|41|

 

5 Praktische perspectieven

 

103) Op grond van wat in de voorgaande hoofdstukken is samengebracht vanuit een historisch overzicht van de relatie van kerk en overheid (hoofdstuk 2), een analyse van de actuele situatie (hoofdstuk 3) en een theologische doordenking van een en ander, wil dit hoofdstuk zo concreet mogelijk aangeven in welke richting de kerk denkt te kunnen gaan om vorm te geven aan haar voortgaande betrokkenheid bij de samenleving.
Deze ‘praktische perspectieven’ worden op deze manier nadrukkelijk ter discussie gesteld, dat wil zeggen: ingebracht in het noodzakelijke gesprek in de gemeente en daarmee in de bredere samenleving.

104) Vooropgesteld dient te worden dat de kerk zich bewust is van de grote uitdagingen waarvoor veel gemeenten vandaag staan, alleen al als het gaat om het eigen voortbestaan. Vragen rond financiële draagkracht en beschikbare menskracht bepalen in veel gevallen de agenda meer dan alle betrokkenen lief is. De kerk wil daar niet aan voorbijgaan door een eenzijdige nadruk op de roeping van de gemeente in
de samenleving. Naarmate de vergrijzing en de ‘ontgroening’ van het ledenbestand van de kerk doorzet, zal het ook moeilijker worden voor kerk en gemeente om vorm te blijven geven aan de traditioneel grote betrokkenheid op de samenleving door de beschikbaarheid van vrijwilligers op allerlei terreinen. Dat is noch voor de kerk noch voor de samenleving goed. Deze handreiking bedoelt aanknopingspunten te bieden bij het stellen van prioriteiten en bij het op elkaar afstemmen van mogelijkheden en behoeften.

 

De democratische rechtsstaat

105) Vrijheid, gelijkheid, duurzaamheid, participatie, veiligheid en solidariteit zijn belangrijke waarden en uitdagingen voor de kerk zelf en voor de maatschappij.xxvii Hoewel de kerk beseft dat deze waarden heel verschillend kunnen worden ingevuld, herkent zij daarin fundamentele Bijbelse noties als gerechtigheid, liefde, gemeenschap en vrede. Daarom herkent de kerk ook de betekenis van zulke waarden voor de rechtsstaat en kan zij de rechtsstaat mede daarom voluit aanvaarden als een wezenlijke instelling voor het geordend samenleven. De kerk bevordert waar mogelijk de loyaliteit aan deze waarden en versterkt daarmee het draagvlak voor de rechtsstaat.

106) De kerk erkent de groeiende maatschappelijke veelvormigheid binnen Nederland en de vrijheid van ieder individu op levensbeschouwelijk terrein. De democratische rechtsstaat vormt de garantie voor die vrijheid en verdient daarom steun. De democratie toont haar kracht in de ruimte die zij kan inruimen voor minderheden.

107) De Protestantse Kerk in Nederland neemt expliciet afstand van elke suggestie dat juist zij in haar organisatorische vormgeving in het licht van de Nederlandse geschiedenis ten opzichte van de overheid enig voorrecht zou kunnen claimen of enige pretentie zou kunnen voeren. Dat neemt niet weg dat zij beseft te mogen staan in een traditie die geen geringe rol heeft gespeeld in de totstandkoming van de democratische rechtsstaat in Nederland, en die voor de toekomst daarvan van belang zal blijven.

108) De term theocratie is ongeschikt voor het gesprek van de kerk met de samenleving, omdat deze telkens weer het misverstand zal oproepen dat beoogd zou worden dat de rechtsstaat wordt vervangen door een andere staatsvorm.

