|225|

 

Noten

 

1. De uitdrukkingen zijn ontleend aan een stemmingsbeeld van de krisis onder katholieke priesters, gegeven door een ontwerprapport voor het Pastoraal Concilie januari 1970: Naar een vruchtbaar en vernieuwd functioneren van de ambtsbediening, p. 7.
2. Zie H.D. de Loor, Kerk in de samenleving, een analyse van het spreken der Hervormde Kerk sedert 1945, Baarn 1970, p. 114-115 en 240-241.
3. Aldus K. Strijd, Ruimte, richting, gestalte, enkele gedachten over ‘functionele dogmatiek’, in de serie ‘Horstcahiers’ nr. 19, Driebergen 1963.
4. Rapport van de kommissie Herstrukturering van de theologische studie van de sektie Theologie van de Akademische Raad, 1970, p. 6 van de gestencilde uitgave.
5. P. 26 in het rapport. Voor de bespreking van het rapport op het concilie zie A.J. Bronkhorst in het tijdschrift Kerk en Theologie 1970, p. 157-167.
6. P. 25 in het rapport.
7. Tijdschrift voor Theologie, 1968, p. 406-407 vv.
8. Zie de artikelen van A.J. Bronkhorst over het pastoraal concilie in het tijdschrift Kerk en Theologie, jaargang 1968, p. 189-190 en 276-280, jaargang 1970, p. 157-167.
9. Hierin is het debat Brouwer-Noordmans helder samengevat. Men zie p. 11-14 en 151-157. Zie verder over Noordmans Frans Haarsma, Geest en Kerk, Utrecht/Baarn 1967, p. 266-296. Over de bisschop-in-een-kerkeraad J. Plomp, Presbyteriaal-episcopaal?, Kampen 1967, p. 31.
10. Vgl. Th.L. Haitjema, Nederlands Hervormd Kerkrecht, Nijkerk 1951, p. 83.
11. Zie a.w., p. 105.
12. Vgl. A.A. vanRuler, Het apostolaat der kerk en het ontwerp-kerkorde, Nijkerk 1948, p. 95-100, verwijzend naar A.J. Bronkhorst, Een gang door het ontwerp-kerkorde; verder A.J. Bronkhorst, Inleiding tot het Ned. Herv. Kerkrecht I, ’s Gravenhage 1951, p. 84.
13. J.R. Wolfensberger in Ned. Theol. Tijdschrift IV, 1949-1950, p. 128.
14. W.H. van de Pol, Het einde van het conventionele christendom, Roermond, 1966, p. 333.

|226|

15. Zie Huls, a.w., o.a. p. 150.
16. Tijdschrift Kerk en Theologie, 1952, p. 85.
17. Haitjema, Ned. Herv. Kerkrecht, p. 149.
18. H. Schroten in Kerk en Theologie, 1961, p. 166-180.
19. De hier geciteerde uitspraken zijn zoals bekend van J.C. Hoekendijk. Zie De kerk binnenste buiten, Amsterdam 1964, o.a. p. 97.
20. O. Noordmans, Het koninkrijk der hemelen, Nijkerk 1949, p. 98-99; vgl. Frans Haarsma, Geest en Kerk, Utrecht-Baarn 1967, P- 273.
21. J. Haitsma, De leer aangaande de kerk in de reformatorische catechismi uit het duitse en nederlandse taalgebied van 1530-1600, Woerden 1968, p. 217, 231, 280.
22. W.F. Dankbaar in een artikel over het doctorenambt bij Calvijn, Ned. Theol. Tijdschrift, 19e jaargang, 1964-1965, p. 135-165, citaat op p. 160.
23. C.A. Tukker, De classis Dordrecht van 1573 tot 1609. Leiden 1965, p. 126-140.
24. Geciteerd naar C. Hooyer, Oude Kerkordeningen, Zaltbommel 1865.
25. Hooyer, p. 60. Zie echter daarnaast ook W.F. Dankbaar in Woord en Dienst van 27 mei 1961 over: Johannes a Lasco, een gereformeerd ‘bisschop’.
26. J. Plomp, Presbyteriaal-episcopaal?, Kampen 1967, p. 33-34.
27. Zie zijn Apostolisch ambt en reformatie, Nijkerk 1965
28. Voor het woord ‘ambt’ kan men verder nog verwijzen naar de Statenvertaling. Daar komt het verschillende malen voor, b.v. wanneer het gaat over de dienst van priesters en levieten, opzicht of zorg voor iets, de wacht van een wachtpost, het beheer van goederen, in het algemeen een arbeid die een verantwoordelijkheid met zich mee brengt en de gevoelswaarde heeft van de uitoefening van een gezag (zie Trommius).
29. Vgl. K. Blei in Kerk en Theologie, 1967, p. 2-5.
30. Een kritisch artikel over de vereniging in Zuid-India schreef de Lutherse theoloog Vilmos Vajta in Lutherische Rundschau, 1956/57, p. 122-146.
31. Te vinden o.a. in Lutheran World, March 1958.
32. Zie Kerygma und Dogma, 1961, p. 79-144, en Verbum Caro 1964, p. 52-86.
33. Lukas Vischer publiceerde over het diakonaat in Verbum Caro 1964, p. 30-51, en over Geistlisches Amt und weltlicher Beruf in Evangelische Theologie, 1963, p. 299-314.
34. Zie A.J. Bronkhorst over het Pastoraal concilie in Kerk en Theologie van juli 1968, 276-280.
35. Hans Küng, De kerk, nederlandse vertaling 1967, p. 423-442.
36. A.w., p. 544.

