’ De heren Noordmans, van Ruler en De Vos zullen zich samen verder op de belijdenisvragen beramen en met een ontwerp komen in de volgende vergadering.


43 De Commissie voor de Kerkorde, p. 419-421.
44 A.A. van Ruler aan O. Noordmans, 7 december 1946 in O. Noordmans, Verzamelde Werken, dl. 9b, p. 775vv.

|81|

Dan komt een ontwerp van Noordmans aan de orde.45

Van Ruler heeft scherpe kritiek. Hij vindt het bezwaarlijk de inhoud van het geloof op zo korte formule te brengen. De kerk heeft haar belijdenis, waarin zij de leer van Oude en Nieuwe Testament samenvat. Hij zou in de belijdenisvragen naar de belijdenis willen verwijzen. Noordmans wil het formule van de leer van het Oude en Nieuwe Testament niet. In de belijdenisvragen moeten de dingen meer materieel gezegd worden. Een formele belijdenis is te koud. De belijdenis is een groot moment in het christelijk leven.

Een volgend bezwaar van Van Ruler betreft het ascetische. Er is te weinig van de vreugde en het genieten des levens sprake, en te eenzijdig van de troost onder het kruis. Noordmans zegt ten aanzien van het ascetische, dat zijn voorbeeld was de tweede helft van Zondag 12. Hij kan zich toch niet vinden in een christendom waarin de ascese helemaal is uitgeschakeld. De kerk verwacht de wederkomst des Heren. Daarin ligt haar ascese opgesloten. Wil men hier ook de natuur en de staat bijhalen, dan is dat een wanklank. Voorts de militia Christi is duidelijk opgenomen. De vreugde en de gemeenschap liggen in vraag 3, als de gaven des Geestes.

Van Ruler wil een verwijzing naar de Doop. Anders moet de vraag methodistisch worden uitgelegd. Hij heeft bezwaar tegen troost. Dat suggereert in onze tijd een levensgevoel, dat collega Noordmans niet bedoelt. De dialectiek tussen de gemeenschap der heiligen en het lidmaat zijn is niet helder. Rondom het Avondmaal moet het hele leven, ook de natuur en de overheid verschijnen, niet alleen het leven van de gemeente. Noordmans ziet in een te nauwe koppeling van Doop en Avondmaal sterke bezwaren. Het gaat er allereerst om dat de belijder zijn geloofsmoed uitspreekt, dat hij belijdt dat hij in de gemeente zijn levensvervulling vindt. Met de troost onder het kruis bedoelt Noordmans de ascese. Het neocalvinistisch zich uitleven op alle terreinen van het leven is niet genuïen christelijk.

In antwoord op Gravemeyer zegt Noordmans, dat nadruk op de bijbel ongetwijfeld nodig is. Maar dat is hier in expliciete vorm gegeven, zonder ’t formele te noemen. Een van de bezwaren van J.H. Newman tegen zijn calvinistisch verleden was, dat bij de protestanten de dingen teveel in het bijbelboek blijven staan, te weinig naar buiten komen. Voor de rooms-katholieke Kerk is dit naar buiten komen van de dingen kenmerkend. Hier is getracht op protestantse wijze de dingen wat uit de bijbel naar voren te laten komen, op de wijze van de twaalf artikelen. Maar er blijft in het naar buiten komen van de dingen het eschatologische, de distantie van het


45 De Commissie voor de Kerkorde, p. 428v, 430-432.

|82|

geloof. Het ‘staan in de vrijheid’ is bijbels, maar als men hierbij wil denken aan de vrijheid in de kerk om te belijden wat men wil, dan is dat te zeer kerkordelijk gedacht. Wat Gravemeyer zei, dat men elkaar in het gijzelaarskamp vond rondom vraag en antwoord van de Heidelbergse Catechismus, dat kan hiermee samensmelten. Hier worden de twaalf artikelen immers samengevat. Noordmans komt op voor de rechtvaardiging van het geloof. Hij heeft die hier op gemeentelijke wijze vertaald.

