|181|

 

VII
Geen recht van verzet

1

Met ons onderwerp voor vandaag zoek ik aansluiting aan wat vorig jaar op de Schooldag mijnerzijds de aandacht kreeg. Toen spraken we naar aanleiding van het eerste pauselijke optreden van Paulus VI — zijn zegen ‘urbi et orbi’, in de stad en voor de wereld — over de diepe tegenstelling tussen Rome en de reformatie. Leeft de eerste bij een aardse opperherder en heeft zijn woord en zijn decreet direct, onmiddellijk en onvoorwaardelijk een universele gelding, de reformatie leeft bij het Woord van Jezus Christus, de enige en algemene Bisschop der Kerk en belijdt van Zijn Woord en van dit Woord alléén dat het in de kerk directe, onmiddellijke en onvoorwaardelijke gelding heeft. Zo staat dan ook het ‘urbi et orbi’ dat ook naar het hart van het roomse kerkrecht wijst tegenover het hart van de gereformeerde kerkregering, dat we horen kloppen in art. 31 van de gereformeerde K.O., waarvan het slot belijdt, dat de gehoorzaamheid aan het Woord Gods door geen enkel besluit, ook niet door een kerkelijk, mag opgebroken worden.2 In de anti-these tussen het rooms-katholicisme en het geloof van de reformatie hebben we te doen met de radicale tegenstelling tussen twee steden, het aardse Rome staat hier tegenover het hemelse Jeruzalem, ‘ons aller Moeder’.

Als we daar nu in deze toespraak vandaag aansluiting bij zoeken, dan kan ik me voorstellen, dat iemand, die onze titel kritisch bekijkt, zou opmerken: dan moet u toch juist positief spreken over Wél recht van verzet, want daar handelt dat art. 31 K.O. immers over? Dat hebben we toch in ons jongste verleden tegen machtsaanmatiging van synoden vastgehouden? Dat blijft nu toch van de hoogste betekenis, nu Rome en de reformatie bezig zijn elkaar te ontmoeten als nog nooit tevoren, maar nu tegelijk paus Paulus VI bij de opening van de derde zitting van het concilie, waarin over de verhouding van de paus tot de bisschoppen, het primaat tot het episcopaat gehandeld zou worden, uitdrukkelijk heeft gezegd:


1 Schooldagrede-1964.
2 Vergelijk De Reformatie, 38ste jrg., bl. 390/1.

|182|

‘Als opvolger van Petrus, waardoor wij de volledige macht over de gehele kerk bezitten, hebben wij de plicht aan het hoofd van het episcopaat te staan’.3 Heeft dan prof. Quispel onlangs niet het enige terzake doende woord gesproken, toen hij bij een bespreking van de herenigings-mogelijkheden tussen Rome en de reformatie opmerkte: ‘Wanneer wij ons afvragen, wat er naar onze mening, in de roomse kerk zou moeten veranderen, dan denken wij aan dit en aan dat. Maar onze overpeinzingen keren steeds weer daartoe terug, dat deze kerk het recht van verzet dient te erkennen’.4

***

Laten we dan beginnen ronduit te erkennen, dat in de belijdenis van de onvoorwaardelijke gehoorzaamheid, die wij aan het Woord van God schuldig zijn, en dat dan ook eventueel tegenover kerkelijke besluiten, ligt opgesloten de erkenning van de christelijke vrijheid en van het daarmee gegeven ‘recht van verzet’. Wie ‘niet voor vast en bondig houdt’ verzet zich. Dat is klaar als de dag. En art. 31 K.O. zegt steunend op de gereformeerde belijdenis en inzonderheid op het Evangelie van Jezus Christus: er zijn omstandigheden dat dat mag in de kerk, ja, dat het móét. En de kerk, die na een periode van verloochening dat zou erkennen zou een waarachtig-oecumenische daad verrichten of dat nu in Nederland is in de verhouding van de gebonden kerken tot de vrijmaking of dat het op het vlak van de wereldverhoudingen is tussen Rome en de reformatie. Dan is Maarten Luther gerechtvaardigd. En K. Schilder is het ook. Dan is de vrijheid van de christen erkend en de overmoed van de hiërarchie beëindigd. Dan zouden we ons ten langen leste kunnen schikken om vrede te tekenen — bij het Evangelie.