|227|

37. Zie A.J. Bronkhorst in Protestantse verkenningen na Vaticanum II, ’s Gravenhage 1967, p. 118 vv.
38. Zie Onderwijs en Opvoeding, juli/aug., sept., okt. 1967, artikelen van prof. dr. H. Nieuwenhuis.
39. L.M. Thomas, Gezag en ongezeggelijkheid, aspecten van de hedendaagse gezagscrisis, Baarn 1968, p. 17 en 16.
40. A.w., p. 19.
41. A.w., p. 18.
42. Emil Brunner, Dogmatik III, Zürich 1960, p. 68.
43. Hans Küng, De kerk, nederlandse vertaling, Hilversum 1967, p. 447.
44. Kirchliche Dogmatik IV 2, p. 787.
45. Otto Weber, Grundlagen der Dogmatik II, Neukirchen 1962, p. 628.
46. Eduard Schweizer, Gemeinde und Gemeindeordnung im Neuen Testament, Zürich 1959, p. 164.
47. C.W. van der Pot, Handboek van het Nederlandse staatsrecht 7e druk, Zwolle 1957, p. 307 vv.; vgl. de 8e druk bewerkt door A.M. Donner 1968, p. 313 vv. (minder duidelijk).
48. De volgorde is niet strikt chronologisch, hetgeen ook moeilijk zou kunnen: artikelen die nu in bundels opgenomen zijn, verschenen al veel eerder in tijdschriften, verder is er een herdruk van een boek uit 1953. Hoe moet men dan rangschikken? Eerder is de volgorde bepaald door de opvattingen van de schrijvers.
49. Rondom het Woord van mei 1969, p. 166.
50. Erik Wolf, Ordnung der Kirche, Frankfurt 1961, p. 346.
51. Zie Von Rad, a.a.O., I, 1957, p. 101.
52. Opgenomen in het tijdschrift Kerk en Theologie 1966, p. 201-207, onder de titel God is mij te machtig.
53. Günter Klein, Die zwölf Apostel, Göttingen 1961. Zie ook Walter Schmithals, Das kirchliche Apostelamt, Göttingen 1961.
54. Jürgen Roloff, Apostolat-Verkündigung-Kirche, Gütersloh 1965, p. 138-168.
55. Martin Albertz, Botschaft des Neuen Testaments, 1/2 Zürich 1952, p. 646.
56. Oscar Cullmann, Petrus, Jünger-Apostel-Martyrer, 2. AufL, Zürich 1960, p. 256.
57. Hans Küng, De kerk, p. 521.
58. John McKenzie S.J., Authority in the Church, nederlandse vertaling Het gezag in de kerk, ’s Gravenhage 1967, p. 64-65.
59. Hans Küng, a.w., p. 522.
60. McKenzie, a.w., p. 200-213.
61. Vgl. A.A. van Ruler, Bijzonder en algemeen ambt, Nijkerk (1952), p. 61-69.
62. Vgl. Theolog. Wörterbuch zum N. T. op het trefwoord presbuteros

|228|

en de kommentaar van Norbert Brox op de Pastorale brieven, Regensburg 1969.
63. Ned. Theolog. Tijdschrift, 17e jrg. 1962-1963, p. 439.
64. John E. Stam, Episcopacy in the Apostolic Tradition of Hippolytus, Basel 1969, p. 18-20.
65. Von Campenhausen, a.a.O. p. 301.
66. Erik Wolf, Ordnung der Kirche, Frankfurt a.M. 1961, p. 364 en 372.
67. Zie bij noot 22.
68. A.w., p. 143 v.
69. Voor de genezing op gebed en geloof zie Karl Barth, Gezond zijn en ziek zijn (ned. vertaling), Nijkerk 1952; voor het spreken in tongen-taal J. J. Müller, Neo-pentekostalisme, in het tijdschrift ‘Kerk en Theologie’ 1970, p. 233-246.
70. Jaarboek voor de Eredienst 1965-1966, ’s Gravenhage, p. 10.
71. R. Boon, Apostolisch ambt en reformatie, Nijkerk 1965, p. 189.
72. Tijdschrift Kerk en Theologie, 1970, p. 414, aangevuld in persoonlijke korrespondentie.
73. Zie voor meerdere citaten uit oudgereformeerde kerkorden en diskussies in de synode vanaf 1950 over de handoplegging H. Schroten in Kerk en Theologie 1958, p. 1-17. Verder van schrijver dezes Kanttekeningen bij het Hervormde dienstboek, IV, ’s Gravenhage 1956, p. 117-118.
74. H.D. de Loor, Kerk in de samenleving, 1970, p. 114 en 24O v., heeft de zaak dus niet juist weergegeven, wanneer hij alles wil zetten op de kaart van de verhouding tussen theologie en sociologie.
75. Gottfried Voigt, Der rechte Weinstock, Göttingen 1968, p. 163. De Schriftplaats uit Jeremia wordt ook genoemd in het Hervormde ambtsrapport II n. 8.
76. Frans Haarsma, Geest en Kerk, Utrecht-Baarn 1967, p. 295.
77. Eenheid en schisma, Nijkerk 1950, p. 208. In Petrus en zijn graf te Rome, Baarn 1960, p. 158, is Rome het eenheidscentrum. De weg eindigt daar bij de opvolger van Linus als voorzittende bisschop van de wereldkerk.
78. W. Nijenhuis in Woord en Dienst 1969, p. 185.
79. Zie O. Noordmans, Regeer en Beheer, opgenomen in de bundel Zoeklichten Amsterdam 1949, p. 222-231, en voor een eerste oriëntatie over de geschiedenis van het kerkegoed RGG3 III, p. 1436.
80. Belangrijke literatuur vindt men genoemd in mijn artikel De diaken in de eredienst, verschenen in Jaarboek voor de Eredienst 1965-1966, ’s Gravenhage p. 7-27. In Diakonia febr. 1967 schreef ik over Ambtsdragers en gemeentelid in het diakonaat. Zie verder D. J. Karres, De gemeente en haar diakonaat, ’s Gravenhage 1969.
81. Zie bij noot 33.
82. Zie voor de 20e eeuw het rapport van de geünieerde kerken in

