Verdwenen artikelen

 

Artikel 14 Kerkenordening 1905/1933

Artikel XIV.
Zoo eenige dienaars om de voorschreven of eenige andere oorzaken hunnen dienst voor eenen tijd onderlaten moesten, 't welk zonder advies des kerkeraads niet geschieden zal, zoo zullen zij nochtans ten allen tijde de beroeping der gemeente onderworpen zijn en blijven.

 

Deputatenrapport 1974

Artikel 14.
Onveranderd.
Onderbreking van de dienst

 

Commissierapport 1975

De enige opmerking komt van FH: is het wel wenselijk "advies" te vervangen door "bewilliging"? Dit n.a.v. gs-Utrecht 1923 Acta art. 17: "De synode besluit dat in Art. 14 K.O. naar het oordeel der Synode het woord "advies" moet verstaan worden als "bewilliging".
Jansen (p. 65): "Het woord "advies" heeft hier de kracht van consensus, d.i. toestemming, bewilliging van den kerkeraad en is dus sterker dan in de artt. 4 en 5 K.O., waar het zoveel als judicium, d.i. oordeel beteekent". Als Jansen gelijk heeft, en uw comm. heeft geen reden om daar aan te twijfelen, ligt het taalkundig voor de hand de juiste term te gaan gebruiken.

Artikel 12.
Zo enige dienaars door ziekte of enige andere oorzaken hun dienst voor een tijd onderlaten moesten, 't welk zonder advies des kerkeraads niet geschieden zal, zo zullen zij nochtans ten allen tijde de beroeping der gemeente onderworpen zijn en blijven.

 

Synodebehandeling 1975

De synode stelt dit artikel direct na eerste lezing vast. Zij gaat uit van de tekst van de commissie.

14. Zo enige dienaars door ziekte of enige andere oorzaken hun dienst voor een tijd onderlaten moesten, 't welk zonder advies des kerkeraads niet geschieden zal, zo zullen zij nochtans ten allen tijde de beroeping der gemeente onderworpen zijn en blijven.

 

Deputatenrapport 1976

Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.

 

