2.5. Conclusie

 

Het initiatief van Gemeenteopbouw om de reorganisatie uit de richtingenstrijd te halen en  alle richtingen om de tafel te krijgen bij de reorganisatie van de kerk, kan met de aanvaarding en inwerkingtreding van de Werkorde geslaagd genoemd worden. In de bezwaren tegen het toenmaals vigerende kerkrecht onder de Reglementenbundel van 1816 vonden de commissieleden een gemeenschappelijk uitgangspunt.

Op voorstel van voorzitter Scholten wordt de kwestie van de reorganisatie gesplitst. Een aanvang wordt gemaakt met de constituering van een grote synode, terwijl beslissingen over de tucht worden uitgesteld en overgelaten aan de nieuwe synode. Dit wil echter niet zeggen, dat de Werkorde geen relatie aanbrengt tussen het formele en het materiële. De meeste commissieleden wilden geen scheiding tussen de vorm, de structuur, de organisatie van de kerk en het wezen van de kerk, haar opdracht en roeping. Met name Berkelbach van der Sprenkel pleitte ervoor dat de commissie zich zowel voor de vorm als voor de inhoud liet leiden door de belijdenisgeschriften van de kerk. Met de nauwe band tussen vorm en inhoud wordt in de Werkorde een einde gemaakt aan een belangrijke grief tegen het kerkelijke functioneren onder het Algemeen Reglement, dat juist het ‘besturen’ van de kerk had losgemaakt van de inhoud van de godsdienst. Met de formulering ‘in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift en staande op de bodem van de belijdenisgeschriften’ wordt de norm voor het inhoudelijke handelen van de synode gegeven. In de Werkorde krijgt de Hervormde Kerk de taak om ook in haar organen te belijden. Deze opdracht wordt in de Werkorde expliciet aan de Generale Synode opgedragen, waarbij, zoals gezegd, de band met de Heilige Schrift en de belijdenisgeschriften als basis voor het handelen van de synode is geformuleerd. De Generale Synode wordt opgedragen om tegenover overheid en volk te getuigen van het evangelie van Jezus Christus, om leiding te geven aan het werk van de kerk, om gehoor te geven aan de roeping van de kerk inzake de eenheid van de christenheid.

Verder wilde de commissie met deze binding aan Heilige Schrift en belijdenisgeschriften afstand nemen van de vage band met Schrift en belijdenis, zoals die onder de Reglementenbundel bestond, waarin het vooral om ‘geest en hoofdzaak’, ‘beginselen’ en dergelijke ging. Dit is, naar ik meen, ten dele gelukt. De band met de drie formulieren van enigheid en de Heilige Schrift is door de nieuwe formulering expliciet nauwer geworden, wat een belangrijke wijziging betekent ten opzichte van het Algemeen Reglement. Echter door de spanning tussen de verschillende wijzen van uitleg binnen de commissie, waarin de uitersten De Vos en Severijn elk hun eigen visie hebben en volgens de commissie beider visie in overeenstemming met de formule is, is het de vraag of er feitelijk gesproken wel zo veel is veranderd ten opzichte van de ‘geest en hoofdzaak’- kwestie onder het Algemeen Reglement. 

Naast deze ingrijpende inhoudelijke wijziging met betrekking tot de taak van de synode en de band met Schrift en belijdenis lag het accent van de Werkorde in de structuurwijziging van de kerk. De Werkorde beperkte zich tot het creëren van een grote synode. Het kerkrechtelijke uitgangspunt was in de eerste plaats, dat de regering der kerk door een vergadering van ambten behoort te worden uitgeoefend en niet door een enkele persoon of een klein college. Nadruk ligt hierin op het gemeenschappelijke in de regering. Dit uitgangspunt sluit heerschappij en hiërarchie uit en met dit uitgangspunt sluit de commissie aan bij het belangrijke presbyteriale anti-hiërarchie beginsel uit de tijd van de Reformatie. Het tweede hiermee samenhangend beginsel is dat de regering van

|146|

de kerk aan de gezamenlijke ambten der kerk toekomt (art. 31 NGB). Daarom bepaalt de Werkorde dat de afgevaardigden ter synode allen ambtsdragers moeten zijn en maakt zij een einde aan de mogelijkheid dat ook oud-ouderlingen hiervoor in aanmerking komen. Belangrijk bij de ambten is de visie dat het kenmerk van het ambt is het dienen, zodat machtsuitoefening uitgesloten is. Wezenlijk voor de commissie is hierbij de Christus-heerschappij. Christus is het Hoofd der Kerk, Hij alleen regeert. Christus regeert door het Woord. Bakhuizen van den Brink wilde het bij deze leiding laten. De commissie besluit echter de ambten als instrumenten voor de Christus-heerschappij een centrale plaats in de structuur van de kerk te geven. Hierbij sluit de commissie aan bij beginselen uit de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Gezien de beperkte aard van de materie van de Werkorde wijdt de commissie niet uit over het wezen van het ambt in de gemeente naast  het element van de regering.