|229|

Duitsland Gemeinde-Amt-Ordination (Hrsg. Fritz Viering, Gütersloh 1970), p. 100, waar Heinrich Ammer schrijft:
‘Ich bin der Überzeugung, dass es auch für die Zukunft der Kirche und Gemeinde bei uns ein unaufgebbares Proprium pfarrerlichen Dienstes gibt, das das gründliche theologische Studium und in der Regel die hauptamtliche Ausübung des pfarrerlichen Dienstes auf Lebenszeit voraussetzt’ (kursivering door mij, L.).
83. H. Bouwman, Gereformeerd kerkrecht II, Kampen 1934, p. 321-322 en de daar genoemde literatuur; vgl. ook I 1928, p. 431. Wilhelmus a Brakel vermeldt in de Redelijke Godsdienst eerste deel hoofdstuk 27, dat hij indertijd een ‘algemene zending’ heeft ontvangen zonder binding aan een bepaalde gemeente.
84. Gemeinde-Amt-Ordination, p. 140.
85. Wat zulk een handoplegging als approbatie van de beroeping kan inhouden, is wel gebleken bij de moeilijkheden januari 1971 rondom de aanvaarding van dr. Simonis als medebisschop door het nederlandse episkopaat.
86. In Petah-ja, orgaan van de Bond van Gereformeerde Mannen-verenigingen, 24e jaargang, nr. 6-7, juni-juli 1970, p. 97.
87. P. 86 en 89 van het rapport. In de polemiek tegen de Lutheraan Hellmut Lieberg begaat Ernst Wolf de fout Lieberg verkeerd te citeren als zou de ordinatie geschieden door de generale kerk. Lieberg schrijft echter niet: ‘von der Gesamtkirche’, maar ‘vor der Gesamtkirche’, d.i. in tegenwoordigheid van ambtsdragers van de Gesamtkirche. Rapport p. 77.
88. Dit betekent dus, dat ik het laatste hoofdstuk van Kanttekeningen bij het Hervormde dienstboek IV, p. 122-123, moet herschrijven.
89. In Kerk en Theologie 1950, p. 178. K.H. Miskotte schreef daar een artikel over ‘De vrouw in het ambt’, p. 166-179. Over hetzelfde onderwerp A.J. Bronkhorst in jaargang 1952, p. 75-90.
90. Uitstekend overzicht gaf het tijdschrift Evangelische Kommentare van mei 1970, p. 257-262, mèt een literatuurlijstje.
91. Zie N.J. Hommes, De vrouw in de kerk, Franeker 1951, en G. Huls, De dienst der vrouw in de kerk, Wageningen 1951.
92. P.A. van Stempvoort, Eenheid en schisma, Nijkerk 1952, p. 61.
93. Zie Gottfried Fitzer, Das Weib schweige in der Gemeinde, in de serie ‘Theologische Existenz heute’ 110, München, 1963. Onder de nieuwere kommentaren o.a. Hans Conzelmann, Göttingen 1969.
94. Evangelische Kommentare, Mai 1970, p. 257.
95. Zie mijn Nieuwe Theologie, ’s Gravenhage 1968, hoofdstuk over het apostolaat, met name p. 34.
96. Günther Wendt, Das Ältestenamt im Aufbau der evangelischen Kirchenverfassung, in Festschrift voor Erik Wolf, Existenz und Ordnung, Frankfurt a. Main 1962, p. 87-108.
97. Georg Kugler, Zwischen Resignation und Utopie, Die Chancen der Ortsgemeinde, Gütersloh 1971.