Deputatenrapport 1977

15. Artikel 14 (acta)

T.M. 1. Dit artikel passeerde enige malen ongehinderd de revue.
Pas bij de taalkundige behandeling kwam de schijnwerper er zo scherp op te staan, dat verscholen problemen zichtbaar werden. Depp. kwamen tenslotte tot de conclusie dat zij hier met een verouderd artikel te maken hadden.
2. Ter g.s. Kampen werd de eerste zin zelfstandig geformuleerd t.a.v. art. 13. 'Zo enige dienaren om de voorgeschrevene of enige andere oorzaken.' werd 'Zo enige dienaars door ziekte of enige andere oorzaken.' Het woord 'voorgeschrevene' sloeg op de in art. 13 genoemde 'ouderdom, ziekte…'.
Bij de zelfstandige formulering viel 'ouderdom' als mogelijke reden voor tijdelijke onderbreking van de dienst logischerwijze weg. Alleen ziekte of 'andere oorzaken' bleven over.
3. Tijdelijke onderbreking van de dienst in eigen gemeente, geheel of gedeeltelijk, is ook in onze tijd mogelijk. Voorbeelden zijn: ziekteverlof, studieverlof, 'uitlening' aan een kerk in het buitenland (destijds Curaçao, Monte Alegre), afvaardiging naar een generale synode.
De reden om van een verouderd artikel te spreken ligt echter in datgene, wat het artikel voor zulke gevallen bepaald heeft. De betrokken predikanten zullen 'nochtans ten allen tijde de beroeping der gemeente onderworpen zijn en blijven'.
Wat moet hier in nieuwer nederlands gezegd worden? Dat ze altijd beroepbaar blijven? Of dat ze altijd bereid moeten zijn een beroep te overwegen? Of dat de eigen gemeente het altijd over hen te zeggen heeft?
4. Jansen (p. 63 e.v.) spreekt hier van 'tijdelijk ontslag uit den dienst' en zegt het is 'eigenlijk een tijdelijk onderlaten van den dienst… waarbij de ambtelijke betrekking gelden blijft'. Dit geldt dan in het geordende kerkelijke leven in de vrijheid van onze eeuw. 'Bij studieverlof, buitenlandse reis enz. kan het ontslag voor een bepaalden tijd van drie of zes maanden plaats hebben en, zoo noodig, telkens weer voor een bepaalden tijd verlengd worden. Maar een verlof tot herstel van gezondheid, of tot het medewerken aan een Bijbelvertaling, kan ook voor onbepaalden tijd gegeven worden, als maar vast staat, dat het 'voor een tijd' is. Immers wanneer de oorzaak of reden voor het verlof vervallen is, houdt het verlof vanzelf op en treedt hij weer in zijn dienst".
Depp. cursiveerden enkele gedeelten, die in de huidige situatie inderdaad gelden. Bij alle soorten tijdelijk verlof blijft de predikant verbonden aan zijn gemeente, en bij afloop van de termijn of het wegvallen van de reden houdt het verlof vanzelf op.
5. Maar dit is nu juist niet wat de bepaling van art. 14 zegt. Deze heeft betrekking op een heel andere situatie. 'Volgens de oude redactie van Dordrecht, 1578, art. 7, doelden deze woorden allereerst op predikanten, die een kruisgemeente gediend hadden, maar omdat het gevaar te groot was, van hun gemeente waren losgemaakt en nu geen gemeente meer hadden. Zulke predikanten waren te allen tijde aan de beroeping der gemeente, d.i. van elke andere gemeente, die hen beroepen wilde, onderworpen; … zij waren te allen tijde schuldig zich aan de beroeping der kerk, nl. van elke andere kerk, te onderwerpen'. Opnieuw cursiveren depp. enkele gedeelten. Naar hun oordeel is de oude bepaling materieel niet meer te verbinden met de thans in het artikel aan te duiden situatie. Dit zou inhouden dat een predikant die ziekte- of studieverlof krijgt, te allen tijde verplicht zou zijn zich aan de beroeping van elke andere kerk te onderwerpen.
6. In de Chr. Geref. Kerken heeft men op deze plaats een materieel veranderde bepaling gemaakt. 'Wanneer een dienaar des Woords… zijn dienst voor een tijd moet onderbreken, wat niet geschieden zal zonder advies van de kerkeraad, behoudt deze te allen tijde het recht hem terug te roepen'.
Depp. achten dit geen zinvolle verandering. Het kan weleens nodig zijn dat een bepaald verlof onderbroken wordt, omdat de aanwezigheid van de predikant door omstandigheden wordt vereist en ook binnen de mogelijkheden ligt. Maar een dergelijk geval kan door kerkeraad en predikant opgelost worden en hoeft geen zware bepaling in de kerkorde te hebben.
Mocht een predikant na herstel van ziekte of na afloop van een verlof weigeren zijn dienst weer op te nemen, dan komen art. 79 en 80 aan de orde (trouwerloze verlating van zijn dienst).
7. Depp. hebben overwogen nog iets van de bepaling te bewaren, bijv.
a. dat een predikant zijn ambtswerk niet mag onderbreken zonder verlof van de kerkeraad;
b. dat een wegens ziekte geëmeriteerde predikant zich weer beroepbaar moet stellen, wanneer hij toch nog herstelt;
c. dat een 'losgemaakte' predikant een beroep moet willen aanvaarden.
Het eerste spreekt echter vanzelf, terwijl bij b en c sprake is van zeldzame gevallen. Het tweede moet zelfs ongewenst geacht worden, want emeritaat wegens ziekte wordt pas verleend, wanneer aangenomen moet worden dat er geen uitzicht meer is op herstel. Als de ziektetoestand van psychische aard is, kan de verplichting om bij herstel de dienst weer op te nemen, tot gevolg hebben dat de kwaal weer terugkomt.
8. Depp. stellen u voor, dit artikel geheel te laten vervallen.