|42|

109) De kerk erkent zonder voorbehoud de scheiding van kerk en staat. Zij respecteert daarmee de eigen en unieke verantwoordelijkheid van de overheid om binnen het kader van de rechtsstaat beleid te maken. Zij wil op geen enkele wijze treden in de bevoegdheden van de overheid, en beseft terdege dat politiek vaak een kwestie is van lastige afwegingen.
De kerk acht de wettelijk vastgelegde bevoegdheid van de kerken hun interne regelingen zelf vast te stellen — ‘geregeerd te worden naar hun eigen statuut’ (art. 2:2 BW) — een beslissend element in de wettelijke vormgeving van de scheiding van kerk en staat. Daarin ligt de erkenning van overheidswege besloten dat kerkgenootschappen een eigen categorie van organisaties vormen, niet simpelweg gelijkte stellen met verenigingen, stichtingen of bedrijven.
Dat betekent ook, dat de kerk van de overheid mag verwachten dat zij oog heeft voor het eigen karakter van kerken en andere geloofsgemeenschappen. Het uitgangspunt van ‘gelijke behandeling in gelijke gevallen’ impliceert dat in bepaalde gevallen het accent juist ligt op de ongelijke behandeling van ongelijke gevallen. De kerk constateert met zorg dat dit niet altijd in voldoende mate het geval is. Zo worden kerken in de milieuregelgeving soms onder bedrijven gerangschikt, met als mogelijk gevolg onredelijk hoge kosten in de sfeer van reinigingslasten. In arbowetgeving en regelingen met betrekking tot brandveiligheid bestaat soms de neiging kerkgebouwen gelijk te stellen met discotheken, alsof sprake zou van ook maar enigszins vergelijkbare risico’s.
Onder meer bij de recente wijziging in de Wet Inkomstenbelasting 2001 ten aanzien van de kerk als ‘algemeen nut beogende instelling’ (ANBI) en bij de eerder genoemde wijziging in de Handelsregisterwet zijn vergelijkbare ervaringen opgedaan.

110) De scheiding van kerk en staat betekent niet dat de kerk zich zou moeten of kunnen terugtrekken in de sfeer van het private leven. Juist de scheiding van kerk en staat garandeert voor de kerk de vrijheid om zonder bemoeienis van de overheid de Naam van Jezus Christus te belijden, burgers op te roepen tot een leven vanuit het christelijk geloof, en deel te nemen aan het publieke debat.

111) De scheiding van kerk en overheid betekent ook niet dat de overheid altijd op grote afstand moet blijven als het gaat om religie en levensbeschouwing. Geloofsovertuigingen en levensbeschouwelijke motivaties zijn voor veel mensen zo wezenlijk dat de overheid haar burgers waar nodig op basis van gelijkheid kan ondersteunen. Daarom is de bekostiging van zaken als het bijzonder onderwijs, de geestelijke verzorging in het leger en het gevangeniswezen, evenals de medewerking aan geestelijke verzorging in de gezondheidszorg, van groot belang.
Kerk en overheid hebben voorts gezamenlijke belangen als het gaat om de instandhouding van cultureel en religieus erfgoed. Waar monumentale kerkgebouwen vanwege hun culturele betekenis in stand gehouden dienen te worden, past het de overheid daaraan zodanig financieel bij te dragen dat het religieuze leven van de geloofsgemeenschap niet bovenmatig onder druk komt te staan: de meerkosten die gemoeid zijn met de instandhouding van een monumentaal kerkgebouw — in vergelijking tot een modern functioneel gebouw — dienen voor rekening van de overheid/samenleving te komen.

112) Bovendien is de vrijheid en mogelijkheid van minderheden om hun eigen levensbeschouwelijke of culturele traditie in ere te houden de toetssteen van het democratische en rechtsstatelijke karakter van overheidsbeleid. De overheid heeft voorts belang bij de rol van religieuze gemeenschappen bij het invulling geven aan de democratische rechtsstaat. In een enkel geval kunnen daarom bepaalde groepen zelfs extra overheidssteun nodig hebben om een achterstand in te halen die bijvoorbeeld samenhangt met immigratie. Een voorbeeld is financiële ondersteuning bij het bouwen van een gebedshuis voor een

|43|

migrantenkerk of een moslimgemeenschap. In de Notitie scheiding kerk en staat van de gemeente Amsterdam van juni 2008 wordt voor een dergelijke vorm van ‘compenserende neutraliteit’ in specifieke gevallen een mogelijkheid geboden.