Noordmans heeft begrip voor de bezwaren van Haitjema. Toch vraagt Noordmans of de vragen in hun klassieke vorm altijd moeten blijven bestaan. Wij staan op dit ogenblik in een époque, waarin alles anders staat dan vroeger, waarin ook andere dingen aan de orde zijn, dan in de Reformatie. Wij staan heden in een ander moment van de geschiedenis van het Rijk Gods. Iets van de tweede helft van vraag en antwoord 12 moet nu naar voren komen. Bovendien hebben we hier een samenvatting van de klassieke twaalf artikelen en het tweede gedeelte van vraag en antwoord 12. Ten aanzien van de tucht des Geestes. Ongetwijfeld is de disciplina meer geserreerd, aangeschroefd. Maar omdat het hier om de toelating tot het Avondmaal gaat, voor de eerste viering, wil Noordmans liever in de sfeer van de twaalf artikelen blijven. De tucht van de Heilige Geest is niet de tucht van een of ander bestuur, maar de tucht, zoals zij over Ananias en Saffira kwam. De tucht des Geestes grijpt veel dieper dan de discipline. Die is wel nodig, maar van een ander karakter. Inderdaad kan ‘lidmaat’ verschillende betekenis hebben. Hier is de betekenis van het doopformulier gebruikt. Noordmans wil niet spreken van: uitoefenen van de tucht des Geestes door de belijdende leden. Hij bedoelt de primaire tucht des Geestes over de gemeente.

In een volgende vergadering wordt het gesprek over de belijdenisvragen voortgezet.46 Noordmans pleit er voor, dat de belijdenis niet tot een soort examen wordt. Maar de belijdenis zelf mag bij de toelating tot het Avondmaal niet worden gemist. Hij blijft afwijzen om in de vragen te spreken van de leer van het Oude en Nieuwe Testament. Dat behoeft toch niet een apart artikel te worden? Waarom moet het zo weinig warm worden gezegd? Waarom zouden we de leer van de triniteit, zoals die in de twaalf artikelen is uitgegroeid, moeten comprimeren tot zulk een korte formule?

Vooral Haitjema heeft bezwaren tegen de voorstellen van Noordmans. Diens belijdenisvragen bergen het grote gevaar in zich piëtistisch te worden misverstaan. Noordmans brengt daartegen in: ‘Als ik iets heb willen


46 De Commissie voor de Kerkorde, p. 455-457.

|83|

vermijden, dan juist dat!’ Dat de triniteit hier werkelijk uit elkaar zou worden gehaald, kan hij niet toegeven.

Verder: Als we vragen ‘Neemt u de bijbel aan,’ dan betekent dat niets! De dingen moeten juist uit de bijbel komen. Ze moeten reliëf krijgen. Waarom zouden we ze toch zo in de bijbel terugdringen?

Besloten wordt, dat de leden nieuwe formuleringen kunnen inzenden bij Wagenaar ter afhandeling in de februari-vergadering. Er liggen dan drie voorstellen ter tafel, van Noordmans, Wagenaar en Gravemeyer.47 Uiteindelijk komt er een merkwaardig compromis uit. De belijdenisvraag 1 van Gravemeyer, vraag 2 van Noordmans en vraag 3 van Wagenaar worden met enkele wijzigingen aanvaard.

Noordmans brengt naar voren: ‘Ik wil niet voor mijn vragen vechten, maar voor de toekomst van het belijden van onze kerk. Over de huidige eerste vraag zijn nooit moeilijkheden gerezen. Maar dat is iets minimaals. Wij moeten iets nieuws geven (al is het oeroud) om de sleur van het kerkelijk leven te bannen en de jeugd een nieuwe visie te geven op bijbel en levensorde. Dan komt er wind in de zeilen. Men mist dit als men de oude vraag 1 vasthoudt. Dan tilt men de zaak niet op.’ Wij zoeken in deze kerkorde nieuwe banen, en terecht. Wij moeten niet bang zijn iets nieuws te geven. Noordmans vindt de Commissie voor de Kerkorde op het punt van de belijdenis wat conservatief. Stoppen we de belijdenis toch weer niet te veel in de safe? Waarom laten we de jonge leden toch niet wat meer zeggen? Ieder lid moet zich geroepen en verkoren weten tot werken in de kerk. Het verkoren zijn is niet het doen van een belofte maar het geloof ergens voor bestemd te zijn. Wij moeten de dingen niet zo comprimeren.

