|49|

§ 16.
Vroegere Kerkvorm in Nederland.
1568-1795.

Tot een der vermelde Kerkvormen behoorde ook die, welke de Hervormde Kerk in de Republiek der Vereenigde Nederlanden kenschetste.

Geheel in overeenstemming met den gang van zaken in onze Republiek ontstond allengs de vorm dezer Hervormde Kerk, en, even ongemerkt als de Republiek zelve, werd zij geboren uit den loop der omstandigheden. Maar volledig gevormd werd onze Kerk nimmer. Kerkelijke Vergaderingen, Staten en Steden gaven elk eene bijzondere wijziging (1). — Reeds voor de geheele vestiging der Hervorming ontstond hier te lande de Luthersche of Melanchtoniaansch-Zwingliaansche aanhang, die, aan den Staat grooteren invloed op de Kerk toekennende, minder drong op de uitwendige vrijheid en onafhankelijkheid der Kerk. Maar het Staatsbestuur eischte ook hier een anderen Kerkvorm, dan in Duitschland. — Allengs echter zegepraalde hier te lande de leer van Kalvyn, vooral door den invloed van Geneefsche en Waalsche Leeraars (2); en de


(1) Zie Broes, Kerk en Staat, IV. 8.
(2) Zie Brand, Gesch. der Reformatie. — Ypey en Dermout, t.a.p. I. 307 volg. De Zwinglianen hier te lande noeme men liever Zwingliaan-Melanchtonianen. — (Broes), over de vereeniging der Protestanten, p. 13 verv.

|50|

Presbijteriaal-Synodale Kerkvorm, door hen bevorderd, scheen althans met den zich ontwikkelenden Republikeinschen geest onzer Vaderen overeen te komen. De aanleiding, dat de Kerk zich zelve moest vestigen, eer de Republiek nog was gevestigd, kweekte dien vorm aan; doch dezelve werd tevens gewijzigd naar den aard onzes Lands.

Van daar dan, dat gelijk in de Protestantsche Kerken alom de vorm van het Kerkbestuur Republikeinsch was, dit echt Protestantsch beginsel vooral ook hier aanwezig was. Maar terwijl elders de aristocratische of oligarchische Republiek ontstond, en soms veel van het Republikeinsche beginsel zelf verloren ging, vestigde zich hier eene vertegenwoordigende democratie. Langdurig was wel de strijd over hetzelve, vooral tusschen Kerk en Staat, maar het handhaafde zich ten laatste.

Karakter van deze kerkelijk-democratische Republiek was de Synodaal-inrigting en het vertegenwoordigend Kerkbestuur. — Dit Synodaal-stelsel was hier reeds vroeg in strijd met het stelsel van Superindentie, dat in de Nederlandsche Gemeente te Londen, door à Lasco uit Embden overgeplant, was ingevoerd, en op de Middelburgsche Synode (1581) nog werd aangeprezen. Dan het bezweek voor den overwegenden invloed van het Synodaal-stelsel, meer in overeenstemming met den democratischen geest der Republiek, en aanbevolen door Leeraars, die, in deze beginselen opgekweekt, alstoen in de noodzakelijkheid waren zich de belangen der Kerk aan te trekken (1).


(1) Dit blijkt duidelijk genoeg uit hetgeen op de Synoden van ➝

|51|

Synoden.

De Nederlandsche Kerk moest worden gevormd en gevestigd, en zoo vergaderden in den drang der omstandigheden de kerken onder het kruis in de Synoden, eerst van Antwerpen (1566) (2), toen van Wezel (1568) (3) en Embden (1571), en later op den vaderlandschen bodem te Dord (1574), als de eerste Synode van Holland en Zeeland door de kerkelijken met voorweten van Oranje beschreven (4). — Op dezelve werd het bestaan van Provinciale Synoden bepaald en geregeld (5). Ook de Nationale Synode lag