113) De kerk acht de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst van fundamenteel belang in een democratische samenleving. Deze vrijheid omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften. Zo staat het in art. 9 van het Europese Verdrag voorde Rechten van de Mens, dat voor Nederland bindend recht vormt, en in andere internationale verdragen.xxviii De overheid is geroepen deze vrijheid niet alleen te respecteren maar ook voor alle burgers veilig te stellen.

114) De kerk acht de voorbede voor de overheid een onopgeefbaar onderdeel van de kerkelijke dienst aan de samenleving.

 

De plaatselijke gemeente en de overheid

115) De erkenning van de eigenheid van de rechtsstaat en de eigen verantwoordelijkheid van de overheid, betekent dat de kerk de civil society als haar belangrijkste werkterrein beschouwt. De kerk heeft een bijzondere plek binnen de civil society omdat zij mensen met verschillende sociale en culturele achtergronden samenbrengt. Ze is een ontmoetingsplaats waar onderling vertrouwen wordt opgebouwd, en waar mensen geïnspireerd worden om zich vrijwillig voor anderen in te zetten. Zo speelt de kerk haar eigen rol in het bevorderen van sociale cohesie.

116) Een kerk die niet wil heersen maar wil dienen, zoekt haar weg naar de plekken waar mensen samen wonen en leven. Dit levert allereerst de vraag op hoe de kerk wil en kan bijdragen aan de sociale verbanden binnen de maatschappij. Hier komt vooral de diaconale opdracht van de plaatselijke gemeente in beeld. Als het gaat om de dienst aan de samenleving hebben kerk en gemeente om te beginnen een toerustende taak. Ze ondersteunen en inspireren haar leden in hun inzet voor een menselijkere samenleving.

117) De rol van de kerkelijke gemeente zal van plaats tot plaats verschillen. Bepalend is niet alleen de wijze waarop een bepaalde gemeente aan haar roeping gestalte wil geven, maar evenzeer de mate waarin de burgerlijke overheid openstaat voor vormen van contact en samenwerking met kerken en andere geloofsgemeenschappen. Burgerlijke gemeenten hebben in dat opzicht de nodige beleidsvrijheid. Over het geheel lijkt het bewustzijn van de mogelijkheden die hier liggen bij plaatselijke bestuurders toe te nemen. Dat de overheid religie in haar beleid niet kan negeren, wordt intussen breed beseft. Dat zij zich buiten de interne aangelegenheden van geloofsgemeenschappen dient te houden, is ook duidelijk. Maar onjuiste interpretaties van het beginsel van de scheiding van kerk en staat blijven een rol spelen, en kunnen leiden tot een onnodige distantie van de overheid ten opzichte van de kerken, terwijl communicatie en het maken van concrete afspraken soms meer effect hebben dan regelgeving. Bovendien kan in onderling overleg beter worden ingespeeld op de specifieke eisen die een bepaalde situatie stelt.
Waar bij de overheid openheid bestaat voor contacten met kerken, mag van de plaatselijke gemeente worden verwacht dat zij zich naar vermogen mee inzet voor het welzijn op plaatselijk niveau, en dat zij daarom contact onderhoudt met de lokale overheid. Het uitnodigen van een vertegenwoordiging van de

|44|

lokale overheid bij belangrijke gebeurtenissen in het leven van een gemeente (ingebruikneming van een kerkgebouw, intrede van een predikant) kan de openheid voor contacten zichtbaar maken.