 

Commissierapport 1978

Art. 14.
Naar het oordeel van depp., en naar het oordeel van uw commissie kan het oude art. 14 geheel vervallen. Zie "bruin", pag. 24-26.
Een broeder schrijft: als een predikant op verzoek van een andere kerk op reis gaat (Indonesië, Curaçao) op welke instantie kan de kerkeraad zich dan beroepen als hij meent dat de toestand in eigen gemeente dit reizen niet toelaat.
Uw commissie verwijst naar "bruin", zoëven genoemd, en naar art. 80 K.O., waar gesproken wordt over "trouweloze dienstverlating". Het oude art. 11, tweede deel, heeft in het concept van depp. hier zijn plaats gekregen. Terecht, naar het oordeel van uw commissie. Het nieuwe artikel 14 is inhoudelijk gelijk aan art. 11b, oud.

 

Synodebehandeling 1978

De behandeling van dit artikel is niet apart vermeld in het acta-verslag.

 

Artikel 20 Kerkenordening 1905/1933

Artikel XX.
In de kerken, waar personen zijn, die volgens art. VIII bekwaam zijn geoordeeld om tot den dienst des Woords te worden voorbereid, zal men tot hunne oefening het gebruik der propositiën kunnen instellen.

 

Deputatenrapport 1974

Zie artikel 20.


Commissierapport 1975

Zie artikel 8.

 

Synodebehandeling 1975

De behandeling van dit artikel is niet apart vermeld in het acta-verslag.

 

Artikel 26 Kerkenordening 1905/1933

Artikel XXVI.
De diakenen zullen, ter plaatse weer huiszittenmeesters of andere aalmoezeniers zijn, van dezen begeeren goede correspondentie met hen te willen houden, teneinde de aalmoezen te beter uitgedeeld mogen worden onder degenen die meest gebrek hebben.

 

Deputatenrapport 1974

Artikel 23.
De diakenen zullen, indien nodig en mogelijk, ter wille van de goede voortgang van  Diaconaal
werk contact oefenen met instellingen voor maatschappelijk werk.     

Toelichting: 
Dit is art. 26 (oud), aangepast aan de tegenwoordige situatie, met enig voorbehoud.

 

Commissierapport 1975

Depp. hebben art. 26 (oud) aangepast aan de tegenwoordige situatie, maar zij geven dit artikel met enig voorbehoud.
C1A meent, dat dit artikel gemist kan worden in kerkordelijke bepalingen. Wordt het gehandhaafd, dan dient "zullen" te worden veranderd in "kunnen", en is verbreding gewenst tot de gehele kerkeraad. Men spreke dan van "welzijnszorg" i.p.v. maatschappelijk werk; dan vallen ook de kinderbescherming en langdurige verpleging er onder.
C1M wil spreken van contact met "personen of instellingen, die daarvoor in aanmerking komen". Bijv. medici en 'sociale zaken'.
FH vragen of naast het maatschappelijk werk niet ook het sociale werk genoemd moet worden ("sociale zaken, ABW").
KRH zag liever het oude doel van art. 26 gehandhaafd, nl. het voorkómen van dubbele bedeling. Dus: "contact met instellingen, die materiële hulp verlenen".
De vraag is, wat te verstaan zij onder "de goede voortgang van hun werk", en wat voor contactoefening bedoeld wordt. Gezien de gewenste contactoefening met 'maatschappelijk werk' zal het doel niet langer negatief zijn (géén dubbele bedeling), maar positief: dat er in moeilijke gevallen overleg kan zijn met en hulp ontvangen kan worden van een instelling voor maatschappelijk werk. Dit contact zal waarschijnlijk niet zozeer gaan over financiering, maar veeleer over de aanpak van een probleem, de vraag welke instantie moet worden ingeschakeld (raad voor de kinderbescherming, psychiater) enz. Maar dit alles is alleen maar gissen van de comm. En daar duikt het bezwaar op: dit voorstel van depp. is volslagen onduidelijk. Diakenen moeten het zelf van concrete inhoud voorzien, en kunnen daarmee alle kanten uit. De voorgestelde veranderingen verbeteren deze situatie niet. Uw comm. meent, dat een zo vage bepaling in feite geen bepaling is, en dat het voorbehoud van deputaten volkomen terecht is. Als het eigenlijke doel van art. 26 (oud) niet actueel meer is, dan kan de hele bepaling beter vervallen.
Als KRH meent, dat het oude doel van dit artikel gehandhaafd kan worden, dan moet uw comm. opmerken, dat dit inderdaad niet actueel meer is. Niet omdat de mogelijkheid van 'dubbele bedeling' er niet meer zou zijn. Die is er meer dan ooit, dank zij de ABW. Maar informatie bij deskundige ambtenaren wijst uit, dat de dienst sociale zaken géén gegevens verschaft over uitkeringen, tenzij de ontvangers van die uitkeringen uitdrukkelijk melden dat zij tegen het inlichten van derden geen bezwaar hebben. Daarmee verdwijnt de mogelijkheid, omtrent iemand die het niet weten wil tóch informatie te verkrijgen. De uitkeringen krachtens de ABW worden overigens niet beschouwd als 'bedeling' of weldadigheid. De ABW geeft immers elke nederlander het RECHT op bijstand.
Alles overziende, stelt uw comm. voor art. 23 (nieuw) evenals art. 26 (oud) te laten vervallen.

