|1|

 

1 Inleiding en overzicht

 

1.1 De commissie

De Commissie Vrouwelijke Ouderlingen en Predikanten (V.O.P.), benoemd door de LV Doorn 1998, bestaat uit de volgende leden: ds. J.J. Arnold, drs. M.H.T. Biewenga, dr. C.P. Kleingeld, drs. J.M. Mudde jr., mw. Y. Veefkind-Eenkhoorn, dr.ir. J.W. Verheij en drs. M. Vrijmoeth-de Jong. Veranderingen in de samenstelling van de commissie zijn gedurende de periode van haar werkzaamheden niet opgetreden.

De commissie heeft in de periode van december 1998 tot april 2003 zevenendertig maal vergaderd. Met dankbaarheid kan worden geconstateerd dat dit steeds in goede harmonie gebeurde. Als bijzonderheid mag ook vermeld worden dat de zeven commissieleden tijdens hun werkzaamheden zowel een gezamenlijke als een persoonlijke ontwikkeling hebben doorgemaakt. Ieder begon voor zich aan zijn of haar werk in de commissie met eigen vooronderstellingen en opvattingen. Door steeds weer al biddend en nadenkend persoonlijk en samen in de Bijbel te lezen en te luisteren naar elkaar, is er met die vooronderstellingen en opvattingen heel wat gebeurd. Uiteindelijk resulteert ons werk in een rapport dat gedragen wordt door alle commissieleden. Wijzelf hebben hierin de leiding van de HERE ervaren en onze hoop en ons gebed is, dat de vrucht van het proces dat we als commissie hebben doorgemaakt tot zegen van de kerken zal zijn.
Een woord van dank gaat uit naar de Nederlands Gereformeerde Kerk van Enschede Zuid, die haar predikant enige keren een week de gelegenheid gaf continu aan het rapport te werken.

 

1.2 De opdracht

Aanleiding tot de instelling van onze commissie was een brief met bijlagen van 10 juni 1997, die de Nederlands Gereformeerde Kerk van Arnhem aan de Landelijke Vergadering der Nederlands Gereformeerde Kerken 1998 had gestuurd.
In die brief werd mededeling gedaan van het volgende principebesluit van de CGK/NGK te Arnhem:
a. De kerkenraad meent dat niet uit de Schriften kan worden afgeleid dat de Here het vervullen van de ambten in de gemeente door zusters voor alle tijden verbiedt en dat het in overeenstemming is met het geheel der Schriften om zusters der gemeente te roepen tot de ambten.
b. De kerkenraad is ervan overtuigd dat de Here aan bepaalde zusters de gave gegeven heeft om leiding en onderricht te geven. Het zou niet goed zijn van deze gaven slechts gedeeltelijk gebruik te maken.
c. Bij het uitwerken van dit standpunt zal het heil van de gemeente voorop staan en zal terdege rekening worden gehouden met de positie in de Christelijke Gereformeerde en Nederlands Gereformeerde kerkverbanden.
Verder deed de kerk van Arnhem in die brief een tweeledig voorstel:
• De Landelijke Vergadering spreekt uit het roepen van zusters der gemeente tot de ambten in de vrijheid der kerken te laten, zoals met betrekking tot het diakenambt reeds het geval is.
• Indien voor een dergelijke uitspraak nadere studie vereist is stelt de Landelijke Vergadering van 1998 een commissie in die besluitvorming op de volgende Landelijke Vergadering zal voorbereiden.