➝ Wezel en Embden en late werd beraadslaagd. Zie over de vroegere Synoden en Synodaal-inrigting Ypey en Dermout, t.a.p. I. 374 volg.
(2) Weinig is van deze Antwerpsche Synode bekend. Zie ’s Gravelande, Tweehonderdjarige Gedachtenis der Synode van Wesel. — Ypey en Dermout, I. 326. — Brand, Gesch. der Reformatie en andere kerkel. Geschiedenissen, in en omtrent de Nederl. I. Deel.
(3) Zie ’s Gravelande, t.a.p.
(4) Ypey en Dermout, I. 338.
(5) „Soo wanneer God de Heer in Nederland sal geopend hebben de deur tot verkondiging Zynes Woords, sullen alle Gemeenten en hare Dienaren met den eersten in alle naarstigheid besorgen, datter geld worde versameld en byeengebragt, om eene algemeyne Provinciale Synode te vergaderen,” — „om in dusdanige wettelyke Synode te beramen en te besluyten, wat in dese en andere saken tot gemeyne welstand der Kerken dienende, en tot onderhouding van seer goede orde sal worden gevolgt.” — Handel. der Synoden te Wezel. Art. 3. — „Benevens (de Consistoriën en Klassen) sullen jaerlyksche Versamelingen aller verstroyde Kerken in Duitschland en Oost-Vriesland besonder, aller Engelsche Kerken besonder, en aller Kerken onder ’t kruys besonder, gehouden ➝

|52|

in het eerste ontwerp onzer Vaderen te Wezel en Embden, doch alleen in de hoop der aanstaande vestiging van onzen Staat en onze Kerk (1). Ingerigt naar den toenmaligen staat onzer zich ontwikkelende


➝ worden.” — Acta der Synode te Embden van de Nederl. Kerken, die onder het kruis zitten, en in Duitschland en Oost-Vriesland verstrooid zijn. Art. 8 en 9. Deze Provinciale Synoden zijn aldaar nader geregeld in de Statuten der Embder Synode, Capittel III, in het Aanhangsel derzelver; zie Kerkel. Plak. III. 423 volg. — In de Dordsche Synode 1574 werd het bestaan der Synoden wel verondersteld, maar niet bepaald. Zie Art. 5 en 90. — Ook op de tweede Dordsche Synode, 1578, werd „vierderlei kerkelijke Versamelingen vastgesteld: de Kerkeraad; — de klassikale Vergadering; — de particuliere Synode; — de Generale of Nationale Synode.” Art. 16. De particuliere Synode later aldaar geregeld. Art. 34-43. Even zoo op die te Middelburg, 1581. Art. 20, 34, en in ’s Hage, 1586. Art. 26, 43, te Dord, 1618, 1619. Art. 29, 47-49. — Zie Kerkelijk Handboekje, t.a.p. en andere boven aangehaalde Verzamelingen van Kerkeordeningen.
(1) Flaauw ligt dit denkbeeld opgesloten in: „de algemeene Provinciale Synode,” waarvan in de Kerkorde van Wezel wordt gewag gemaakt. Art. 3. Zie hierboven noot 5. Dit laat zich uit den toestand van Nederland in 1568, als eene Spaansche Provincie, gereedelijk verklaren. Men sprak daarom ook slechts van het verzamelen „eener algemeene Provinciale Synode in Nederland,” waar zoude beraamd worden, wat tot welstand der (Nederlandsche) Kerken dienende zijn zou; en Art. 4 heet zij: „eene Algemeene Vergadering.” — Duidelijker wordt dit denkbeeld uitgesproken te Embden in 1571,bij den veel veranderden toestand des Vaderlands. Men leest daar: „Van de t’samenkomste der Nationale Synode. Voorder sal men alle twee jaren eens eene algemeene Versamelinge aller Nederlandsche Kerken houden.” Art. 9. Ook hier werd het woord: algemeene Verzameling gebruikt. — En naauwkeuriger wordt dit bepaald in de Statuten (Aanhangsel en Kerkel. Plakaatb. III. 485). Capittel IV. ➝