Dus: wél recht van verzet!

En waarom dan het tegengestelde als titel van de toespraak?

We zijn hier toch niet om elkaar raadseltjes op te geven in de trant van: ik zie, ik zie wat jij niet ziet?

Inderdaad niet, maar het gaat ons dan ook om een gróte zaak, wanneer we in onze titel ‘recht van verzet’ ontkennen. Een grote zaak voor onze directe kerkelijke samenleving en voor de wereldverhoudingen, waarmee we allen hebben te doen. Want als we niet


3 N.R.C., 14-9-64. Zo spreekt de paus in de encycliek Ecclesiam Suam, juist als hij over de verhouding van Rome tot de ‘gescheiden broeders’ handelt, over het ere- en jurisdictie-primaat, dat Christus aan de apostel Petrus geschonken heeft en dat ‘wij’ hebben overgeërfd.
4 In een art. Katholicisme en ketterij in Elseviers Weekblad, 15 aug. 1964.

|183|

waakzaam blijven in de Geest, dan kunnen we de mooiste bijbelse en christelijke termen gebruiken, er zelfs verliefd op worden en denken de weg naar vrijheid en vrede gewezen te hebben, en zie, we zijn eens te méér gevangenen geworden en we glijden verder af en we schuiven dieper het moeras van de verwereldlijking in en leveren eens te meer onze wapenen uit.

Dat kan ook gebeuren, als wij druk bezig zijn over ‘recht van verzet’ te spreken en denken dan het laatste en beslissende gezegd te hebben. Maar als dat zo luid aangeprezen recht nu eens uitgebroken is uit de gehoorzaamheid des geloofs aan het Woord van de genade, wat is het dan ánders dan schade en vuilnis? Waar is het dan anders voor te houden? Daarheen wil ik nu met ons allen komen.

Alles hangt af van de grote, beslissende vraag: is wat ik zeg en doe gevat in die gehoorzaamheid van het geloof, is het dienstbaar daaraan? Dienstbaar aan het Evangelie, aan het Woord des geloofs?

Dat geldt in ieder opzicht en voor elke zaak, die ons aan de frontlinie tussen Rome en de reformatie voor de aandacht komt. Het is naar mijn overtuiging de grote fout van prof. Berkouwer in zijn laatste boek over Rome Vaticaans concilie en Nieuwe theologie van daaruit niet gesproken en getaxeerd te hebben. In het raam van ons onderwerp wil ik daar eerst enige aandacht aan geven.

Berkouwer ziet een nieuwe ontwikkeling van het roomse denken over het ambt, ook over het pauselijk primaat. Daarin is een onvermoed perspectief gekomen, omdat van roomse zijde steeds meer oog komt, zo oordeelt hij, voor het ambt als dienst. Zo spreekt immers ook het Nieuwe Testament, zo sprak toch ook de reformatie, maar zo spreekt óók Rome steeds meer, zo constateert deze auteur verwonderd, maar dankbaar. Dat betekent niet, dat men het (ook kerkrechtelijk) primaat van de paus ook maar enigszins zou willen ontkennen, maar men wil het her-taxeren als een ‘nederige dienst’ van Jezus Christus. Daardoor is dan ook de concurrentie tussen primaat en episcopaat verdwenen. Daardoor is ook aan het wezenlijke protest van de reformatie beslissend tegemoet gekomen. Hier protesteerde men toch niet tegen het ambt, maar tegen de deformatie van het ambt, tegen de heerschappij, die uit de dienst was voortgekomen, maar men deed dat hier om ‘juist zó voor de waarde en het gezag van het ambt op te komen’.5

Wat schijnt het overtuigend! Spreekt ook deze gereformeerde K.O.