Ten aanzien van vraag 2 brengt Haitjema naar voren: ‘dat verkoren is een grendel voor vele jongelieden in doorgeziekte piëtistische gemeenten.’ Noordmans vraagt daarop: ‘Mogen wij in een calvinistische kerk niet meer spreken van verkiezing? Wij moeten niet alleen denken aan bepaalde boerengemeenten, maar vooral ook aan de herkerstening van intellectuelen en arbeiders. Onder hen kunnen we dat “verkoren” niet missen.’ Men kan uit vrees voor de verkiezingsproblematiek de leer der verkiezing niet laten vallen. Dan zou men de jonge leden aan het fatalisme overlaten.


47 De Commissie voor de Kerkorde, p. 558, 467-469.

|84|

De liturgie

Noordmans heeft voor de 2e wereldoorlog reeds een diepgaande polemiek gevoerd en daarna tot in zijn laatste werk ‘Gestalte en Geest’ deze polemiek met G. van der Leeuw voortgezet. Geen wonder dat hij op dit punt alert is, als het in de Commissie voor de kerkorde ter sprake komt.

Noordmans heeft indertijd trachten aan te tonen, dat ‘ere’ in eredienst een substantief is. Eredienst is dus feitelijk niets dan een pleonasme. ‘Kerkedienst’ daarentegen is zeer zinvol.48 ‘Eredienst’ is voorts in de liturgische beweging te zeer ‘belast’: als zou de aanbidding in heel de dienst vooropgaan. Calvijn spreekt niet van aanbidding, maar over de ‘prières’. Eredienst brengt ons op een bepaald liturgisch pad, waarbij de dienst een ander karakter krijgt, dan hij in de Reformatie had. Eredienst is dienst om God te eren. Daar komt altijd weer het altaar bij: de lijn van omlaag naar omhoog. In de dienst des Woords komt het Woord tot ons omlaag. En wat betreft de dienst der gebeden en de dienst der offeranden, daarmee moeten we heel voorzichtig zijn. De Engelsen hebben het offer uit de dienst geschrapt. En Luther ook. En als Van Ruler vraagt: ‘Maar de gebeden dan?’, antwoordt Noordmans: Luther heeft met dit reciproque in de dienst moeite gehad. Eerst wilde hij volstrekt het Woord alleen. Pas later vond hij ruimte voor het bidden. Maar als we zeggen, dat de basis van de dienst is, hetgeen in de mens gewerkt wordt, dan is dat zeer gevaarlijk. Noordmans wijst op de discussie tussen Rome en de Reformatie. Rome kent een depositum dat in de mens blijft, waardoor hij voor God bestaat. Bij Calvijn ligt alles onder het oordeel Gods. Hij pleit nogmaals voor kerkedienst.

Er ontstaat een dispuut met Van Ruler over de verhouding van kerk en Koninkrijk. Voor Van Ruler gaat het rijk de wereld in. De kerk treedt op als surrogaat. Voor Noordmans is de kerk het lichaam van Christus en daarom kan Van Ruler de kerk ook geen surrogaat noemen. Wanneer men bij eredienst aan het vieren van het Koninkrijk Gods in de wereld wil denken, dan is dat Grieks. De Grieken denken, dat met het spel der schaduwen de hemelse realiteit correspondeert. De Westerse Kerk daarentegen heeft altijd het Woord, verborgen in het vlees, beleden. In het Westen weet men ten aanzien van het Heilig Avondmaal bijvoorbeeld met Calvijn van een ‘geestelijk eten’. Hier wordt de verborgenheid benadrukt. Enerzijds (het Oosten): een vieren van het Rijk Gods ergens in de wereld. Anderzijds


48 De Commissie voor de Kerkorde, p. 494v.

|85|

(het Westen): de verborgenheid van de gave der genade aan de zondaar door de Heilige Geest.