|53|

Republiek, werd dezelve gehouden te Dord. Men bepaalde derzelver zamenkomst telken drie jaren (1), en eene schaduw derzelver zag men te Middelburg in 1581. Allengs echter verviel deze instelling, gelijk ook de poging van Leycester tot herstelling derzelve mislukte, die buiten de Staten zulk eene Synode byeenriep (’s Hage 1586). De eerste, eigenlijk gezegd, Nationale Synode in Nederland, te Dord gehouden in 1618, 1619, waarop alle onze Provinciën vertegenwoordigd waren, was tevens de laatste in onzen Staat. Van nu af aan bestuurde het stelsel der Provinciale Synoden, alom ingevoerd, de Nederlandsche Hervormde Kerk (2).

In deze Synoden, zoo wel Provinciale, als Nationale, had zich te midden van den strijd de vertegenwoordigende Kerkvorm gevestigd. Op dezelve waren de Predikanten en Ouderlingen Afgevaardigden der Provinciale Synoden en Klassen met Lastbrieven of


Van den Generalen Synoden. „Hetzelve dat voorschreven is (nopens de Provinciale Synoden) zal ook in den algemeenen Synode onderhouden worden, tot welken koomen sullen Kerkendienaars en Ouderlingen, niet van de Classen, maar van de Provincien, verordineert met getuigenissen en Brieven en Bevelen aantreffende de Leere, het Kerkregiment, en byzondere Zaaken, die in de Provinciale t’samenkomsten niet hebben kunnen uitgevoert ofte geëindigt worden, of die allen Kerken betreffen en aangaan.”
(1) Kerk-orde van Dord 1578, Art. 45 (of 30). — Kerk-orde van Middelburg, Art. 35. — Kerk-orde van ’s Gravenhage 1586, Art. 44. — Kerk-orde van Dord, 1618, 1619, Art. 50.
(2) Zie Bachiene, Kerkel. Geographie van Nederland, I. 15 verv.

|54|

Instructiën (1). Op dit beginsel was de inrigting onzer geheele Hervormde Kerk gebouwd; het werd ontwikkeld, gewijzigd en in praktijk gebragt in de onderscheidene Kerke-ordeningen (2).

 

Kerke-ordeningen.

De kennis dier Kerkeordeningen is noodzakelijk voor die van onzen Kerkvorm. Zij waren de kerkelijke Grondwetten, waarbij vorm en bestuur bepaald werden. — De ontworpen of ook ingevoerde Kerkeordeningen nu werden door twee uiteenloopende beginselen bezield: door het Kalvinistische en het Zwingliaansch-Melanchtoniaansche; waarbij de Kerk optrad, ’t zij afgescheiden van den Staat, ’t zij onder invloed van den Staat. Beide beginselen werden gewijzigd naar den geest onzes Lands; maar langdurig wa de onderlinge strijd over dezelve.


(1) Kerkorde van Dord 1578, Art. 20 (of V): „Die tot deze Versamelingen afgezonden zullen worden, zullen hare Brieven van Credentie en Instructie, van dengenen, die ze uitzenden, schriftelijk overbrengen, welke niet eer zullen geschreven worden, voor dat men de Articulen der voorgaande Synodale Versamelinge gelezen hebben, opdat de dinge, die eens afgehandeld zijn, niet van nieuws voorgesteld en worden.” — Eveneens in de Kerkorde van Middelb. 1581, Art. 25 en 33; in de Kerkorde van ’s Hage 1586, Art. 30 en 42; in de Kerkorde van Dord 1618, 1619, Art. 33 en 46. Men vindt reeds een wenk daarvan in de Statuten der Synode van Wezel, (zie boven noot 1, bl. 52 en 53) „verordineert uit getuigenissen en Brieven en Beveelen, enz.
(2) Zie over de Verzameling onzer Kerkeordeningen, boven in de Inleiding § 7. bl. 19, 20.