|2|

De LV 1998 nam het volgende besluit:
“De Landelijke Vergadering van de Ned. Ger. Kerken Doorn 1998, kennis genomen hebbende van de brief d.d. 10 juni 1997 met bijlagen van de Nederlands Gereformeerde Kerk te Arnhem betreffende de openstelling van de ambten voor zusters de gemeente,
besluit:
• Een commissie in te stellen die landelijke besluitvorming ten aanzien van vrouwelijke ouderlingen en predikanten zal voorbereiden.
• Deze commissie te verzoeken:
- alle Nederlands Gereformeerde Kerken uit te nodigen haar reactie op de stellingnamen in de bovenvermelde stukken van de kerk van Arnhem naar de commissie te sturen, opdat deze in het werk van de commissie kunnen worden meegenomen,
- de uitkomsten van haar werkzaamheden voor commentaar voor te leggen aan de deputaten “Eenheid ...” van de Chr. Geref. Kerken en de deputaten “Kerkelijke eenheid” van de Geref. Kerken Vrijgemaakt, en
- over de uitkomst van haar werkzaamheden en het ontvangen commentaar van bedoelde deputaten rapport uit te brengen aan de volgende Landelijke Vergadering en voorstellen ter zake te doen.”

Omdat het ons niet lukte om de omvangrijke werkzaamheden binnen drie jaren af te ronden kreeg onze commissie van de LV van Amersfoort 2001 nog drie jaren voor het voltooien van haar werk. Tevens formuleerde deze LV de volgende precisering met betrekking tot de uitvoering van onze opdracht:
“De Landelijke Vergadering verzoekt de commissie haar eindrapport, met daarin zo mogelijk het commentaar van bovengenoemde deputaten verwerkt, uit te brengen aan de volgende Landelijke Vergadering en voorstellen ter zake te doen.”

 

1.3 De werkwijze

In ons rapport is — zoals alleen al blijkt uit het aantal malen dat we vergaderd hebben — veel tijd en energie gaan zitten. Dat heeft verschillende oorzaken.

Onze opdracht bleek breed, veelzijdig en gecompliceerd te zijn.
Allereerst behoorde het tot onze taak om de reacties van de kerken op het besluit van Arnhem te inventariseren. Op basis van die reacties hebben we een agenda voor onze werkzaamheden opgesteld.
Vervolgens impliceerde de opdracht van de LV dat de commissie ook een eigen traject van studie en bezinning zou ingaan. De reacties van de eigen en andere kerken dienden immers in de werkzaamheden te worden meegenomen. Dat veronderstelde het werken aan een eigen standpuntbepaling. Om daartoe te komen zijn langdurige en intensieve gesprekken gevoerd, waarbij soms wegen werden ingeslagen die we later toch weer verlaten moesten.
Voor de vorming van een eigen standpunt hebben we dankbaar gebruik gemaakt van het werk dat vele anderen voor ons hebben verzet. De literatuurlijst is daarvan een stille getuige. Toch hebben we onszelf wat dit betreft forse beperkingen opgelegd, indachtig de waarschuwing van Prediker 12: 12, dat er geen einde is aan het maken van veel boeken en dat het doorvorsen ervan een afmatting voor het lichaam is. Hoewel we gekozen hebben voor het schrijven van een grondige studie, hebben we geen wetenschappelijk stuk willen opstellen, maar vooral onze kerken willen helpen bij de vorming van een kerkelijk verantwoord standpunt.

|3|

Ook de aard van het vraagstuk waarmee we ons hebben bezig gehouden heeft veel van ons geëist. We willen hier herinneren aan het beeld dat dr. A. van der Dussen op de LV van Ede 1991 gebruikte om aan te duiden hoe veeleisend de taak is die een commissie als de onze heeft. Het gaat niet om een APK-keuring, maar om een dusdanige revisie van de auto dat hij geheel uit elkaar moet en na een grondige behandeling van de onderdelen opnieuw in elkaar gezet moet worden. Zo gaat het bij een serieuze bezinning op de vraag of vrouwen tot het ambt van ouderling en predikant kunnen worden toegelaten.

We zijn ons terdege bewust geweest van het belang van het onderwerp. Het houdt veel christenen bezig en soms verdeelt het hen. Daarom hebben we het niet alleen als onze taak, maar ook als onze roeping gezien om de bezinning op de vrouw in het ambt zo gewetensvol mogelijk ten uitvoer te brengen. Het is ons verlangen geweest om voluit recht te doen, zowel aan de uitleg van de Bijbel op onderdelen, als aan het verstaan ervan in zijn totaliteit.