Het is bekend, dat Noordmans nooit een toga heeft gedragen. Het verwondert daarom niet, dat hij er zich tegen verzet, dat in de toekomst de toga de enige ambtskleding zal zijn. Om tegemoet te komen aan de bezwaren van enkelen tegen het dragen van een toga wordt besloten dat de commissie het betreffende artikel van de ordinantie voor de predik- en kerkdienst zó zal formuleren, dat als er ambtskleding gedragen wordt, deze zal bestaan uit toga, bef en baret.49

 

De kanselboodschappen

Noordmans koesterde grote bezwaren tegen kanselboodschappen in een presbyteriale kerk. Hij heeft daar meerdere malen uiting aan gegeven. In de Commissie voor de Kerkorde komt deze zaak bij de ordinantie voor het apostolaat aan de orde.50 Noordmans legt zijn bezwaren op tafel en is van mening dat wij ons tot de uitzonderingsgevallen streng beperken. Hij wil in de betreffende alinea in de kerkorde dan ook invoegen: ‘als de nood dringt’. Principieel gaat het er om of naast de bediening van het Woord op de kansel ook de kerk met een boodschap van een meerdere vergadering aan het woord kan komen. Noordmans is hier principieel tegen. De predikant op de kansel staat daar, in zijn bijzonder ambt, niet als exponent van een bredere vergadering. De boodschappen concurreren in de dienst te zeer met de verkondiging. In een episcopale boodschap spreekt Christus tot zijn gemeente, dat is heel iets anders, iets absoluut bindends! De predikant moet de dingen in de preek naar voren brengen. De algemene kerk heeft niet een bisschoppelijke volmacht om tot de gemeenten te spreken. Noordmans ziet èn in de liturgische beweging, èn in de directie van bovenaf, een schuiven in de richting van het romanisme. Bij de eindredactie van de kerkorde komt Noordmans opnieuw terug op zijn bezwaren tegen kanselboodschappen: ‘Men schrappe “kanselboodschappen”. Als vaste instelling horen zij in onze kerk niet thuis en zij schaden, als aanleiding tot publiek debat, het gezag der kerk. Zij storen de dienst des Woords.’51


49 De Commissie voor de Kerkorde, p. 504.
50 De Commissie voor de Kerkorde, p. 142.
51 De Commissie voor de Kerkorde, p. 516.

|86|

De individuele verantwoordelijkheid van de leden van de Commissie voor de Kerkorde

Zullen alle commissieleden hun handtekening onder de ontwerpkerkorde zetten? Hoe is de verantwoordelijkheid van ieder individueel lid? Noordmans denkt aan zijn eigen bezwaren inzake de opsplitsing van de kerk. Kan hij deze opsplitsing voor de toekomst van de kerk mee verantwoorden? Hij ziet dan zijn positie vooral zo dat deze een brug zou kunnen vormen tussen de door hem verwachte oppositie en het ontwerp.52 Wel vraagt hij zich af hoever men met bepaalde kritische beschouwingen ten aanzien van de kerkorde mag gaan. Waarop de voorzitter Berkelbach van der Sprenkel antwoord: ‘Dat zal aan ieders geweten moeten overgelaten worden’. Emmen uit de vrees, dat men door een bepaalde kritiek heel het ontwerp in gevaar kan brengen. Waarop Noordmans opmerkt: ‘Maar als we als een Pruisische formatie oprukken, zijn we niets waard. We moeten ons als de Engelsen en Fransen in het veld bewegen.’53 Noordmans blijft zijn bezwaren tegen de ontwerpkerkorde houden. Hij behoefde daarbij echter niet af te rekenen met een georganiseerde achterban, al zijn er mensen die denken als hij. Maar hij wil niet afdalen naar het partijniveau. Wij zijn in deze commissie, in dit kerkordewerk uit het partijverband. De partijen zijn tussen haakjes gezet. De heren J. Boonstra en Severijn zijn hier allereerst als leden van de kerk, niet als voorzitters van twee groepen. En zijn zij als leden van de kerk geroepen om een vaarwater te zoeken, waarin de partijen niet meer zo belemmerend op elkaar werken, als tot dusver. De figuur van de band met bepaalde partijen mag hier geen primaire rol spelen. De heren Boonstra en Severijn blijven commissieleden, ook in de vergaderingen van hun verbanden.54