118) Als onderdeel van de civil society erkent de kerk de spelregels en gebruikt ze ook de ruimte die ze bieden. Het is duidelijk dat de overheid op gemeentelijk niveau een kerkelijk initiatief niet kan steunen omdat het een initiatief van de kerk is. Maar evenzeer is waar — en dat wordt niet altijd herkend — dat de overheid geen steun aan een kerkelijk initiatief mag weigeren omdat het van de kerk uitgaat. In beide gevallen is sprake van discriminatie op grond van religieuze overtuiging. De beslissing om een bepaald initiatief wel of niet te ondersteunen mag uitsluitend gebaseerd zijn op beleidsmatige overwegingen met betrekking tot het welzijn van de samenleving, waarvoor de overheid een eigen verantwoordelijkheid draagt. In de afwegingen die dan gemaakt moeten worden, vanuit een onpartijdige positie van de overheid, dienen naast argumenten ten aanzien van bijvoorbeeld de kwaliteit en de efficiency van het initiatief, vooral motieven in de sfeer van de doelstellingen van overheidsbeleid bepalend te zijn. Kerkelijke initiatieven kunnen bijvoorbeeld uitstekend passen in overheidsbeleid op het gebied van participatie en integratie van burgers.

119) Plaatselijke gemeenten kunnen van belang zijn voor het bevorderen van de sociale samenhang. Van hen mag worden verwacht dat zij daarvoor waar mogelijk samenwerken met andere kerken, alsmede met niet-christelijke geloofsgemeenschappen en andere levensbeschouwelijke organisaties. In dit veld kan men denken aan ontmoetingsavonden, taalcursussen e.d. Plaatselijke raden van kerken en platforms voor religie en levensbeschouwing kunnen hierin een grote rol spelen, maar zijn daarvoor in de praktijk sterk afhankelijk van de vraag of de aangesloten kerken en organisaties hen daartoe ook werkelijk in staat stellen.
In sommige plaatsen is de kerkelijke gemeente zelf uitgegroeid tot een belangrijke spil in het maatschappelijk leven. Onder erkenning van de eigen verantwoordelijkheden, bestaat er geen beletsel voor lokale overheden en kerkelijke gemeenten dan wel diaconieën om samen te werken.xxix Gedacht kan worden aan:
• het beschikbaar stellen van kerkelijke gebouwen voor maatschappelijke activiteiten, tegen een redelijke vergoeding; daarbij kan het bijvoorbeeld ook gaan om publieke manifestaties als de Herdenking van de Gevallenen;
• het aanbieden van godsdienstonderwijs op openbare scholen;
• het openstellen van jeugdwerkactiviteiten voor buitenkerkelijke jongeren;
• het organiseren van voedselbanken, maaltijden voor dak- en thuislozen;
• het organiseren van opbouwactiviteiten in nieuwbouw-, vinex- en vogelaarwijken;
• het organiseren van of ondersteunen van vrijwilligerswerk (klussen, schoonmaken, vervoer e.d.).

120) De overheid kan er belang bij hebben om het netwerk en de kennis van de kerkelijke gemeente in te zetten voor een goed sociaal beleid. Kerken staan veelal dichter bij de mensen dan de overheid. Dit kan er bijvoorbeeld toe leiden dat een kerkelijke vertegenwoordiger wordt uitgenodigd om zitting te nemen in de plaatselijke WMO Raad en zo mee te praten over de manier waarop maatschappelijke ondersteuning vorm krijgt. Ook daarbij is oecumenische samenwerking is van groot belang. Steun van de overheid kan het voor de kerk(en) mogelijk maken om projecten uit te voeren die zij tot haar diaconale opdracht rekent en die niet door anderen worden uitgevoerd.

121) De plaatselijke gemeente mag van de lokale overheid verwachten,xxx dat zij:

|45|

• bereid is regelmatig contact te onderhouden met kerken en andere geloofsgemeenschappen; het beginsel van scheiding van kerk en staat daaraan niet in de weg;
• oog heeft voor de religieuze aspecten van bepaalde maatschappelijke vraagstukken;
• besluiten op subsidieaanvragen van kerken en andere geloofsgemeenschappen voor bijvoorbeeld activiteiten als hierboven genoemd, niet laat beïnvloeden door het gegeven dat het hier om religieuze organisaties gaat;
• aan het verlenen van subsidies geen voorwaarden verbindt die raken aan de overtuiging van de betrokken organisaties;
• aan openbare manifestaties van religieuze aard (zoals het publiekelijk dragen van ambtskleding of andere religieuze kleding, klokgelui of oproepen tot gebed) alleen wettelijk toegestane en uit de aard der zaak noodzakelijke beperkingen oplegt (bijvoorbeeld met het oog op gezondheid, verkeer of openbare orde en veiligheid), die de godsdienstvrijheid niet onevenredig beperken;
• zich naar vermogen mede inzet voor de instandhouding van belangrijk religieus en cultureel erfgoed, waarbij zowel geloofsgemeenschappen als de burgerlijke overheid, om deels verschillende redenen, belang hebben.
Op terreinen als deze dient de overheid op te treden op basis van volstrekte onpartijdigheid.

122) De plaatselijke gemeente kan niet van de overheid vragen dat zij zonder duidelijke gronden anders wordt behandeld dan andere organisaties als het gaat om zaken als vrijstelling van een bestemmingsplan, brandvoorschriften en dergelijke. Wel mag ook bij zulke zaken worden verwacht dat de overheid oog heeft voor het eigen karakter van bijvoorbeeld kerkgebouwen en geloofsgemeenschappen, in het licht van wat hierboven werd gesteld over ‘ongelijke behandeling van ongelijke gevallen’.
In een aantal gevallen bevat de wet zelf specifieke regelingen voor kerken en andere geloofsgemeenschappen, waarop de plaatselijke gemeente zich kan beroepen. Dat geldt bijvoorbeeld in de milieuwetgeving voor het toegestane geluidsniveau van klokgelui, en bij het toepassen van de geluidsnormen op kerkdiensten.

123) Bijzondere aandacht vraagt de rol van provinciale overheden, die immers eigen verantwoordelijkheden hebben op het gebied van bijvoorbeeld plattelandsontwikkeling, ruimtelijke ordening, de leefbaarheid van dorpen en woonkernen, en de instandhouding van religieus erfgoed. De structuur van de Protestantse Kerk in Nederland biedt geen voor de hand liggende gesprekspartners voor deze bestuurslaag. Daarom is nadere bezinning noodzakelijk op de vraag hoe de kerk met deze bestuurslaag contacten kan onderhouden.

 

De landelijke kerk

124) De civil society bevordert niet alleen de sociale samenhang, maar is tegelijk een belangrijk platform voor publieke opinievorming. De kerk levert ook hier haar bijdrage. Dit gebeurt allereerst doordat zij zelf een platform is voor moreel beraad. Gelovigen denken na over hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en maken hun eigen afwegingen over politieke participatie en publieke actie. De kerk steunt haar leden in het zoeken naar verbindingen tussen hun verantwoordelijkheid als christen en die als burger.

125) Het is hier dat de specifieke kwaliteit van de vrijheid van godsdienst het beste zichtbaar wordt. Dit recht garandeert niet alleen de ruimte om op basis van religieuze overtuigingen mee te doen aan het publieke debat of om een vereniging op te richten op levensbeschouwelijke grondslag. De godsdienstvrijheid erkent ten diepste dat mét het burgerschap van de nationale staat ook andere loyaliteiten van wezenlijk belang

|46|

kunnen zijn voor mensen. Het is voor de overheid niet altijd mogelijk de betekenis daarvan te onderkennen, maar zij dient zich daarvoor wel naar vermogen in te spannen. Christenen zullen de samenleving altijd onder het kritische licht van Gods beloften en geboden bezien. Gemeenteleden, theologen, predikanten en kerkelijke vertegenwoordigers en professionals leveren daarom ieder vanuit de eigen specifieke positie een bijdrage aan de publieke opinievorming.