5 G.C. Berkouwer, Vaticaans concilie en Nieuwe Theologie, Kampen, 1964, bl. 193-199. ➝

|184|

niet vanaf art. 1 regelmatig over het ambt als dienst. Groeit hier dan geen heerlijke overeenstemming vanuit een nieuw verstaan van het Evangelie? Maar wat is het bij een zo kundige auteur op een angstwekkende manier argeloos en naïef! Hebben we hier met iets nieuws bij Rome te doen? Met een onvermoed perspectief en een wezenlijke erkenning van het Schriftuurlijk protest tegen de overmoed en de hoogmoed van de kerkelijke ambtsdragers? Maar weet men dan niet, dat al vanaf heel oude tijden de paus zich ‘dienaar der dienaren Gods’ noemt?6 In deze ‘ootmoedige zelfaanduiding door de paus’7 is toch precies samengevat, wat Berkouwer verstaan wil onder een ‘evangelisch primaat’: dienst aan de ganse kerk, ‘dienaar der dienaren Gods’?

Maar hoe is, zo vragen wij nu, het dan mogelijk, dat met deze ‘ootmoedige zelfaanduiding’ de paus zijn heerschappij-positie heeft bevochten en tegen het opnieuw door de reformatie gepredikte evangelie heeft gehandhaafd? Is die ootmoed en nederigheid dan alleen huichelarij en veinzerij geweest? We zullen niet ontkennen, dat het kleed van de ootmoed heel dikwijls bewust gebruikt is ter camouflage van hoogmoed en heerszucht, maar dat komt hieruit op, dat men wel van dienst, zelfs van nederige dienst spreekt, maar tegelijk het ambt verzelfstandigd heeft tegenover het Evangelie, tegenover het Woord der genade, en het een eigen gezag gegeven heeft en daarom ook een eigen gehoorzaamheid van de ‘onderdanen’ der kerkelijke ambtsdragers vraagt. In die verzelfstandiging tegenover


➝ Het moge onze opmerkzaamheid wél hebben, dat de voorzichtige en ook wel nevelige formuleringen van deze auteur toch wel duidelijk wijzen in de richting van de principiële aanvaarding van een ‘evangelisch’ geïnterpreteerd primaat. Niet alleen lezen we, dat de Reformatie ‘niet bedoelde te protesteren tegen het ambt, maar tegen wat men als pervertering van het ambt meende te zien’ (198, cursief van ons), maar eerder geeft de auteur van de nieuwere roomse posities deze samenvatting én taxatie. ‘Daarmee is het juridisch primaat niet ontkend, maar wel tracht men dit primaat te stellen in het licht van het evangelisch primaat, dat met concurrentie niets te maken heeft, maar direct aansluit bij het corporatief aspect van de ganse kerk’ (194, laatste cursief gedrukte van ons). Hier vindt onzes inziens Berkouwer de brug naar Rome via de exegetisch-kerkrechtelijke beschouwingen van prof. H. Ridderbos, die een zakelijke legitimatie heeft trachten te geven van de ‘herziening’ der K.O. in diens kerkelijke gemeenschap.
6 Servus servorum dei. Waarschijnlijk als zelfaanduiding voor de paus vanaf Gregorius I (590-604) in gebruik.
7 Encyclopaedisch Kerkelijk Woordenboek voor het Katholieke Leven, 8ste druk, 1952, s.v. servus servorum.

|185|

over het Woord Gods ligt de eigenlijke, ambtelijke rebellie tegen dat Woord, ligt ook de radicale verwereldlijking van de kerk, zo dat zelfs het kerkelijk ambt zich met wereldlijke macht wilde doorzetten en handhaven. Daarom heeft dat ambt in de Roomse kerk zich meester van de genade willen maken: de hiërarchische kerk is een sacramentskerk, waar de priester over de genademiddelen beschikt en geen kerk, waar de prediking van het Evangelie centraal staat, waaraan de dienaar des Woords zich ter beschikking stelt8 — denk aan het altaar, waar de priester offert, middelpunt van een roomse kerk en terzijde de kansel! — en zo heeft dat verzelfstandigde ambt, terwijl het schoon en ootmoedig van ‘dienst’ en van ‘dienaar’ bleef spreken, van het vrije volk Gods ‘onderdanen’ gemaakt, die slechts een gehoorzaamheidsplicht tegenover mensen zouden hebben. Zo spreekt ook nog in de allerlaatste tijd een oecumenicus als kardinaal Bea over die positie van de ‘leek’ tegenover de ‘ambtsdrager’ in zijn boek De eenheid der christenen: De ‘zware verplichting van . . . het gezag der kerk om getrouw de leer te bewaren en door te geven, . . . brengt voor hun onderdanen, de gelovigen, de verplichting mee, om de gezagsdragers te volgen door zich aan hen te onderwerpen’.9 Het is met die ‘gehoorzaamheid’, die ‘dit ambt en het daarin besloten gezag’ vraagt, niet zo onschuldig als prof. Berkouwer het voorstelt.10