In verband met de bovenstaande opmerkingen over de aard van het rapport en van het vraagstuk, willen we nog op het volgende wijzen. De door onze commissie gekozen werkwijze brengt onvermijdelijk met zich mee, dat een deel van de omvangrijke en soms nogal specialistische literatuur die werd geraadpleegd, slechts door één of twee commissieleden is gelezen. Dat betekent dus dat niet elk individueel commissielid op dezelfde wijze eventuele onnauwkeurigheden in weergave of interpretatie vallen aan te rekenen. Het was echter niet ons doel noch onze illusie om een onaantastbaar rapport te schrijven. Wel een rapport dat recht doet aan het door velen gevoelde grote belang van een bijbels verantwoorde kerkelijke besluitvorming over een complex en omstreden vraagstuk. Unaniem zijn we als commissie van overtuiging, dat ons rapport dat doet en dat de belangrijkste conclusies en aanbevelingen niet afhankelijk zullen blijken te zijn van eventuele onvolkomenheden op onderdelen.

De commissie zond in het begin van maart 2003 een conceptversie van dit rapport aan de hierboven genoemde deputaten van de CGK en de GKV, met het verzoek om uiterlijk per 15 september 2003 eventuele reacties hierop aan onze commissie te sturen. Onze commissie zal over deze reacties apart rapporteren.

 

1.4 Overzicht van het rapport

In hoofdstuk 2 wordt een inventarisatie gegeven van de reacties en standpunten, die vanuit onze kerken aan onze commissie zijn toegezonden. In Bijlage A bij dit rapport is een samenvatting van alle toegezonden reacties opgenomen.
Verder wordt in hoofdstuk 2 kort aangegeven wat er in de rapporten uit 1991 en 1994 stond, die in opdracht van de LV Dronten 1988 werden opgesteld.
Tenslotte geven we in dit hoofdstuk aandacht aan de bezinning en de besluitvorming die recent in de Christelijke Gereformeerde Kerken hebben plaatsgevonden.

In hoofdstuk 3 verantwoorden wij waarom wij in ons rapport uitgaan van de onder ons geldende ambtsopvatting.

In hoofdstuk 4 wordt uitvoerig ingegaan op de exegese van de bijbelgedeelten die in de bezinning op de vrouw in het ambt een centrale rol spelen. Gekozen is voor een bespreking aan de hand van de belangrijkste exegetische argumentatielijnen van

|4|

voorstanders en tegenstanders van de vrouw in het ambt. Na toetsing concluderen wij onder meer,
• dat het niet is gelukt om alle bijbelse gegevens zodanig overtuigend binnen één van de argumentatielijnen recht te doen, dat die met gezag naar voren gebracht kan worden;
• dat op basis van integere en deskundige exegese vanuit verschillende invalshoeken naar dit vraagstuk kan worden gekeken.

In Bijlage B is een afzonderlijke deelstudie opgenomen over de uitleg van 1 Kor. 14: 34-35 en 1 Tim. 2: 11-15. De betreffende ‘zwijgteksten’ spelen een grote rol in het geheel van de bezinning over de vrouw in het ambt. De bijlage is bedoeld om in meer detail dan mogelijk is in de hoofdtekst van het rapport, te illustreren, welke studieresultaten hebben bijgedragen aan de conclusie van hoofdstuk 4.