Verder had Noordmans eerst willen zwijgen om de verantwoordelijkheid te ontlopen iets te zeggen, waardoor Boonstra zou decideren, gelijk hij decideren zal. ‘Nu wil hij toch spreken. En dat met zekere vreugde. Want die mogen we nu niet missen. Hij denkt aan 1886. De scheuring ging toen door de huisgezinnen heen. Ons bezin bleef in de kerk. Dat is mij later als een heerlijke leiding voorgekomen. Het bleef mij altijd een schrik, de gedachte dat ik in de fuik van 1886 zou lopen. Zou onze kerk met de opsplitsing van het partijwezen in die fuik komen, dan zou ik me bij dat


52 De Commissie voor de Kerkorde, p. 524.
53 De Commissie voor de Kerkorde, p. 538.
54 De Commissie voor de Kerkorde, p. 543v.

|87|

gedeelte scharen dat niet met 1886 meeging. Het zou voor mij een verschrikkelijke belevenis zijn als we op de lijn van 1886 rangeerden. Hij is blij dat we op die andere lijn zijn, waarvan God alleen weet waar hij ons brengen zal. Het is mij een vreugde dat Boonstra hier nog is, en ook morgen nog bij ons zal zijn.’55

 

Een geleide wereld is de duivel. Een geleide kerk is de paus

In deze woorden van Noordmans ‘een geleide wereld is de duivel, een geleide kerk is de paus’ kan men zijn signalen samenvatten. Deze theoloog van de Heilige Geest kwam op evenals Luther, Zwingli en Calvijn voor de vrijheid. Deze vrijheid is niet ongebonden. Geen vrijheid zonder gezag. Echter de band, die ons verbindt als leden van het ene lichaam van Christus, is geconcentreerd in de gehoorzaamheid aan Hem, die het Hoofd van zijn kerk is. Deze Christocratie heeft niets uit te staan met een hiërarchie van administratieve en ambtenaarlijke gezagsregels van bovenaf. In de herkenning en erkenning van het unieke gezag van Christus kunnen wij elkaar in vele secundaire dingen vrijlaten en behoeft niet alles van bovenaf te worden voorgeschreven.

Dat heeft onmiddellijk te maken met de visie op het ambt. Het ambt dreigt steeds meer in de klem te komen van het ambtenaarlijke-administratieve. Daarin kan het ambt naar zijn wezen niet functioneren. Het opkomen van Noordmans voor het pastorale en zijn afwijzen van het departementale in de kerkorde is een baken in zee, waarvan men steeds verder is afgekoerst.56 Verwordt een ambtelijke vergadering tot een bestuur dan is het tegelijk met onvruchtbaarheid geslagen. Noordmans zei: ‘Het duidelijkst merkt men dit bij het hoogste wetgevende, rechtsprekende en besturende lichaam, de synode, afgezien van de kwaliteiten der synodeleden. Waar ter wereld is een college dat zoveel sisyfusarbeid met zulk een zelfgenoegzame eerwaardigheid heeft verricht?’57 Met alle waardering voor de toewijding en inzet van velen, daarmee is een signaal afgegeven, dat ons allen in de kerk van hoog tot laag en van links tot rechts raakt.