We zien hier dus de huidige roomse hiërarchie met behulp van de


8 Vergelijk de bespreking, die dr. C. Trimp in De Reformatie van 26 sept. 1964 aan het boek van prof. Berkouwer wijdde.
9 Augustinus Kardinaal Bea, De eenheid der christenen, Hilversum/Antwerpen 1963, bl. 14. Vergelijk ook het verslag van mijn rede over De belijdenis der Ned. Gereformeerde Kerken over de overheid, Geref. Staatk. Tijdschrift Ons Politeuma, 17de jrg. (1964), bl. 33-37, vooral 36/7.
10 A.w., bl. 194: ‘Dit ambt en het daarin besloten gezag vraagt wel gehoorzaamheid, maar dan vanuit de zegen en de rijkdom van dit gezag, deze dienst, die altijd is „eine niedrige Tätigkeit” en die rust in de nederige dienst van Jezus Christus’. Zie tegenover deze argeloosheid het gevoelen van Calvijn over de dienst van het kerkelijk ambt én de roomse corruptie daarvan: Louis Goumaz, Timothée ou le ministère évangélique d’après Calvin et ses commentaires sur Ie Nouveau Testament, Lausanne 1948. Het boek is door ds. K. Deddens vertaald en ingeleid: Het ambt bij Calvijn. Een samenvatting naar zijn commentaren op het Nieuwe Testament, Franeker 1964. We mogen deze aanleiding wel aangrijpen om nogmaals de aandacht van onze lezers op deze goudmijn te richten. Het boek heeft een hoge, actuele waarde! Het is bijzonder fijn, dat het nu ook toegankelijk is voor wie met het Frans niet of minder goed terecht kan.

|186|

nieuwe theologie het protestantisme tot capitulatie brengen. Maar dat kan gebeuren, omdat in dat protestantisme zelf het ambt zich verzelfstandigd heeft tegenover het Woord Gods en met een eigen gezag is opgetreden en een eigen gehoorzaamheid vraagt, die wezenlijk niet is de gehoorzaamheid aan het Woord van God.

Maar nu is opletten geboden!

Als dat kan aan de kant van het ambt — met gebruikmaking van ‘bijbelse’ namen en woorden een zakelijke en wezenlijke verzelfstandiging tegenover het Woord Gods, dan kan dat ook naar de kant van de gemeente, van de gelovigen, van het kerkvolk. Naar de orde der Schrift, waarheen de reformatie weer terug wilde keren, is het zo, dat ambt en gemeente, herder en schapen elkaar vinden in de éne gehoorzaamheid aan het Evangelie, in de éne gehoorzaamheid aan de goede, de grote Herder der schapen. Maar zoals het ambt zich uit die gehoorzaamheid uit kan werken in de verzelfstandiging tegenover het Woord — de stem van de goede Herder, zo ook de gemeente, de gelovige in de verzelfstandiging van zijn rechten tegenover hetzelfde Woord. Want inderdaad er is vanwege dat Woord een christelijke vrijheid ook tegenover alle ambtelijke overmoed en zo is er een recht van verzet, maar als het zich verzelfstandigt, dan treedt ook hier verwereldlijking op; wat normatief bepaald is vanuit het Woord Gods, versubjectiveert dan. Het gaat dan in die christelijke vrijheid en dat ‘recht van verzet’ niet meer om de heerschappij van het Woord Gods, maar het gaat dan om het recht van het subject, het recht van het christelijk individu tegenover de gemeenschap, het recht van het gemeentelid tegenover de ambtsdrager of tegenover de ambtelijke hiërarchie. Dan breken subjectivisme en individualisme door en roven aan de kerk haar eigen heerlijkheid: kerk van het Woord te zijn. Dat horen wij er ook in wanneer onder ons gepleit wordt voor ‘het recht van religieuze oppositie’, waarom het in de Vrijmaking van 1944 zou zijn gegaan11 of, nu weer bij prof. Quispel, voor ‘het recht van verzet’, ook al acht hijzelf dit dan ook ‘het hart van het protestantisme’, zoals dat ‘recht van religieuze oppositie’ als het hart van de Vrijmaking geproclameerd werd. In de nadere omschrijving door hem van dit ‘recht’ gegeven, is naar onze overtuiging het subjectivistisch individualisme als met de handen te tasten: ‘wij (denken) vooral


