|130|

§ 33.
Groote Kerkeraden.

Niet gelijktijdig met de organisatie onzer Hervormde Kerk, maar later werden, niet door de Kerk, maar door Staatsgezag, groote Kerkeraden gevestigd (1). Zij zijn ingesteld in Hervormde Gemeenten beneden de 10,000 zielen, waar behalve de Nederduitsche ook eene Fransche Gemeente gevonden wordt. Daar verzorgen zij de gemeenschappelijke godsdienstige belangen der Nederduitsche en Waalsche Gemeenten, terwijl bij elk derzelver een bijzondere Kerkeraad bestaat, belast met de bijzondere belangen van iedere Gemeente; niet van den grooten Kerkeraad afgescheiden, maar uit denzelven zamengesteld, als verdeeld in twee speciale Kerkeraden, een Nederduitschen en een Waalschen (2).


(1) Koninklijk Besluit, 19 Aug. 1817, n. 79, betrekkelijk het getal der Waalsche Predikantsplaatsen in de Noordelijke Provinciën, Art. 6, bij v.d. Tuuk, I. 55, en Dispositie van den Comm.-Gener. omtrent de Executie van Art. 6 en 8 van het bovenst. Besluit, 20 Oct. 1817, n. 3023/1841, te vinden bij v.d. Tuuk, t.a.p. I. 62, 63.
(2) Zie Art. 6 van het Besluit, vergeleken met de Verordeningen van den Comm.-Gener. ten aanzien der groote Kerkeraden van Arnhem en Nijmwegen, 6 Dec. 1817, Art. 4, bij v.d. Tuuk, I. 66. Zij heetten speciale en groote Kerkeraden in het Kon. Besl., b.a. 25 Nov. 1817, Art. 3. De Ouderlingen der speciale Kerkeraden werden later gezegd gecommitteerd te worden uit den grooten Kerkeraad. Zie Verordeningen a. Art. 4, bl. 67.

|131|

Deze groote Kerkeraden worden samengesteld uit de notabelste Leden der Hervormde Kerk (1), zonder verschil der Gemeente, waartoe zij behooren. Zij worden gezegd alleen te bestaan uit Ouderlingen (2), wier getal naar plaatselijke omstandigheden kan bepaald worden; en hetwelk bij de eerste vestiging dezer Kerkeraden voor elke Gemeente nader bepaald is, doch bestaan echter niet zonder Predikanten, terwijl de Diakenen daar leden kunnen blijven der speciale Kerkeraden, waar zij als zoodanig worden aangemerkt tijdens de invoering der groote Kerkeraden (3). De groote Kerkeraden benoemden zelve hunne leden, zonder verdere wettelijke bepaling hieromtrent, nadat de eerste benoeming, na kerkelijke voordragt, door den Koning geschied was (4). — Jaarlijks treedt zoo na mogelijk een vierde gedeelte der Ouderlingen af (5).


(1) Elders eischt men de achtenswaardigste, kundigste en voornaamste Leden; zie boven bl. 121.
(2) Zie Dispos. van den Comm.-Gener. b.a. bij v.d. Tuuk, bl. 61. Dat echter Predikanten van dezelven niet zijn uitgesloten, maar bij dezelven behooren, blijkt uit de nadere Verordeningen, b.a. Art. 2, bij v.d. Tuuk, I. 66, waar uitdrukkelijk gezegd wordt, dat „de Ouderlingen met de Predikanten der beide Gemeenten uitmaken den grooten Kerkeraad der geheele Hervormde Gemeente.”
(3) Zie Koninkl. Besl., 25 Nov. 1817, n. 71, en 21 Jan. 1818, n. 64, — te vinden bij v.d. Tuuk, Handb. I. 64, 65, 69 verv.
(4) Zie Verordeningen b.a. Art. 6, bij v.d. Tuuk, t.a.p. I. 67, — en Dispos. van den Comm.-Gener., 29 Aug. 1817, n. 6, en dito 20 Oct. 1817, bij v.d. Tuuk, t.a.p. I. 59, 63.
(5) Verordeningen b.a. Art. 5.

|132|

Ook de werkzaamheden dezer groote Kerkeraden waren voorloopig, in afwachting van het eventuëele Reglement op de Kerkeraden, bij derzelver instelling geregeld (1). Tot dezelven zijn gebragt de beroeping van Predikanten, zoowel voor de Nederduitsche, als Waalsche Gemeenten; — de benoeming der Leden van den Kerkeraad; — de uitoefening van de kerkelijke tucht en andere voor de beide Gemeenten in het algemeen gewigtige godsdienstige belangen. Hierdoor werd de zorg voor de openbare godsdienst; — het werk der beroepingen; — en opzigt en tucht overgedragen aan dezelven, en bleven aan de speciale Kerkeraden alleen de huishoudelijke schikkingen, en de speciale finantiëele belangen en Diakenieadministratiën over. — Ook hier kunnen Diakenen tot de beroeping der Predikanten hunner Gemeente worden toegelaten, waar zulks gebruikelijk was (2).

