§ 20.
Synodaal-inrigting.

Wetgevend-, uitvoerend en regterlijk gezag.

Het Synodaal-stelsel is de grondslag van onzen geheelen Kerkvorm. In dit heerschend beginsel ligt de eenheid der uitwendige zijde van ons Kerkgenootschap. (Een duurzamer eenheid is echter aanwezig in de eenheid van geloof en liefde). Van de Synode, als vertegenwoordigster der Hervormde Kerk van Nederland, daalt alle Kerkbestuur af. Door haar worden de regten der Kerk en harer Leden verzekerd, en met het bestaan der Synodaal-inrigting en der Synode valt of staat onze geheele nieuwe Kerkvorm.

Die eenheid, indien zij behoorlijk en vooral op bestendige grondslagen geregeld wordt, is geschikt om eene meerdere vastheid te geven aan de Kerk. Alles is daardoor meer bepaald, dan vroeger. Schoon toch de aanleiding tot misbruiken immer bestaan heeft, en ook gebreken werkelijk voorhanden zijn, kent men, waar men wil, thans de grenzen van elks gezag en invloed. Men kent den kerkelijken Wetgever, den Uitvoerder en Handhaver der kerkelijke wetten, den kerkelijken Regter. — Zulks nu is van het hoogste belang, ten einde men zich b.v. in burgerlijke zaken niet wende tot kerkelijke vergaderingen; en in rein-kerkelijke zaken niet tot den Staat of het Ministerie.

|68|

Want ook in deze kerkelijke Republiek zijn aan elk deszelfs werkzaamheden, regten en betrekkingen toegekend. Van daar onderscheidt men ook in dezelve het wetgevend, uitvoerend en regterlijk gezag. Doch deze allen nemen in ons Hervormd Kerkregt een eigenaardig karakter aan in overeenstemming met den geest van het Evangelie en van de Gemeente des Heeren op aarde.

De Hervormde Kerk toch zorgt en waakt voor hare eigen belangen; zij doet dit door wetgeving, uitvoering en regtspleging; maar de kerkelijke wetten treden daar op in het karakter van bepalingen, verordeningen, ter regeling en bestuur der Gemeenten; de uitvoering is daar christelijke zorg; de regtspleging en het regterlijk gezag is christelijk opzigt en tucht. De geheele vorm der Kerk gaat van een meer zedelijk-godsdienstig oogpunt uit, dan zulks in de burgerlijke maatschappij kan plaats hebben. Het drukt den geest uit van het Evangelie.

Intusschen is daarom de vorm der Kerk niet minder inwendig geregeld. De wetgeving en het wetgevend gezag berust in den boezem der Kerk zelve. De Hervormde Kerk van Nederland is hare eigene wetgeefster (Autonomie der Kerk (1)). — Daarom dalen alle kerkelijke wetten geregeld van kerkelijke vergaderingen af; de huishoudelijke wetten van de plaatselijke kerkvergaderingen; de provinciale van de provinciale kerkbesturen; de algemeene bepalingen, voor de geheele Kerk geldig, van de Synode. — Dit wetgevend gezag is ook bepaald bij de verandering der bestaande wetgeving. Zoo worden de Artikelen van het


(1) Zie boven bl. 39. n. 5.

|69|

Algemeene Reglement niet veranderd, dan op een Besluit der Synode, gehoord zijnde de algemeene Kerkbesturen, en ingevoerd door den Koning; — die der Synodale Reglementen worden veranderd even als zij ontworpen zijn; en de Provinciale Reglementen alleen door een Besluit der Synode, op voorstel van het Provinciaal Kerkbestuur, en geapprobeerd door den Koning.

Het uitvoerend gezag, of naar christelijke beginselen, de zorg, is zoo veel hetzelve kerkelijk is, aan de kerkelijke vergaderingen opgedragen; en van Staatswege aan het Ministeriëel Departement. — Dit onderscheiden kenmerk bepaalt elks regten. Daarom worden alle door den Koning gesanctioneerde Reglementen van wege den Staat uitgevaardigd, en aan de Kerkbesturen ter uitvoering aanbevolen, wijl de door de Kerk ontworpen Reglementen eerst kracht van wet ontvangen, om naar buiten te werken, door de  sanctie, en deze van den Staat afdaalt.

Geheel anders is het gelegen met het regterlijk gezag en de kerkelijke regtspleging, in onze wetgeving naar het christelijk grondbeginsel der broederlijke vermaning en bestraffing, als kerkelijk opzigt en tucht voorgedragen. Dit gezag berust alleen en onmiddelijk bij de Kerk. De kerkelijke vergaderingen vervullen de betrekking van kerkelijke regtbanken, die geheel vrij en onafhankelijk oordeelen en vonnissen, zoo wel onmiddelijk, als bij beroep. De hoogste dezer kerkelijke regtbanken is de Synode. Men wendt zich daarom voor alle kerkelijke geschillen aan de Kerk.

|70|

Elke dezer drie magten in de Kerk handelt gemeentelijk, Klassikaal, Provinciaal en Synodaal.

Ook dit alles staat onder kerkelijk opzigt. Dit toezigt der Kerk over hare Leden en kerkelijke vergaderingen is van het hoogste belang. De zedelijk-godsdienstige strekking van dit Genootschap eischt dat opzigt het geweld vervange, en het regt en regterlijk gezag voorafga. Daarom heerscht de Kerk geenszins over hare Leden; want in het broederlijke Genootschap wordt geene heerschappij geduld, maar wel vermaning, zorg, toezigt, besturing. Daarom waakt dezelve door kerkelijke middelen d.i. door zedelijk toezigt en bestuur. En hetzelve moet ten allen tijde zedelijk van aard blijven. Dit opzigt nu is verdeeld over de geheele Kerk onder al de Leden, en wordt uitgeoefend door huisbezoeking, kerkvisitatie en kerkelijke tucht, in welk laatste geval het overgaat in het gebied der regterlijke magt (1).


(1) De algemeene voorstelling dezer Kerkvormen behoort te dezer plaatse; de ontwikkeling derzelver en de wijze, waarop deze drie magten werkzaam zijn, zal ons nader voorkomen.