7. Met enkele concluderende opmerkingen willen wij eindigen.

a. Uit het voorgaande moge duidelijk geworden zijn dat er een wezenlijk en zeer innig verband bestaat tussen onze Belijdenis en onze Kerkorde. Beide zijn èn structureel èn essentieel op elkander betrokken. Bij onze Gereformeerde Belijdenis past onze Gereformeerde Kerkorde. Inzake de kerkregering heeft de laatste in de eerste haar grondslag en bestek, en de eerste heeft in de laatste haar uitwerking. De Belijdenis is uit de Schrift getrokken en mee daarom kan de Kerkorde het Schriftbewijs ontberen, 68).

b. Wij zijn geroepen om beide te handhaven. Door allerlei theologieën en door veelsoortige stromingen van biblicisme, individualisme, subjectivisme en spiritualisme wordt het gezag der Belijdenis gerelativeerd en

|25|

daardoor ondermijnd. En daarmee gaat gepaard de minachting, uitholling en verwerping van de gereformeerde kerkregering, i.c. van onze Kerkorde. Wij bedoelen daarmee uiteraard niet te zeggen, dat, om alleen bij de Kerkorde te blijven, deze niet op bepaalde punten gewijzigd zou kunnen of mogen worden. Alleen wat naar het positieve Goddelijke recht is mag nimmer gewijzigd, doch wat permissieve recht is, of wil men, wat accidenteel is, kan door de kerk worden veranderd.

Op dit punt zal de kerk diligent moeten zijn, zal de Kerkorde niet in een petrefact ontaarden die in een sfeer van formalisme en wetticisme het leven doodt. Maar afgedacht hiervan zij de kerk op haar hoede tegen elk negeren of verkrachten van de Kerkorde. Hier heeft ieder lid, iedere ambtsdrager en elke kerkelijke vergadering een heilige verantwoordelijkheid. Het ontkrachten van de Kerkorde zal enerzijds dikwijls voortkomen uit en anderzijds onherroepelijk leiden tot de ontkrachting van de Belijdenis. Anders gezegd en scherp gesteld: wie de wacht wil betrekken bij de Belijdenis moet allereerst de wacht betrekken bij de Kerkorde, 69).

c. Tenslotte, de studie van het gereformeerde kerkrecht en van onze Kerkorde is van wezenlijk belang voor onze kerken nu verschillende vraagstukken zich aandienen. Het niet-geïnteresseerd zijn in deze studie betekent een ernstig gevaar, dat helaas niet denkbeeldig is, namelijk het gevaar om Christus metterdaad te verloochenen terwijl men Hem met de mond blijft belijden. Het gaat bij de vragen van kerkorganisatie en kerkorde immers niet, zoals J.H. Gunning Jr. eens opmerkte, om een onwezenlijke vormkwestie maar om een geloofskwestie, 70). In onze kerkorde gaat het om onze Belijdenis. Ja, wij mogen zeggen: het gaat om de glorie van Christus al koning, en in de belijdenis van het koningschap van Christus over Zijn kerk klopt het hart der kerk. Of om het met onze Confessie te zeggen: het gaat er om dat de ware religie onderhouden worde, dat de ware leer haar loop hebbe, dat de overtreders op geestelijke wijze gestraft en in de toom gehouden worden, dat de armen en bedrukten geholpen en getroost worden, dat eendracht en eenheid gevoed en bewaard worden, dat alles gehouden wordt in de gehoorzaamheid Gods, opdat het lichaam der kerk onderhouden worde.