11 Zo drs. G. Puchinger e.a. in ‘1944’ en ‘1961’, Open brief aan de hoogleraren Dr. H.N. Ridderbos en J. Kamphuis, Aalten 1961, bl. 14; vergelijk mijn Rond Assen 1961, bl. 20.

|187|

aan het recht van ieder christen op zijn eigen geloofsovertuiging en zijn eigen zedelijke beslissing, wanneer die door het persoonlijk geweten zijn ingegeven. Onder geweten zij dan verstaan, de christelijke consciëntie, dat medeweten met de Ander, die als Geest in het hart wil wonen. Het recht dus, om de inspraak van deze consciëntie te handhaven, desnoods tegen het gezag der kerk in’.12 Zo kan ook duidelijk zijn, dat we hier niet minder dan bij de roomse hiërarchie te doen hebben met de ellende, dat men met staatsrechtelijke termen gaat werken op het gebied van het kerkrecht13 en zo de secularisatie van de kerk een vrije doortocht geeft.

Dit subjectivistisch individualisme en spiritualisme, dat naar bijbelse en naar reformatorische woorden kan zoeken, maar als zodanig altijd kenbaar is aan de verzelfstandiging tegenover de heerschappij van het Woord Gods en van de leer der Waarheid, kan zich dan vervolgens naar verschillende kanten uitwerken, die ook altijd weer naar elkaar toe kunnen buigen, hoe ver men ogenschijnlijk onderling van elkaar verwijderd schijnt.

Men kan dit individualisme en spiritualisme uitleven in een wrevelig verzet tegen de heerschappij van de leer der Waarheid in de kerk. Dan zucht men er over, dat in de zestiende en zeventiende eeuw in Genève precies dezelfde tirannie heerst als in Rome en dat Dordrecht 1618/19 hetzelfde juk als Trente oplegt of dat het er in de twintigste eeuw in de vrijgemaakte kerken net zo bij staat als in de gebonden kerken, want men mist vrijheid, vrijheid tout court. En de kerk moet toch vrijheid kennen, ook de vrijheid van een eventuele minderheid tegenover de meerderheid? Ging het daar in de reformatie niet om? Ging het daar in de vrijmaking niet om? Waarom dan nu al weer een tirannie en een hiërarchie, die in de engte drijft en wil doen bukken? Waarom een confessionalisme, dat maar staat op trouw aan de belijdenis en trouw aan het gegeven woord? Waarom een ‘ambts-theologie’ (K.J. Popma), die de vrijheid der kinderen Gods rooft? De vertogen schijnen zo klemmend en we


12 Prof. G. Quispel, a.art. Het is niet toevallig, dat hier de namen van drs. G. Puchinger en prof. G. Quispel samentreffen. Zij gaan beiden graag terug op prof. dr. C. Gerretson. Quispel noemt in het a.art. zijn naam dan ook uitdrukkelijk: ‘Wij bedoelen dat’ (nl. het recht van verzet J.K.) ‘niet slechts in staatkundige zin, ofschoon men van vaderlandslievende Nederlanders en bewonderaars van Gerretson een zekere voorliefde mag verwachten voor een staatsvorm, welke van ouds gegrond is op het recht van verzet van alle burgers’.
13 Zie slot van vorige noot.

