§ 39.
Secundi of Plaatsvervangers.

Reeds dadelijk bij de regeling van onzen Kerkvorm bepaalde men de aanstelling van Secundi of Plaatsvervangers voor de belangrijkste kerkelijke posten, t.w. voor de Leden der synodale vergadering, en derzelver Secretaris, en de Leden der provinciale Kerkbesturen (3). De ondervinding toonde echter alras de noodzakelijkheid aan van derzelver benoeming voor alle posten van Kerkbestuur, ten einde in hetzelve geen oponthoud te geven en den gang van zaken duurzaam te regelen. Langzamerhand ging men hiertoe over, nadat de Synode bij het gevoel der noodzakelijkheid daarop aandrong ook voor zoodanige personen, waaraan bij het Algemeene Reglement geene Secundi waren toegevoegd (4), gelijk dezelve later aanvrage deed om


(3) Alg. Regl., Art. 17, 19, 34.
(4) Handel. der Synode, 11 Julij 1816, bl. 27, 29 Julij, bl. 84. — Koninkl. Besluit op de benoeming van Secundi voor

|155|

vaste Secundi voor de Scriba’s der klassikale besturen (1), welke even als de overigen werden ingesteld (2).

Zoodanige Secundi werden derhalve toegevoegd aan of bepaald voor de Leden der Synode, ook den synodalen Secretaris en Quaestor, en de Hoogleeraren, Leden der synodale vergadering. Voor den President der Synode wordt een Vice-President, en voor dezen een Secundus benoemd, ten einde alle verwarring voor te komen (3); voorts zijn zij toegevoegd aan de Leden der provinciale Kerkbesturen, — der klassikale Besturen, en derzelver Assessoren en Scriba’s, — en de Leden der Waalsche Commissie.

Deze Secundi nu zijn Plaatsvervangers, bestemd om op te treden bij noodzakelijke afwezigheid der primi, en in gevallen van tusschentijds ontstane vakaturen. Doch de benoemde klassikale Secundi treden alleen op in de plaats der Gecommitteerden, voor wien zij benoemd zijn. — Daarom treden zij eerst op bij afsterven,


posten van kerkelijk Bestuur, 23 Julij 1916, n. 73 en 21 Aug. 1816, n. 69, en Minist. Dispos., bij v.d. Tuuk, t.a.p. I. 209-211. Bij dezelve werden Secundi ingesteld voor den synodalen Quaestor, de Hoogleeraren, als praeadviserende synodale Leden, en den synodalen Ouderling, het Provinciaal Kerkbestuur van Limburg, en de Waalsche Commissie — en voor de Leden der klassikale Besturen.
(1) Handel. der Synode, 8 Julij 1818, p. 51.
(2) Koninkl. Besluit omtrent de benoeming van Secundi voor de Assessoren en Scriba’s, 27 Julij 1818, n. 21, bij v.d. Tuuk, t.a.p. I. 211.
(3) Alg. Regl., Art. 17, nevens de boven aangehaalde Besluiten, en Hand. der Synode.

|156|

vertrek of ziekte van de benoemde Leden; en treden af ten tijde, wanneer de primus moest aftreden (1).

Daarenboven zijn eenige bepalingen gemaakt, omtrent de vervulling van het Secundusschap, aan sommigen betrekkingen verbonden. — Zoo immers is de Scriba van het klassikaal Bestuur der provinciale hoofdplaats Secundus van den Secretaris van het provinciaal Bestuur — en de Ouderling van dat klassikaal Bestuur, is Secundus van den Ouderling in het provinciaal Bestuur; terwijl de Ouderling in het klassikaal Bestuur van de hoofdplaats der Provincie, uit welke een Ouderling naar de Synode gezonden wordt, is Secundus van den synodalen Ouderling (2). — De Secundus van den Assessor des klassikalen Bestuurs treedt op, indien de Assessor, als Secundus in het provinciaal Bestuur opgeroepen, daarin belet werd. — De eerstbenoemde der klassikale Moderatoren treedt op als Secundus van den Assessor in het klassikaal Bestuur, in welk geval de eerstbenoemde der Secundi als Gecommitteerde in deszelfs plaats optreedt. — Hetzelfde geldt voor de Gecommitteeerden zelve, en bij vakaturen onder dezelve. Bij de vakature van een Scriba des klassikalen Bestuurs, kan de meestbevoegde onder de Secundi daartoe provisioneel worden geässumeerd (3).


(1) Koninkl. Besluit, 6 Jan. 1818, n. 51, bij v.d. Tuuk, I. 214.
(2) Koninkl. Besluit, 23 Julij 1816, b.a., n. 2, bij v.d. Tuuk, t.a.p. I. 203.
(3) Besluit op de benoeming van Secundi, 21 Aug. 1816, bij v.d. Tuuk, I, 208, 209. — Besluit, b.a., 27 Julij 1818, bij v.d. Tuuk, I. 211.

|157|

Derzelver benoeming geschiedt langs den kerkelijken weg, even als die van de Leden der Besturen, wier Secundi zij zijn, uit zestallen, tot kerkelijke drietallen verminderd, waaruit de Koning kiest. — Intusschen kunnen ook drie van de personen der zestallen op de nominatiën tot Secundus gebragt worden, gelijk op de verminderde drietallen ook één kan gebragt worden, die op het drietal als Lid voorkomt. — Bij tusschentijds voorkomende vakaturen wordt voorloopig voorzien (1). — De nominatiën voor de Secundi worden gelijktijdig opgemaakt met die der primi, b.v. voor de Leden der Synode in de vergadering des Provincialen Bestuurs van Mei; voor de Leden der Provinciale Besturen in de vergadering der klassikale Moderatoren in September, en voor de Leden der klassikale Besturen, door de klassikale vergadering in Junij van het voorgaande jaar (2).

Door deze instelling en regeling der Secundi is de geregelde gang der vervulling van de kerkelijke collegiën verzekerd.


(1) Zie a. Besluit, 27 Julij 1818, Art. 5, — en Besluit, b.a. 6 Jan. 1818, bij v.d. Tuuk, I. 216, 217.
(2) Besluit, b.a. 21 Aug. 1816, bij v.d. Tuuk, I. 208, 209.