|27|

§ 9.
Nut der beoefening van het Kerkregt.

Zoo wel uit een wetenschappelijk, als uit een praktisch oogpunt is het nut dezer wetenschap aan te bevelen.

Gelijk toch reeds in het algemeen de beoefening van het Kerkregt in Nederland nuttig is voor elken toekomstigen Nederlandschen Regtsgeleerden, die de Regtswetenschappen in derzelver omvang wil leeren kennen, of voor staatkundige en administratieve werkzaamheden zich wenscht te vormen; zoo onmisbaar vooral is de kennis onzer kerkelijke wetgevign en van ons Kerkregt voor den beoefenaar der Godgeleerde Wetenschappen, die tracht bekend te worden met den geheelen omvang der Historische Theologie, de Nederlandsche Kerkgeschiedenis ook van hare uitwendige zijde wenscht te beoefenen, en geen vreemdeling te zijn in de kennis van den vorm des Kerkgenootschaps, waarvan hij lid is, en van al deszelfs kerkelijke

|28|

inrigtingen; zonder deze toch kent hij ook de geschiedenis zijner Vaderlandsche Kerk niet.

Maar bovenal is zij praktisch noodzakelijk voor den aanstaanden Leeraar van het Evangelie in de Hervormde Kerk van Nederland, die aan het hoofd van  Kerkeraadsvergaderingen zal geplaatst worden, of in dezelve gezeten zal zijn; die ’t zij reeds dadelijk na de aanvaarding zijner Bediening, ’t zij welligt later als Lid in hoogere of lagere Kerkvergaderingen geroepen wordt bij klassikale Besturen, Provinciale Besturen en Synoden. Zoo wel met den geest en strekking, als met den inhoud onzer kerkelijke wetgeving moet hij bekend zijn; zonder deze kennis toch zal hij zich telkens in groote bezwaren wikkelen, nutteloos, zoo maar niet tot schade, zijne plaats in Kerkeraden en kerkelijke vergaderingen bekleden, anderen verkeerdelijk voorlichten, en zelfs dwalend beslissen in  de belangen der Kerk.