|188|

zeggen niet: het is alles zonder meer platte en goedkope veinzerij, maar we zeggen wel: als men zo spreekt om een einde te krijgen aan de heerschappij van de leer der Waarheid in de kerk des Heren, dan is men evenzeer gevangen in een verzelfstandiging tegenover het Woord van God als de paus van Rome het was, die onder de dekmantel van die nederige naam ‘dienaar der dienaren Gods’, ’n heerschappij-positie heeft opgeleverd, die de kerk aan verwoesting heeft overgeleverd. Dezelfde verwoesting zal hiervan het gevolg zijn. We zien dat al in de vrijgemaakte kerken — helaas. En daarom, zo grondig en radicaal als weerstand moet geboden worden aan het zich verzelfstandigende ambt in de kerkelijke hiërarchie, evenzo moet ‘neen’ gezegd tegen dit verzelfstandigde ‘recht van verzet’, deze geseculariseerde ‘christelijke vrijheid’, want geen recht van verzet tegen het Woord van God, geen recht van verzet tegen Zijn geopenbaarde wil en tegen de leer, die naar de Godzaligheid is! Wil tenminste de kerk als kerk des Woords, als pilaar der Waarheid staande blijven en echte kweek- en wijkplaats van ware vrijheid zijn.

Maar dit subjectivistisch individualisme werkt niet alleen als dynamiet zich uit in de tot reformatie gekomen kerk, tegelijk zien we een schijnbaar tegengestelde ontwikkeling: het zoekt ook altijd weer toenadering tot het hoogkerkelijk objectivisme, tot de ambtelijke hiërarchie, op landelijk en op wereldniveau. Quispel pleit er voor, dat Rome dit zijn ‘recht van verzet’ erkennen zal, omdat langs die weg de ‘hereniging der christenheid’ mogelijk zal blijken. Maar hij ziet de erkenning van dit 'recht van verzet' ook wel degelijk als realiseerbaar, al is het dan nog niet ge-realiseerd.14

En op dit punt heeft hij stellig gelijk! Want als de hiërarchie maar in haar rechten erkend wordt, dan kan zij o zo soepel zijn, soepel tegenover allerlei vrijheid, die men wil nemen tegenover de Schrift (Schriftkritiek) of tegenover de aangenomen leer der kerk. Er kan zelfs een grote taktische souplesse ‘opgebracht’ worden in de omgang


14 Quispel a.art.: ‘Rome zal . . . een bevindelijk, een geestelijk christendom moeten honoreren, wil het ooit tot hereniging komen. Kan dat? Ja, het kan . . . Katholiek is alomvattend. Het biedt plaats voor alles wat waar is en menselijk en op ervaring, geestelijke ervaring berust. Zelfs al is het van ketterse oorsprong. In dit artikel, dat ook door Concilievaders zal worden gelezen . . . (zeggen wij hun): . . . maakt plaats voor de bevinding. Ook al lijkt die ketters. Dan integreert gij werkelijk het protestantisme, de vrijheid van geweten en het recht van verzet. Open de deur voor de Geest’.
Let op de formuleringen, die stuk voor stuk het spiritualisme verraden! ➝

|189|

tussen gezagsdragers en ontzag-bieders (áls maar ontzag geboden wordt!), tussen hiërarchie en kerkvolk, tussen ‘lagere’ en ‘hogere’ ambtsdragers. Daarom komt er dan in de tot reformatie gebrachte kerk, juist bij hen, die over de engte in de kerk klagen en die protesteren, dat het weer net als onder de hiërarchie is en die ’t vaandel van een valse vrijheid opheffen, een hunkering naar ‘Egypte’. Bolsec, die Calvijns predestinatie-leer bestreed (niet dat zij van Calvijn was, maar hij beleed deze naar de Schrift) zocht tenslotte de weg ‘terug’ naar Rome, want dáár was de vrijheid, die hij in Genève miste. En niet anders is het met onderscheiden remonstranten gegaan na de beslissingen van Dordrecht 1618/19. Jarenlang heeft men met een valse vrijheids-waan de kerk begoocheld, jarenlang gestáán op ‘het recht van verzet’, jarenlang de gereformeerden van engheid, van confessionalisme, van heerszucht beschuldigd. En tenslotte acht men het dan soms onder de hiërarchie van Rome nog ruimer dan onder het ‘Dordtse juk’! Zo kan men ook vandaag klagen over het ondraaglijke juk in de vrijgemaakte kerken met een gelijktijdig lonken naar de synodalistische hiërarchie. Want de ruimte, die men zoekt in een verzelfstandiging tegenover het Woord der Waarheid, is inderdaad daar te vinden. Het subjectivisme zal eerder voor het objectivisme kiezen dan voor de gehoorzaamheid des geloofs aan het Woord der Waarheid, hoe groot de onderlinge spanningen tussen beide ook zijn. De argwaan hier over en weer haalt toch nooit bij de diepe, innerlijke aversie tegen de belijdenis naar de Schrift en tegen de heerschappij van het Woord van God. Daarom zien we het verzet tegen de engte in de kerk der reformatie, wanneer zij door Gods genade dat nog waarlijk is, uitstromen in een capitulatie voor Rome, dat over een wereldwijd front oprukt. We zien het felle verzet tegen een Schriftuurlijk beleid samen gaan met een genoeglijke kout over het al of niet ‘wenselijke’ van een pauselijk primaat. De beslissingen vóór of tegen de binding aan de leer der Waarheid, die hier in Nederland genomen worden, werken zich onweerstaanbaar


