§ 18.
Vestiging van den nieuwen Kerkvorm. Algemeen Reglement. 1816.

Na de herstelling van Nederland (1814) was men dadelijk bedacht op eene regeling der godsdienstige Kerkgenootschappen, en in de eerste plaats der Hervormde Kerk. Het oude Kerkbestuur was, na al de

|61|

schokken, die het doorstaan had bij de verschillende staatsberoeringen en omwentelingen, verlamd en ontzenuwd in deszelfs werkzaamheden. De oude klassen alleen waren blijven bestaan. — In dien drang der omstandigheden regelde de Staat de belangen der Kerk, doch alleen gedrongen door en nood, en bezield met de begeerte tot derzelver welzijn. Daartoe sloeg de Staat gedeeltelijk den kerkelijken weg in, en benoemde eene Consulerende Commissie, uit Predikanten der onderscheidene Synodale Ressorten bestaande, aan wier vrij en onverlet onderzoek het aangeboden ontwerp werd overgegeven. Hetzelve werd na de beraadslagingen van het Ministerie en de Commissie uit den Staatsraad, door een Koninklijk Besluit (6 Jan. 1816) bekrachtigd en ten zelfden jare in werking gebragt (1).

 

De invoering dezer Organisatie bij het Reglement vond tegenstand, niet slechts inwendig en in de stilte, maar openlijk bij de Classis van Amsterdam door een rondborstig Adres aan den Koning. Men beklaagde zich daarin over de invoering dezer Organisatie door den Koning, en niet door kerkelijke Vergaderingen, over den onbepaalden invloed van het Ministeriëel Departement, en over de groote magt der Synode.

Deze bezwaren werden beantwoord door het Gouvernement, en het gebrek in den vorm, indien al toegestemd, verklaard uit de gebiedende noodzakelijkheid


(1) Zie de geschiedenis dezer invoering bij Ypey en Dermout, t.a.p. D. IV. 650-663 en het Regl. b.a. bij v.d. Tuuk Handb. I. 1 volg.

|62|

en het groot belang der zaak (1). Van nu af aan ging de ontbinding van het oude Kerkbestuur stil in zijn werk. Het hield op te bestaan.

 

De nieuwe Kerkvorm en Kerkbestuur werd ingevoerd, en openbaarde zich in de eerste Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk, die in Julij 1816 vergaderde (2), en aan welke de volledige regeling van den vorm onzer Kerk, als Wetgeefster, schoon onder Koninglijke sanctie was opgedragen (3).

Deze Organisatie der Hervormde Kerk is in het Algemeene Reglement in zeven Afdeelingen bevat:
1) Algemeene bepalingen . . . Art. 1-15.
2) Van de Synode . . . Art. 16-30.
3) Van de Provinciale Kerkbest. . . . Art. 31-48.
4) Van het Klassikaal Bestuur. . . . Art. 49-67.
5) Van de Waalsche, Presbyteriaansch-Engelsche en Schotsche Kerken . . . Art. 68-77.


(1) Den inhoud van dit Adres, dat later afzonderlijk gedrukt is, en met het Antwoord uitgegeven, Amsterd. bij W. Brave, 1817, kent men ook uit het Antwoord van den Commissaris-Generaal aan de Klassis van Amsterdam, wegens de Organisatie van het Bestuur der Hervormde Kerk, 28 Maart 1816, bij v.d. Tuuk, Handboek II. 142-154, en Broes, Kerk en Staat, IV. 405-415. — Zie ook de beraadslagingen der Synode op een deels gelijksoortig Adres der Klasse van Leyden en Woerden, in de Handel. der Synode 1816, bl. 16 en 41-46.
(2) Handelingen der Synode, 1816.
(3) Verg. Aanm. over het kerkelijk regt der Protestanten, in betrekking tot het Staatsregt, in toepassing daarvan op de Nederl. Protestantsche Kerk, — te vinden in de Bijdragen tot Regtsgeleerdheid en Wetgeving, van den Hoogl. van Hall en den Tex, II. 2. 1827, bl. 228 volg.

|63|

6) Van de Ringen en derzelver bijeenkomsten . . . Art. 78-83.
7) Van het Kerkbestuur in de Gemeenten . . . Art. 84-93.
Door hetzelve werd dan de geheele vorm en inrigting der Hervormde Kerk bepaald en omschreven, en daarbij op vaste grondslagen gevestigd.

Doch dit algemeene Reglement eischte bijzondere Reglementen. — De ontwerping derzelver en het besluit daarop werd aan de Synode opgedragen, onder goedkeuring des Konings (1). Dezelve werden dan ook op de eerste Synode vastgesteld, en later naar de verkregen ondervinding herzien en verbeterd (2).

De wijze dus der invoering van zulk een Reglement, was slechts eene voorloopige maatregel, zonder gevolg voor de toekomst, toen uit de bijzondere tijdsomstandigheden noodzakelijk gekeurd. In dezen geest heeft de Staat dien maatregel verdedigd. — Maar zulks bleek niet minder uit den inhoud van het Reglement, waarbij de regten der Kerk bewaard zijn gebleven voor het vervolg, en eene van den Staat onafhankelijke Kerk is gegrondvest. Daarenboven was nu de vorm der Kerk voor de toekomst bepaald, evenzeer als derzelver regten. Doch alsnog waren de grondslagen slechts gelegd. De optrekking van het gebouw op deze grondslagen werd aan de Kerk opgedragen, zonder dat hierover twist ontstaan kunne, zoo lang men


(1) Alg. Regl. Art. 23-29 bij v.d. Tuuk, I. 10-12.
(2) Zie boven, bl. 23, 24.

|64|

van weerszijde de bepalingen handhaaft. De Kerk toch eenmaal gevestigd zijnde, regelt zich zelve onder goedkeuring van den Staat.

Terwijl dan de Hervormde Kerk in Nederland bleef bestaan, werd het bestuur der Kerk gewijzigd naar de bestaande behoeften, doch met bewaring van vele der oude vormen en eigenschappen. Hierdoor kreeg de Hervormde Kerk een ander aanzien naar buiten en eene andere inrigting naar binnen.