126) De kerk als instituut wil naar vermogen deelnemen aan het morele debat in de civil society. Daarbij erkent zij de plurale samenleving, en zoekt zij het gesprek met allen die de samenleving ter harte gaat. Zij zal via gespreksnotities, en andere discussiebijdragen proberen het gesprek te verdiepen en waar nodig niet gehoorde stemmen te laten klinken. Het gaat er om zaken bespreekbaar te maken en het gesprek te faciliteren. Daarbij richt zij zich eerder op onderliggende morele vraagstellingen dan op politieke uitwerkingen. Wellicht leidt het debat over ethische kwesties uiteindelijk tot wijzigingen in het overheidsbeleid, maar de kerk heeft geen aspiraties om zich al te direct in de politiek te mengen. Ze beschikt in beginsel over dezelfde middelen als andere verbanden in de civil society om deel te nemen aan het publieke debat.
De kerk beseft dat de wijze waarop zij in het publieke debat in beeld komt wordt bepaald door vorm en inhoud en niet door bijvoorbeeld kerkordelijk vastgelegde bevoegdheden. Een interview met een kerkelijke vertegenwoordiger kan veel meer impact hebben dan een besluit van de generale synode. De kerk tracht positief in te spelen op de mogelijkheden die hier liggen.

127) Het kan nodig zijn dat de kerk zich bij monde van de generale synode of haar moderamen publiekelijk zeer kritisch opstelt tegenover de civil society en de overheid, omdat zij meent dat gerechtigheid en vrijheid, vrede en wederzijdse verantwoordelijkheid, duurzaamheid of veiligheid binnen de samenleving ernstig in de verdrukking komen. In dat geval gaat het niet om een ‘spreken namens de kerkelijke gemeenschap’, maar om een vorm van ambtelijk spreken. Het is niet mogelijk van te voren met meer nauwkeurigheid vast te leggen welke omstandigheden een dergelijk optreden noodzakelijk maken. Kerkordelijk is dit niet sluitend in te kaderen. Wanneer de kerk een dergelijk publiek getuigenis onontkoombaar acht, zoekt zij mogelijkheden om dit te doen samen met andere kerken, nationaal — in Raad van Kerken of CIO —, in Europa of wereldwijd.

 

Godsdienst en samenleving

128) De kerk vraagt aandacht voor de noodzaak van respect en terughoudendheid wat betreft ‘het heilige domein’, juist omdat recht en wet hier per definitie onvoldoende mogelijkheden hebben. Met wat voor anderen heilig is dient eenieder respectvol om te gaan.
Oprechte en beargumenteerde religiekritiek — in de zin van het aanwijzen van de verwevenheid van vormen van religie met bijvoorbeeld geweld en haat — is echter niet alleen aanvaardbaar maar zelfs geboden.

129) Vrijheid van meningsuiting is van fundamenteel belang voor het functioneren van de civil society en van de democratische rechtsstaat. Daarmee is ook het belang en de grote verantwoordelijkheid van een vrije pers gegeven. De kerk vraagt van alle betrokkenen, in het bijzonder voor zover zij zich tot de kerk rekenen, om zich bij voortduur bewust te zijn van de gevaren van eenzijdige en suggestieve berichtgeving en commentaren.

|47|

130) De kerk heeft te aanvaarden dat zij door velen gezien wordt als een vereniging van gelovigen, ook al doet dit geen recht aan haar zelfverstaan. Religieus geïnspireerde argumenten hebben op zichzelf geen enkele meerwaarde, maar ook geen mindere waarde dan niet-religieuze argumenten. In de door secularisatie gekenmerkte samenleving is momenteel echter sprake van een grote mate van ‘religieus analfabetisme’ en van onvoldoende inlevingsvermogen ten aanzien van religie. Godsdienst wordt door buitenstaanders nogal eens gezien als louter een zaak van meningen, of van een uniforme en autoritaire leer, op basis van gezagvolle teksten — en daarmee zonder meer afgewezen. Daarmee wordt geen recht gedaan aan de dynamiek van religie en aan de mensen die het betreft — voor wie bijvoorbeeld de levenspraktijk dikwijls minstens even essentieel is. Elke godsdienst heeft een potentieel tot verandering en aanpassing aan nieuwe eisen van de context.