In hoofdstuk 5 — Van Schriftuitleg naar Schriftverstaan — brengen we eerst een aantal hermeneutische argumenten in kaart.
Dan volgt een korte inleiding in wat met ‘hermeneutiek’ wordt bedoeld en wordt toegelicht dat hermeneutische vragen van alle tijden zijn.
We sluiten het hoofdstuk af met het formuleren van drie thema's die in dit rapport om een gerichte bezinning vragen, te weten:
• De contextbepaaldheid van de bijbelse voorschriften en in het bijzonder van die van de apostel Paulus als het gaat om de plaats van de vrouw in de gemeente.
• De betekenis van ‘de scheppingsorde’ in de Bijbel en in het bijzonder in de voorschriften die Paulus gaf met betrekking tot de plaats van de vrouw in de gemeente.
• De plaatsing van de hierboven vermelde conclusie uit hoofdstuk 4, dat op basis van integere en deskundige exegese vanuit verschillende invalshoeken naar dit vraagstuk kan worden gekeken.

In hoofdstuk 6 worden de bovengenoemde (hermeneutische) thema’s besproken.
Wij concluderen onder meer dat er in de Bijbel veelal een nauwe verwevenheid bestaat tussen voorschriften en de context waarbinnen zij gegeven werden. Die verwevenheid heeft tot gevolg dat een rechtstreekse toepassing door ons van concrete bijbelse voorschriften, vaak onmogelijk en ongewenst is.
Wij concluderen ook dat de schepping en de daarin gelegde ordeningen richtinggevend zijn voor de mens. Tegelijk echter stellen we vast, dat in de bezinning op de inrichting van het leven met het beroep op de schepping en de daarin gelegde ordeningen niet het laatste woord gesproken is.
Tenslotte concluderen wij, dat wij mensen van de Here een eigen verantwoordelijkheid hebben gekregen. Die heeft tot gevolg dat wij voor wat betreft de inrichting van ons leven volop gebruik mogen maken van de ons gegeven wijsheid en door ons opgedane kennis en ervaring.

In hoofdstuk 7 komen Schriftuitleg en Schriftverstaan samen.
Aan de hand van een bezinning op 1 Kor. 11: 2-16 laten we zien dat Paulus’ betoog in dit bijbelgedeelte in menig opzicht contextbepaald is. We maken én hieruit én uit de in hoofdstuk 6 geformuleerde inzichten op, dat rechtstreekse toepassing van deze voorschriften niet geboden, niet mogelijk, niet nodig en zelfs — in onze context — niet gewenst is. In beknoptere vorm doen we hetzelfde met 1 Tim. 2: 11-15.

|5|

Vervolgens laten we zien, dat en waarom het context bepaalde karakter van Paulus' betoog in 1 Kor. 11 niet in mindering gebracht mag worden op de blijvende betekenis die dit gedeelte voor ons heeft. In het bijzonder wijzen we erop dat Paulus de verhouding tussen man en vrouw geheel onderdompelt in de openbaring van God in Jezus Christus.
Tenslotte komt — in verband met de doorwerking van de emancipatie in de kerk — het gevaar van wereldgelijkvormigheid ter sprake. Wij stellen een zowel nuchtere en welwillende als een kritische benadering van het emancipatieproces voor. Wij menen dat — mits ondergedompeld in de liefde van Christus — ook de geëmancipeerde verhouding tussen man en vrouw een zegenrijke rol kan vervullen in ons persoonlijke, maatschappelijke en ook kerkelijke leven.

In hoofdstuk 8 wordt het resultaat van de bezinning op Schriftuitleg en Schriftverstaan nog eens samengevat. Vervolgens wordt de balans opgemaakt. Onze conclusie is daar, dat de ambten van ouderling en predikant ook voor zusters kunnen worden opengesteld.

In hoofdstuk 9 wordt een bespreking gegeven van enkele kerkelijke aspecten van de besluitvorming inzake het al of niet openstellen van de ambten van predikant en ouderling voor vrouwen door de LV. Het zal volgens onze commissie nodig zijn om afwegingen te maken tussen ‘christelijke vrijheid’ en ‘kerkelijke wijsheid’.

In hoofdstuk 10 tenslotte, staan adviezen die bedoeld zijn om structuur en richting te geven aan de behandeling van ons rapport en aan de besluitvorming door de LV.