 

Synodebehandeling 1975

Over artikel 23 van de deputaten (inzake de diakenen en het maatschapeplijk werk) stelt de commissie voor om dit geheel te laten vervallen. De synode besluit het vraagstuk ter bezinning en advies over te geven aan het nieuw te benoemen deputaatschap.

 

Deputatenrapport 1976

Zie artikel 22.

 

Deputatenrapport 1977

25. Artikel over het contact van de diakenen (rapport-1976)

R. Voortgaande bezinning op deze zaak heeft bij de kerken weinig positieve reacties opgeroepen t.a.v. het voorgestelde artikel. Wel kwamen in toenemende mate bezwaren naar voren.
a. Gewezen wordt op de moeite die kan voortvloeien uit de woorden 'indien dit nodig is': wie toch bepaalt deze noodzaak? De diakenen, of bv. de ouders of familieleden van een kind, of ook de ouderlingen?
b. Als bezwaar wordt ook gevoeld, dat het artikel in de keuze van 'instellingen voor hulpverlening' geen principiële richting aanwijst. De intentie dat allereerst de stichting De Driehoek beoogd wordt, komt in de formulering niet uit.
c. Betoogd wordt dat de diakenen vrij zijn, alle goede middelen aan te wenden om hun taak te vervullen. Hun bereidheid om, indien nodig, met aanvaardbare instellingen contact op te nemen moet vanzelf spreken.
d. Verder wordt gewezen op de positie van de ouderlingen in dit opzicht. Zou geconcludeerd moeten worden, dat het de ouderlingen niet vrijstaat contact te oefenen met bedoelde instellingen? Er doen zich gevallen voor, waarbij in het geheel geen typisch diaconale zaak aan de orde is. Als de synode van mening zou zijn dat deze bepaling t.a.v. de diakenen in de kerkorde een plaats moet hebben, dan zal een dergelijke bepaling zeker ook m.b.t. de ouderlingen noodzakelijk zijn.
e. De meeste reacties lopen uit op het advies of verzoek, dit artikel niet op te nemen in de definitieve redactie van de K.O.
M. Depp. hebben dit alles overwogen. De functie van het artikel zou niet die van een voorschrift zijn, maar van een vingerwijzing. Het 'zij zullen' wordt door 'indien dit nodig is' en 'zo mogelijk' tot een zeer eventueel 'zullen'.
In het licht van de aangevoerde bedenkingen achten depp. het niet zinvol, hun voorstel te handhaven.
Meer dan voorheen is duidelijk geworden dat een zaak als contact met de stichting De Driehoek in veel gevallen niet (alleen) de diakenen, maar evenzeer (of eerder) de ouderlingen aangaat.
Depp. formuleren hier geen voorstel. Zij adviseren de synode thans dit artikel niet in de kerkorde op te nemen.

 

Commissierapport 1978

Het rapport vermeldt niets over dit artikel.

 

Synodebehandeling 1978

De behandeling van dit artikel is niet apart vermeld in het acta-verslag.

