Deel II: Bijzondere overgangsbepalingen

 

Ordinantie 3

De ouderlingen resp. de tot kerkvoogd aangewezen ouderlingen resp. diakenen als bedoeld in art. IV-6 en 7 HKO zijn met ingang van 1 mei 2004 ouderlingen resp. ouderlingen die in het bijzonder zijn aangewezen tot kerkrentmeester resp. diakenen als bedoeld in art. V-3 van de kerkorde en ord. 3-10 en 11.
De ouderlingen resp. diakenen als bedoeld in art. 24 en 25 GKO zijn met ingang van 1 mei 2004 ouderlingen resp. diakenen als bedoeld in art. V-3 van de kerkorde en ord. 3-10 en 11.
De ouderlingen resp. diakenen resp. kerkrentmeesters die overeenkomstig ordening B art. 68.5 LKO in hun ambt zijn ingezegend en/of bevestigd, zijn met ingang van 1 mei 2004 ouderlingen resp. diakenen resp. ouderlingen die in het bijzonder zijn aangewezen tot kerkrentmeester als bedoeld in art. V-3 van de kerkorde en ord. 3-10 en 11.