131) Voor de instandhouding van de democratische rechtsstaat is de civil society en daarmee de inhoudelijke betrokkenheid van de burger bij de politiek van levensbelang. Mede door de — op zichzelf onvermijdelijke — grote rol van de media bij de beeldvorming en de vorming van de publieke opinie bestaat het gevaar dat het politieke leven verwordt van een forum tot een markt. Dan is niet meer de gezamenlijke bezinning op het welzijn van de samenleving als geheel het hart van de zaak, maar zoekt men in de politiek slechts naar een uitvergroting van het eigen belang. Burgers worden dan kopers, politici verkopers van specifieke belangen.

132) Daarom maakt de kerk zich zorgen over de neiging tot populisme in de politiek waardoor het vertrouwen in de politieke instellingen wordt geschaad. Democratie leeft echter juist van het vertrouwen van de burgers in haar instituties, niet primair in de personen die er invulling aan geven. Wantrouwen ten opzichte van degene die een politiek ambt vervullen heeft een negatief effect op het vertrouwen van de burgers in de instituties. Dat stelt hoge eisen aan de politiek verantwoordelijken. Daar ligt ook het belang van goed functionerende democratisch georganiseerde politieke partijen, waarin de leden ook werkelijk vorm kunnen geven aan hun verantwoordelijkheid.

 

Internationale dimensies

133) De kerk zoekt haar weg in een maatschappij die in toenemende mate onderdeel is van een wereldwijd netwerk en waarin de vanzelfsprekendheid van het geloof steeds verder afneemt. De kerk is in Nederland inmiddels een minderheid geworden. In Gemeente-zijn in de mondiale samenleving gaf de hervormde synode aan dat deze nieuwe situatie een blikverruiming met zich brengt. Immers, de verbondenheid met in alle landen verspreide groepen van navolgers van Christus komt in de plaats van ‘bindingen aan de “christelijkheid” van eigen volk en samenleving’.xxxi De kerk kijkt meer en meer over de nationale grenzen heen.

134) De Nederlandse rechtsorde laat zich niet meer los denken van een internationale rechtsorde, die zich gaandeweg verder ontwikkelt. In het bijzonder is het Nederlandse staatsrechtelijk bestel nauw verweven met de Europese Unie. De kerk ziet de EU — geworteld als zij is in het streven naar vrede, verzoening en solidariteit na de Tweede Wereldoorlog — niet als een bedreiging van nationale voorrechten en belangen, maar veeleer als een extra mogelijkheid om te bouwen aan een maatschappelijke ordening naar hoge maatstaven van recht en solidariteit. Daarvoor vormt ook de Raad van Europa met het daaraan verbonden Europese Hof voor de Rechten van de Mens een belangrijk instrument.

|48|

135) Internationale oecumenische samenwerking biedt de mogelijkheid om als kerken gezamenlijk present te zijn binnen Europa, en daarbuiten. Binnen Europa ontwikkelt de Gemeenschap van Protestantse Kerken in Europa (Leuenberger Kerkengemeenschap) zich gaandeweg tot een gezamenlijke protestantse stem. Waar mogelijk wordt binnen de Conferentie van Europese Kerken, nauw samenwerkend met haar rooms-katholieke evenknie, de verbreding naar alle grote christelijke tradities gezocht. Op mondiaal vlak is het vooral de Wereldraad van Kerken die zich geroepen weet om — in samenspel met de confessionele wereldbonden — de inbreng van de kerken in het politieke en maatschappelijke debat vorm te geven.

136) Kerk in Actie, samenwerkend met ICCO, heeft een eigen — zij het niet exclusieve — opdracht gestalte te geven aan deze wereldwijde verbondenheid. Zij bevordert bewustwording, kennis en inzicht in de gemeenten wat betreft de internationale dimensies van recht en onrecht, van economie en de bedreiging van het milieu, van menselijke nood en menselijke macht. Zij zet zich namens de kerk in voor het geven van tekenen van hoop in deze wereld, en zij stimuleert en helpt de gemeenten binnen de in Kerk in Actie samenwerkende kerken om daarin een eigen rol te spelen.