 

Artikel 48 Kerkenordening 1905/1933

Artikel XLVIII.

Het zal aan elke synode vrijstaan, correspondentie te verzoeken en te houden met hare genabuurde synode of synoden, in zulke forme, als zij meest profijtelijk achten zullen voor de gemeene stichting.

 

Deputatenrapport 1974

Zie artikel 48.

 

Commissierapport 1975

Zie artikel 48.

 

Synodebehandeling 1975

De behandeling van dit artikel is niet apart vermeld in het acta-verslag.

 

Artikel 51 Kerkenordening 1905/1933

Artikel LI.
Voor de gereformeerde kerken van Europeanen in Nederlandsch-Indië wordt de wijze, waarop zij met de kerken hier te lande in verband staan, door de generale synode geregeld.

 

Deputatenrapport 1974

Zie artikel 24.

 

Commissierapport 1975

Zie artikel 24.

 

Synodebehandeling 1975

De behandeling van dit artikel is niet apart vermeld in het acta-verslag.

 

Artikel 57 Kerkenordening 1905/1933

Artikel LVII.
De dienaars zullen hun best doen en daartoe arbeiden, dat de vader zijn kind ten Doop presenteere. En in de gemeenten, waar men nevens den vader ook gevaders of getuigen bij den Doop neemt (welk gebruik, in zich zelf vrij zijnde, niet lichtelijk te veranderen is), betaamt het, dat men neme die de zuivere leer toegedaan en vroom van wandel zijn.

 

Deputatenrapport 1974

Artikel 59.
De kerkeraden zullen hun best doen en daartoe arbeiden, dat de vader zijn kind ten doop presentere. 
"De synode spreekt uit, dat zij de uitspraak der generale synode van 1908 inzake het stellen van getuigen in de plaats van de ouders bij de bediening van de doop aan kinderen der gemeente voor vervallen verklaart en in plaats daarvan stelt:
a. de goede practijk naar gereformeerde orde is, dat de kerkeraden arbeiden om volwassen leden, die nog geen toelating tot het heilig avondmaal hebben gevraagd, er toe te brengen, dat zij belijdenis des geloofs afleggen;
b. de kinderen van zulke ouders, die nog leden der kerk zijn behoren als zaad der kerk gedoopt te wezen;
c. doch de stipulatiën, welke de kerk bij de doop der kinderen verlangt en moet verlangen als waarborg voor de christelijke opvoeding kunnen niet met de ouders worden aangegaan zolang deze geen belijdenis des geloofs hebben afgelegd; in dit geval blijft geen andere mogelijkheid dan de ouders der te dopen kinderen met de meeste ernst te vermanen, dat zij belijdenis des geloofs afleggen, opdat het verbond Gods zo spoedig mogelijk aan het zaad des verbonds verzegeld worde". (Enschede, 1955-56)

Toelichting:
Dit is art. 57 (oud). Het was niet geheel juist in dit artikel speciaal de predikanten te noemen. Het tweede deel is na de synode van Enschede weggelaten.

 

Commissierapport 1975

Zie artikel 56.

 

Synodebehandeling 1975

Zie artikel 56.

57. De kerkeraden zullen hun best doen en daartoe arbeiden, dat de vader zijn kind ten doop
presentere.

 

Deputatenrapport 1976

Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.

 

