11.6.4 Beroep

Tegen een beslissing van een opzichtcollege — of dit nu een beslissing is van een plaatselijk college van predikant(en) en ouderlingen of van een regionaal college voor het opzicht — kan beroep worden ingesteld bij het generale college voor het opzicht.

Degene tegen wie de beschuldiging is ingebracht en degene die de beschuldiging heeft ingebracht, kunnen beroep aantekenen zowel tegen een beslissing om wel als tegen een beslissing om geen middel van kerkelijke tucht toe te passen (ord. 10-11-1 en 2). Een kerkenraad of het breed moderamen van een classicale vergadering kan — behalve als dit kerkelijk lichaam de beschuldiging heeft ingebracht — alleen beroep instellen als overgegaan is tot toepassing van een tuchtmaatregel (ord. 10-11-4).

Voor het instellen van beroep — dat altijd schriftelijk en gemotiveerd moet zijn — is een termijn van dertig dagen gesteld. De behandeling van een beroep verloopt op dezelfde wijze als de behandeling in eerste aanleg (ord. 10-11-5 en 7).

Het instellen van beroep heeft ‘schorsende werking’: als in eerste aanleg besloten was tot toepassing van een middel van kerkelijke tucht, dan treedt deze maatregel niet in werking voordat de procedure bij het generale college is afgerond en er in de zaak een definitieve beslissing is gegeven (ord. 10-11-6). Het generale college geeft deze beslissing — zo mogelijk — binnen dertig dagen nadat het beroep is ingesteld, maar de voorzitter kan deze termijn verlengen. In de praktijk zal dat

|244|

veelal het geval zijn, omdat betrokkenen altijd gelegenheid moeten krijgen op de overgelegde stukken te reageren, gehoord moeten worden, enzovoort. Als dit bedacht wordt, moet gezegd worden dat deze termijn van dertig dagen niet realistisch is; aan overschrijding van deze termijn zijn dan ook terecht geen consequenties verbonden (ord. 10-11-8).

Het generale college kan een besluit van een college van predikant(en) en ouderlingen of van een regionaal college vernietigen, niet alleen als beroep is ingesteld, maar ook zonder dat in beroep een voorziening is gevraagd. Dit laatste, een besluit tot ‘ambtshalve’ vernietiging, kan alleen worden genomen in het belang van de eenheid van de behandeling van bezwaren inzake belijdenis en wandel én binnen zestig dagen na de dag waarop het besluit aan het generale college is verzonden (ord. 10-11-9 en G.R. kerkelijke rechtspraak, art. 16).

Het generale college kan de zaak zelf afdoen dan wel terugsturen naar het college dat in eerste aanleg de beslissing had genomen, of verwijzen naar een (ander) regionaal college om een nieuwe beslissing te geven (ord. 10-11-10). Tegen zo’n nieuwe beslissing kan eventueel weer beroep worden aangetekend. Aan wie het besluit van het generale college moet worden toegezonden, is vastgelegd in ord. 10-11-11.

 

Het generale college kan overgaan tot herziening. Als er in een bepaalde zaak een beslissing is genomen, maar er later nieuwe feiten en omstandigheden bekend worden die voor de eerdere behandeling van belang zouden zijn geweest, kan het generale college de zaak opnieuw in behandeling nemen en eventueel een andere beslissing geven (ord. 10-12).

Voor het vragen van herziening is in de kerkorde geen termijn gesteld; criterium voor het in behandeling nemen van een zodanig verzoek is het bekend worden van nieuwe feiten en omstandigheden die voor de behandeling in eerdere instantie relevant zouden zijn geweest; voor dit bekend worden, kan uit de aard der zaak geen termijn gelden.