11.6.2 De procedure

Zij die belast zijn met de beslissing over het toepassen van een middel van kerkelijke tucht, dus een college van predikant(en) en ouderlingen en een regionaal college voor het opzicht, zijn bevoegd een onderzoek in te stellen. Dit is mogelijk naar aanleiding van ‘feiten en omstandigheden die hun ter kennis komen’ (bijv. naar aanleiding van gesprekken in de gemeente, een artikel in een kerkblad of als er een beschuldiging is ingebracht), maar ook op verzoek van een kerkenraad of een meerdere ambtelijke vergadering (ord. 10-9-1). In dat geval wordt een zaak onverwijld — in ieder geval binnen twee maanden — in behandeling genomen (ord. 10-10-6).

In de ordinantiebepalingen worden voor het verloop van een opzichtprocedure

|239|

enkele voorschriften gegeven (ord. 10-10-1), die in de generale regeling kerkelijke rechtspraak worden uitgewerkt in een artikel betreffende de voorbereiding van de behandeling (art. 12) en betreffende de behandeling tijdens de zitting (art. 13). Wordt er een onderzoek ingesteld, dan wordt daarvan mededeling gedaan aan degene die dit onderzoek betreft (G.R. kerkelijke rechtspraak, art. 12-1). Is de aanleiding van het onderzoek een beschuldiging of een verzoek, dan wordt een afschrift daarvan toegezonden aan degene tegen wie de beschuldiging is ingebracht of op wie het verzoek betrekking heeft. Deze krijgt de gelegenheid daarop schriftelijk te reageren binnen een door het college gestelde termijn (G.R. kerkelijke rechtspraak, art. 12-2 en 3). De wederpartij krijgt vervolgens weer de gelegenheid van deze reactie kennis te nemen en daarop schriftelijk te reageren. Tot slot is nog eens bepaald dat de betrokkenen, dat wil zeggen: de beschuldigde, degene die een beschuldiging heeft ingebracht en/of de vergadering die een verzoek heeft gedaan, de — dat wil zeggen alle — stukken en verklaringen die bij de behandeling ter tafel komen, mogen inzien. Het kan niet zo zijn dat er verklaringen en dergelijke een rol spelen, waarvan betrokkenen geen kennis hebben kunnen nemen of waartegen ze zich niet hebben kunnen verdedigen.

De synodale commissie van de evangelisch-lutherse synode wordt gehoord in daarvoor in aanmerking komende gevallen, bijvoorbeeld als de opzichtprocedure een lid van een evangelisch-lutherse gemeente betreft (ord. 10-7-4). Zaken die met elkaar samenhangen, kunnen samen behandeld worden; zijn tegen meer personen beschuldigingen ingebracht, dan kunnen deze apart behandeld worden (G.R. kerkelijke rechtspraak, art. 13).

 

Betrokkenen worden uitgenodigd om tijdens een zitting van het college mondeling naar voren te brengen al wat dienstig is voor de behandeling van de aan de orde zijnde zaak. Ze mogen zich laten bijstaan door een raadsman of-vrouw (G.R. kerkelijke rechtspraak, art. 14-1 en 2). Dit kan iemand uit de gemeente zijn of een collega-ambtsdrager; een raadsman of -vrouw hoeft dus geen advocaat of meester in de rechten te zijn.

Uitgangspunt is dat men in eikaars aanwezigheid wordt gehoord. Zijn er bijzondere redenen om daarvan af te wijken, dan bestaat daartoe de mogelijkheid, maar in dat geval krijgen betrokkenen — over en weer — een samenvatting van hetgeen tijdens hun afwezigheid is verklaard (G.R. kerkelijke rechtspraak, art. 14-3 en 4). Tenslotte is er de mogelijkheid om getuigen en deskundigen te laten horen; de kosten daarvan zijn voor rekening van degene die hen heeft meegebracht (G.R. kerkelijke rechtspraak, art. 14-5).

 

Voor de behandeling van bezwaren inzake misbruik van pastorale relaties of gezagsrelaties is — binnen het bredere kader van het opzicht — een bijzondere procedure voorgeschreven, omdat het onderzoek in dezen een specifieke deskundigheid vereist (G.R. kerkelijke rechtspraak, art. 15).

|240|

Het begrip ‘misbruik van een pastorale relatie of gezagsrelatie’ is ruimer dan de definities die in de hervormde en gereformeerde kerkorden waren opgenomen. Onder ‘misbruik van een pastorale relatie of gezagsrelatie’ wordt verstaan: ‘misbruik van macht en vertrouwen door degene die in een ambt of een dienst staat, een kerkelijke functie vervult of kerkelijke bevoegdheden uitoefent, in een pastorale relatie of in een relatie die betrokkene uit hoofde van dit ambt, deze dienst, functie of bevoegdheden onderhoudt, in de vorm van seksuele handelingen of toespelingen op of uitnodigingen tot seksueel contact dan wel van ander intimiderend gedrag, alles al dan niet onder druk van geheimhouding’ (art. 15-1).

De behandeling van deze zaken vindt plaats door de regionale colleges voor het opzicht, maar deze worden hierbij wel uitgebreid met twee deskundigen. Deze deskundigen nemen deel zowel aan de voorbereiding als aan de behandeling tijdens de zitting en de besluitvorming. Nauwkeurig is aangegeven wanneer een klacht al dan niet kan worden behandeld (art. 15-6, 7 en 8).

Een bijzondere regeling is voorts gegeven voor het ‘horen’ van betrokkenen. Dit horen kan — op verzoek — plaatsvinden door een van de deskundigen tezamen met een ander collegelid in plaats van door het voltallige college (art. 15-9); een verzoek om afzonderlijk gehoord te worden wordt altijd gehonoreerd (art. 15-10), een en ander met dien verstande dat de wederpartij altijd in kennis moet worden gesteld van hetgeen buiten diens aanwezigheid is verklaard.

Indien een bepaalde zaak in handen van politie of justitie is, kan het college de behandeling opschorten en zich eventueel voorlopig beperken tot toepassing van ord. 10-9-4, de niet als een tuchtmaatregel te beschouwen opschorting van de vervulling van ambt of dienst (G.R. kerkelijke rechtspraak, art. 15-11), in afwachting van de uitkomst van de strafrechtelijke behandeling.