Deputatenrapport 1977

58. Artikel 57 (acta)

R. Verschillende reacties met als inhoud, dat het nog door de g.s. Kampen gehandhaafde gedeelte van art. 57 (oud) verouderd is en beter kan vervallen.
M. Depp. stemmen toe dat de oude betekenis van deze bepaling niet meer actueel is. Zij streed tegen de roomse gedachte, dat bij het inbrengen van de pasgeboren kinderen in de bovennatuurlijke sfeer van de genade, de natuurlijke ouders niet moesten optreden maar in plaats van hen geestelijke ouders (peters en meters). 'Het woord vader staat hier in tegenstelling met de Roomse getuigen, die in plaats van de ouders optraden' (Jansen p. 259). Een volgende opmerking van Jansen is: 'Dat hier alleen de vader en niet ook de moeder genoemd wordt, is niet omdat de moeder toen geminacht werd, maar omdat het kind toen in den regel aanstonds bij de eerste gelegenheid werd gedoopt, zoodat de moeder er, gelijk vanzelf spreekt, niet bij kon wezen'.
Verder zegt deze schrijver ook dit: 'Gebeurt het nu, dat de moeder er bij is, dan mag men haar niet ignoreeren en den vader alleen laten antwoorden. Dat zou krenkend en onrechtvaardig zijn' (p. 260). Nu het gebruik om 'gevaders of getuigen' bij de doop te nemen onbekend geworden is, kan het haast niet anders of het woord vader krijgt als onuitgesproken tegenstelling: en niet moeder. In aanmerking genomen dat 'ten doop presenteren' betekent: 1. de doop aanvragen en 2. de doopvragen beantwoorden (Jansen p. 260), zou een vernieuwde redactie van dit artikel iets worden als: de kerkeraden zullen ernaar streven dat de vader de doop aanvraagt voor zijn kind en de doopvragen beantwoordt. Voor een bepaling die aldus de moeder zou uitsluiten zien depp. geen grond aanwezig.
Zij stellen voor, dit artikel te laten vervallen.

 

Commissierapport 1978

Zie artikel 57.

 

Synodebehandeling 1978

De behandeling van dit artikel is niet apart vermeld in het acta-verslag.

 

Artikel 25 Deputatenrapport 1974

Artikel 25.
Wanneer de kerkeraad oordeelt, dat ontslag van een ouderling of diaken uit zijn dienst noodzakelijk is, om redenen die geen grond vormen voor het oefenen van kerkelijke tucht, zal dit slechts geoorloofd zijn met approbatie van de classis.

Toelichting:
1. Dit nieuwe artikel treft eenzelfde regeling ten aanzien van ouderlingen en diakenen als art. 16 (nieuw) met betrekking tot dienaren des Woords.
2. Anders dan in art. 16 (nieuw) is thans alleen de classis genoemd. Ontslag is voor een predikant meer ingrijpend.
3. Ook nu geldt de waarschuwing tegen misbruik (zie bij art. 11).

 

Commissierapport 1975

De comm. ziet ervan af, hier de afzonderlijke reacties uit de kerken op te sommen. Ze zijn zonder uitzondering afwijzend. De bezwaren lopen voor een groot deel parallel met die tegen het voorgestelde art. 16.
Extra bezwaren zijn, dat hier geen enkele grond voor het te geven ontslag wordt aangeduid en dat een noodzaak als deze - indien ze zich zou voordoen - in behoorlijke mate ondervangen wordt, doordat de hier bedoelde ambtsdragers periodiek aftreden.
Uw comm. heeft zelf ook bezwaren. De toelichting van depp. doet vermoeden, dat ze t.o.v. de dienaren des Woords een parallel-artikel hebben willen maken. De eventuele gevolgen voor een ontslagen ouderling of diaken schijnen door depp. onvoldoende doordacht te zijn, getuige hun opmerking in de toelichting punt 2: "Ontslag is voor een predikant meer ingrijpend". Het zou toe te stemmen zijn, dat ontslag bij een andere ambtsdrager hem niet van zijn levenswerk berooft en ook niet raakt aan zijn levensonderhoud. Maar de positie van een ouderling of diaken in de gemeente, na ontslag, zou wel heel moeilijk worden. Voor hen ontbreekt dikwijls de mogelijkheid, naar elders te verhuizen.
Overigens geldt ook hier, dat voor exceptionele gevallen geen regel moet worden gesteld, en dat het gevaar van misbruik volop aanwezig is.
Uw comm. stelt voor, dit artikel niet op te nemen.

 

Synodebehandeling 1975

De deputaten verklaren, gehoord de critiek uit de kerken, zich bereid hun artikelen over het volledig ontslag uit de dienst van dienaren des Woords (artikel 16) en van ouderlingen en diakenen (artikel 25) terug te nemen. Zonder bespreking wordt door de synode hiermee ingestemd, zodat deze artikelen uit het concept van deputaten vervallen zijn.