55 De Commissie voor de Kerkorde, p. 550v.
56 ‘De hele wereld heeft er belang bij, dat althans in de kerk de piëteit niet door de bureaucratie “het venster uit” wordt gejaagd.’
57 De tegenwoordige positie van de predikant’ in O. Noordmans, Verzamelde Werken, dl. 5, p. 29v.

|88|

Bij het afwijzen van elk dirigisme van bovenaf treft de onophoudelijke zorg van Noordmans voor het pastorale. Dit geldt van de leer en zijn pleidooi voor een pastorale dogmatiek. En vooral van het ambt. Het verzet van Noordmans tegen het departementale in de kerkorde, waarin men zijns inziens gemakkelijk afglijdt in het dirigisme, komt voort uit deze zorg. De ouderlingen zijn niet de opdrachtgevers van de predikant, hun taak is niet die van de waakhond aan de voet van de kansel; aan hen is niet de directie van de overige werkzaamheden van de predikant, die zo overladen wordt door de activiteitenagenda, waardoor de studie in het gedrang komt. Een situatie die niet met een studieverlof is op te lossen. De ouderlingen zijn de ambtsdragers, die de prediking in het leven van het volk doen ingaan; zij gaan de huizen binnen om te zien wat er uit het zaad van het Woord geboren is en zij doen daarvan verslag. De ambten moeten niet dus op elkaar gericht zijn, maar samen op de gemeente gericht zijn om die gemeente te brengen tot mondigheid en dienstbetoon. Mondigheid in de bijbelse zin (Efeze 4) heeft niets te doen met onze moderne ideeën van inspraak, maar veronderstelt een wasdom, een groei in de kennis van Christus.

Noordmans heeft er terecht op gewezen, dat een kerk die in artikel X van de kerkorde ‘haar getuigenissen, kanselboodschappen en herderlijke brieven als stuken van haar belijdenis in éne rij’ met de belijdenisgeschriften plaatst, als instituut te hoog boven het volk is gaan staan. ‘Een kerkelijke vergadering is geen herderlijke instantie in eigenlijken zin. Zij behoort tot de gemeente als tot een gelijke te spreken.’58 Aan de plaatselijke ambtsdragers is de vorming tot mondigheid opgedragen, niet aan hogere organen.

 

Zoals men kan zien in het burgerlijk rechtsverkeer, dat de wetgever steeds meer de gewoontevorming op de voet volgt in een steeds uitgebreider regelgeving, zo doet de kerk in haar wereldgelijkvormigheid eveneens. Daarmee wordt zoals ook elders wel is opgemerkt de presbyteriale orde uitgehold in de richting van congregationalisme.

En dan hoe strakker het regeersysteem wordt toegepast, hoe meer er naast de kerkelijke organisatie eigen vormen van kerkenwerk ontstaan voor een groot deel op vrijwillige basis, die veel beter aansluiten bij het grondvlak.

Het belangrijkste signaal van Noordmans is ongetwijfeld, dat het er om gaat, dat de kerk pastoraal en apostolair is ingesteld op de wereld vol chaos


58 ‘Instituut en volk’ in O. Noordmans, Verzamelde Werken, dl. 5, p. 628.

|89|

en nood. Eén van de ernstigste Fehlentwicklungen is, dat wij als kerk het apostolair élan verloren hebben en ons verliezen in de stroomlijning van een uit z’n fut uitgegroeid kerkelijk apparaat naar de seculiere wetten van efficiency. In de pastoraal komt het niet aan op psychologische deskundigheid en sociale vaardigheid, maar op de geest en het hart. ‘De kerkorde moet niet mooi en harmonisch van vorm zijn, maar moet er op berekend zijn haar gestalte uit te rekken naast de schare.’59 Ten behoeve van de nood van onze tijd moet de kerk op orde zijn.


59 G.J. Paul, ‘Biografische kanttekeningen bij de theologie van dr. O. Noordmans’, in Kerk en Theologie 30 (1979), p. 190.