Maar de Provinciale Kerkbesturen hebben het bestaan dezer groote Kerkeraden slechts erkend, en later bij de huishoudelijke reglementen dier Gewesten, waar dezelve gevestigd zijn (3), bepaald, dat „op zoodanige plaatsen, waar ingevolge Koninklijk Besluit van den


(1) Zie Koninkl. Besl., 25 Nov. 1817, Art. 3, en 21 Jan. 1818, Art. 11 b.a.
(2) Zie Dispositie, 20 Oct. 1817, b.a.; en Verordeningen, b.a. Art. 6 en verv., bij v.d. Tuuk, bl. 60, 66 verv.
(3) In de Huishoudel. Reglem. op de Kerkeraden onder het ressort van het Prov. Kerkbestuur van Drenthe, bl. 6, iv Afd., staat in den Titel een drukfout door de vermelding van groote ➝

|133|

19 Aug. 1817, n. 79, groote Kerkeraden voor de Nederduitsche en Waalsche Gemeenten, uit derzelver Predikanten en Ouderlingen te zamen gesteld (1), aanwezigzijn, de bepalingen van (de huishoudelijke) reglementen, zooveel noodig, gewijzigd worden naar de verordeningen, welke bij onderscheidene Koninklijke Besluiten en Ministeriëele Dispositiën, ten aanzien van de groote Kerkeraden zijn daargesteld (2)”. — Het scheen dus, dat dezelve als zoodanig buiten het bereik der kerkelijke wetgeving lagen. Ook in het Algemeen Reglement op de Kerkeraden, ingevoerd in 1825, was van de groote Kerkeraden geene melding gemaakt (3).


➝ Kerkeraden, waarvan in de volgende artikelen niet gewaagd wordt; even zoo in dat van Zeeland, bl. 6 iv Afd.; ofschoon aldaar groote Kerkeraden gevestigd zijn.
(1) Zie boven, bladz. 134, noot 2.
(2) Zie Huishoudel. Reglem. op de Kerkeraden van Gelderland, Noord-Holland, Zuid-Holland, Vriesland, Overijssel, Groningen, Noord-Braband, Art. 20. In Utrecht, waar geene groote Kerkeraden bestaan, is hiervan niets bepaald.
(3) Dit Reglement omvatte ook alleen, wat van algemeene toepassing zijn on, en de groote Kerkeraden waren slechts hier en daar aanwezig. Maar ofschoon in de Koninklijke Besluiten gezegd werd, dat „de Comm.-Gener. werd geauthoriseerd, om met betrekking — tot de regeling der werkzaamheden van de groote en speciale Kerkeraden enz. zoodanige verordeningen en schikkingen te maken, als hem, in afwachting van het eventuëele Reglement op de Kerkeraden, meest voegzaam zullen voorkomen;” — bij v.d. Tuuk, t.a.p. bl. 64, 71, en men in de Verorden. b.a. Art. 11, zich beriep op een Algemeen Reglement op de Kerkeraden, nader te ontwerpen, hebben echter de Provinciale Kerkbesturen bij de ontwerping der huishoudelijke reglementen, de werkzaamheden der groote en speciale Kerkeraden niet afgescheiden of geregeld.

|134|

Ingevolge de bovenstaande bepalingen zijn groote Kerkeraden gevestigd bij de volgende Gemeenten te Nijmwegen, Arnhem, ’s Hertogenbosch, Breda, Zierikzee, Vlissingen, Schiedam, Deventer, Zutphen en Voorburg; mitsgaders alstoen nog te Bergen op Zoom, Brielle, Gorinchem en Naarden (1), terwijl in Gouda, Kampen, Vianen, Heusden, Goes, Tholen, Veere en in het land van Cadzand (2), te Oostburg en Groede (3), alwaar de Waalsche Kerk bij vacature niet vervuld werd, de Waalsche Gemeente geacht werd vereenigd te zijn met de Nederduitsche, en voor de dus gereunieerde Gemeenten een nieuwe Kerkeraad werd benoemd, zamengesteld uit leden der voormalige Waalsche en Nederduitsche Gemeenten (4). — Bij de instelling der groote Kerkeraden zijn de bestaande Kerkeraden in de voornoemde Gemeenten van staatswege ontbonden (5).


(1) Dispositie b.a. 29 Aug. 1817, bij v.d. Tuuk, I. 58.
(2) t.a.p. bl. 59.
(3) Besluit, 25 Maart 1818, b.a. bij v.d. Tuuk, I. 74.
(4) Koninkl. Besl. b.a. 19 Aug. 1817, Art. 7.
(5) Verordeningen b.a. Art. 1, bij v.d. Tuuk, I. 66.