|55|

Eene zuivere democratische Republiek scheen ten grondslag te leggen bij de Kerkorde van Wezel, waarbij men regelde alles, wat tot ,,dadelijke welstand der Gemeente” noodig was (1), en waar slechts de grondslagen gelegd werden der Hervormde Kerk, die men wenschte eerlang op den vaderlandschen bodem te vestigen. Eveneens werd in die van Embden, door denzelfden geest bezield, alles voorloopig bepaald in afwachting eener nadere Synode (2). Maar evenmin als later de Kerk de artikelen op het bestier der Kerk, door Oranje en de Staten voorgedragen, (1576) aannam, evenmin behaagde vroeger de Kalvinistische Kerkvorm in de Dordsche Kerkorde (1574) bepaald. De Staat verwierp haar.

Ook na de vestiging der Hervormde Kerk op den vaderlandschen bodem bleef de strijd voortduren over de hoofdbeginselen der Kerk en kerkelijke Regeering. Staat en Kerk twisten over den Kerkvorm; of de Kerk eene onafhankelijke Republiek, een Genootschap in den Staat zou uitmaken, dan wel een Collegie van Staat, of althans een Genootschap onder bestuur van den Staat. De Staatsvergaderingen en Synoden waren de strijdplaatsen; de Kerk-ordeningen leverden de slotsommen. Beurtelings verwierp de Staat de Kerkorden der Kerkelijken; de Kerkelijken die door den


(1) Kerkorde van Wezel, Art. 1.
(2) Bij de Kerkorde van Embden in het Kerkelijk Handboekje en elders te vinden p. 44 en verv. voege men het Aanhangsel, te vinden in het Kerkelijk Plakaatboek III. 416 en boven aangehaald. Vooral in de particuliere vragen der Embder Synode vindt men veel tot de nadere Generale Synode uitgesteld.

|56|

Staat ontworpen waren. Zoo hadden de Kalvinistische Kerk-orden der Synoden van Dord (1578) en Middelburg (1581), evenmin voortgang, als die door de Staten ontworpen was (1583), totdat eindelijk de invloed van Leycester bewerkte, dat eene streng Kalvinistische Kerkorde, door de Synode van den Haag in 1586 ontworpen, door de Staten der Vereenigde Nederlanden werd aangenomen, ten einde grootere rampen te voorkomen. — Hierdoor scheen de bepaling van den Kerkvorm geregeld, en de eenheid in de Nederlandsche Hervormde Kerk aanwezig. Doch die schijn was kortstondig. Zij verdween met het vertrek van Leycester (1588).

Daar nu door dien strijd van beginselen de hoop was verdwenen ter juiste en eenparige regeling van de Kerk over het gebied onzer Republiek, sloeg men van nu af aan een anderen weg in. Men ontwierp Provinciale Kerk-ordeningen. Deze werden echter grootendeels evenmin ingevoerd, in welk geval men zich meestal naar die van Leycester bleef schikken, althans zoover men niet door de Staten beperkt werd. Zoo bleef de Kerk-orde van Holland, in 1591 door Kerkelijken en Politieken ontworpen, uit door den tegenstand der eersten, even als die van 1611; en evenmin behaagden de Zwingliaansche Kerk-orden door de Staten van Utrecht, in den geest van Duifhuis in 1590 en 1612 ontworpen, aan de Kerkelijken; de laatste echter werd door de Staten ingevoerd. — Gelukkiger was men in andere Gewesten. In Zeeland nam men de Kerk-orde, door Kerkelijken onder toezigt der Staten in 1591 ontworpen, aan. Dezelve werd telkens