➝ Vandaar, dat prof. Quispel ook geen enkel begrip er voor toont, dat ‘beroepstheologen, in het bijzonder zij die hun broodje hebben van het antipapisme’ (!, hoe vriendelijk wordt hier de man van de bevinding!) menen, dat het ‘wezen van het protestantisme’ gelegen zou zijn in de leer der rechtvaardiging of van de voorbeschikking etc’. We lezen: ‘Tegen dit dorre verbalisme zit ik nu al jaren aan te kijken met ogen als stuiters, zonder te begrijpen, hoe mensen in deze tijd een dergelijke taal durven spreken’. Inderdaad hier wreekt zich bij prof. Quispel een jarenlang en wezenlijk onbegrip.

|190|

uit op een wereldwijd front, want alle geïsoleerdheid is ons ontnomen en we staan wel heel echt voor de laatste schans! Dat staan we als kerk en evenzeer als hogeschool in de opleiding tot de centrale dienst in de kerk, de dienst des Woords.

***

Zo zien we dan vandaag van twee totaal verschillende kanten toenadering tot Rome gezocht: men is bereid verzelfstandiging van het ambt tegenover het Woord van de Heilige Schrift te aanvaarden (men voltrok die verzelfstandiging immers zelf in eigen kerkelijke verhoudingen reeds lang?), want men staart zich blind op bijbelse, op reformatorische woorden. Zo klopt men aan de poort van Rome. En tegelijk wordt op diezelfde poort geklopt door wie ‘de christelijke vrijheid’ verzelfstandigen tegenover het Woord van de Heilige Schrift, met gebruikmaking van bijbelse, van reformatorische woorden. Van twee kanten maakt een stervend protestantisme de tocht naar Canossa. En Rome wacht en wacht af en Rome kan afwachten. En als de poort straks opengaat, zal het naar menselijke berekening geen ‘Pyrrhus-overwinning’ voor Rome zijn, zoals het eens in het historische Canossa wel schijnt geweest te zijn in het eeuwenlange conflict tussen paus en keizer, dat daar een dramatisch hoogtepunt beleefde, toen de keizer voor de paus een knieval deed, maar tegelijk die paus zo dwong tot vrede, of in ieder geval tot concessie. Want wie nú aan de poort staan te kloppen hebben in de verzelfstandiging van het ambt óf van ‘het christelijk geweten’, de ‘christelijke vrijheid’, ‘het christelijk individu’ tegenover het Woord der genade al lang en wezenlijk de wapenen gestrekt in de strijd tegen wat de reformatoren toch werkelijk getypeerd hebben als anti-christelijk. Het uitgangspunt der onderscheiden wegen schijnt zo radicaal tegen-gesteld te zijn: bindingslust én bandeloosheid, hiërarchie én individualisme, objektivisme én subjectivisme. Maar het volk, dat in eeuwen kerkgeschiedenis naast veel dwaasheid ook veel wijsheid vergaarde, trof in de roos, toen het vaststelde dat alle wegen naar Rome leiden.

Daarom neen tegen dit ‘recht van verzet’, dit ook in het lichaam der kerk woelende en wroetende spiritualisme.

Want ja tegen de Koning, ons van Israëls God gegeven.

Ja tegen het Woord van Zijn genade.

Ja tegen het geloof, dat aan de heiligen is overgeleverd.

Ja tegen deze kerk des Woords.

Jeruzalem - indien ik U vergete! Want alle wegen, die God baant, zijn náár U en úit U. Al mijn bronnen zijn in U!