|57|

vermeerderd tot in 1638, en bleef alzoo, door de Staten bekrachtigd, ten allen tijde gelden. In Groningen is reeds in 1594 eene ontworpen door de Kerkelijken, die door de Staten, Steden en Stadhouder werd goedgekeurd (1595, 27 Febr.) en ingevoerd. — in Drenthe ging de Kalvinistische Kerk-orde van den Staat uit. In 1598 werd die van Leycester ingevoerd, en in 1602 door de Kalvinistische Stadhouder eene andere aangeboden, die later met Synodaal-Resolutiën vermeerder, in 1638 en 1730 werd bekrachtigd; terwijl in Gelderland die van Leycester regel van Kerkvorm en Kerkbestuur bleef; — waarschijnlijk ook in Overijssel, alwaar geene afzonderlijke werd ontworpen. In Vriesland schijnt 1580 eene Kerkorde onder den Stadhouder Willem Lodewijk ontworpen te zijn, doch nimmer ingevoerd; men hield zich daar aan die van Dord, 1578, Middelburg, 1581, en ’s Hage, 1586.

Nog eenmaal beproefde men een laatste redmiddel om den vorm en het bestuur der Kerk te regelen. Na alle deze, of vruchtelooze, of wel geslaagde Provinciale Kerk-orden, ontwierp de Synode van Dord eene Kerkeordening in 1619. Doch de Staten van de meeste gewesten weigerden derzelver aanneming, welke alleen door Gelderland en Utrecht onder wijzigingen werd bepaald; en gelijk men in Holland de aanneming bleef weigeren, verzetteden zich ook de Staten van Vriesland met geweld tegen dezelve (1).


(1) Een uitvoerig verslag van de geschiedenis dezer Kerkordeningen vindt men bij Ypey en Dermout, t.a.p. I. 337-361. ➝

|58|

Hierdoor verdween dan de hoop op eene algemeene Nederlandsche Kerkorde geheel, en bij dien voortdurenden strijd tusschen Kerk en Staat, bleef ook de Hervormde Kerk in Nederland zonder éénheid en vaste regeling, zonder kerkelijk wetboek en kerkelijke organisatie voor de geheele Republiek.

Maar daarom bleef toch onze Kerk niet zonder vorm of wetgeving. Alleen de aard verschilde. Men had zeven kerkelijke Republieken in Nederland met meerderen of minderen invloed van den Staat. Deze zeven Republieken waren niet verbonden, gelijk de Staat zelve, die eenheid vond in de Staten-Generaal, en later in den algemeenen Stadhouder. Deze band ontbrak in het kerkelijke, en dit gemis werd slechts eenigermate te gemoet gekomen door de Deputatien der verschillende Synoden op de Provinciale Synoden, waardoor dezelve onderling correspondeerden (1).

Immers het Synodaal-stelsel was in elk der Provinciën, Zeeland uitgezonderd (2), ingevoerd. Door dezelve werd even als in mindere zaken door de Klassen


➝ Bor, Nederlandsche Oorlogen; — en Brand, t.a.p. beide op verschillende plaatsen.
(1) Zeeland had eene Coetus, en kon slechts zelden van den Staat vrijheid verkrijgen tot het houden eener Synode. — De Drentsche Synode correspondeerde niet met de andere Synoden. Dezelve vergaderde slechts om de vier jaren, en later om de drie jaren. Zie Te Water, Historie der Reformatie van Zeeland 339-352. — Bachiene, Kerkelijke Geographie, I. 16. — Ypey en Dermout, t.a.p. I. bl. 374 en noot 323.
(2) Zie Bachiene, t.a.p. I. 16. Men vindt aldaar eene kerkelijke Kaart der Vereenigde Nederlanden, waarop de omvang en ➝

|59|

en Kerkeraden, het wetgevend, uitvoerend en regterlijk Kerkgezag uitgeoefend, doch de verhouding der Republiek tot de Kerk, in de verschillende Provinciën verscheiden, was niet naauwkeurig bepaald, soms veeleer afwisselend. Maar bij al deze verscheidenheid vormde elke Provincie als eene afzonderlijke democratische kerkelijke Republiek.


➝ de grenzen der Synoden, en de Steden, alwaar de Synodale Vergaderingen gehouden werden, voorkomen.