Een volgend centraal beginsel in de structuur van de kerk is de bepaling dat de afgevaardigden rechtstreeks uit de classes komen. De gedachte hierachter is dat de synode vertegenwoordiging van de kerk is (behoort te zijn) en dat er daarom een zo direct mogelijk contact moet zijn met het grondvlak van de kerk, de classicale vergaderingen, die vertegenwoordiging zijn van de kern van de kerk, de plaatselijke gemeenten. Centraal in de structuur van de kerk is dus de plaatselijke gemeente. De commissie licht toe waarom dit zo is en hiervoor wijst zij op het wezen van de kerk als gemeenschap van gelovigen. Het plaatselijk aan een bepaalde ruimte gebonden samenzijn in de Naam van Jezus Christus bepaalt haar bestaan. De commissie kiest hier haar kerkrechtelijke uitgangspunt dus allereerst in de kerk als communio sanctorum, maar in het duiden van haar wezen noemt de commissie tegelijk het wezen van de kerk als kerk des Woords, de sacramenten en de plaats van het ambt in de kerk. De commissie verwoordt beide onlosmakelijk verbonden zijden van het kerkbegrip in: ‘het samenzijn, het samen-horen naar de verkondiging des Woords, het samen deel hebben aan de sacramenten, het samen aanbidden maakt haar wezen uit’. 

De plaatselijke gemeente heeft dus een centrale plaats in de ecclesiologie van de commissie. Verder haast de commissie zich te zeggen dat gemeente niet noodzakelijk plaatselijk moet worden begrepen. Ook het samenzijn in het geheel van een volk, ja van de mensheid in haar geheel kan kerk zijn en is dan evenzeer kerk als de plaatselijke gemeente. De Werkorde spreekt in dit verband dan ook van het bijeenkomen van de Nederlandse Hervormde Kerk in Generale Synode. Gezien de aard van de Werkorde met haar beperkte doelstelling, namelijk een concentratie op de Generale Synode, krijgt de plaatselijke gemeente verder weinig aandacht in de regeling. Dit zware accent op de landelijke kerk tegenover de plaatselijke gemeente krijgt bovendien extra gewicht door de belangrijke taken van het getuigen tegenover overheid en volk en het leiding geven door de Generale Synode in de Werkorde.

Om deze grote taken ook te kunnen uitvoeren wordt de synode omgeven door adviseurs van raden. Dit is een nieuw element in een presbyteriale synode, waarmee een begin wordt gemaakt met de incorporatie van het werk dat in de Tweede Wereldoorlog onder leiding van Kerkelijk Overleg en Gemeenteopbouw gestalte kreeg. Dit nieuwe element wordt door Severijn gezien als wezensvreemd aan het presbyteriale stelsel. De meerderheid van de commissie ziet daarentegen dit element juist als een uitbouw van de presbyteriale structuur, omdat het de ambtelijke vergadering bijstaat in haar taak. De visie achter bovengenoemd werk was voornamelijk die van de zendingskerk. De kerk heeft een boodschap voor het Nederlandse volk dat in nood is. Als zendingskerk wil de

|147|

Hervormde Kerk volkskerk zijn, namelijk kerk voor het gehele volk. Het gehele volk moet daarom bereikt worden met het evangelie. De raad voor de inwendige zending en de jeugdraad krijgen een vaste adviseur ter synode, maar de synode kan ook de bijstand van andere organen en werkgroepen inroepen. De kerk ziet haar taak op alle terreinen van het leven en geen enkel terrein lijkt vergeten.

De Hervormde Kerk heeft als volkskerk ook een leidende rol in het interkerkelijke gesprek. Vooral met de aanzet tot een presbyteriale kerkorde met een kerkvertegenwoordigende synode ziet zij mogelijkheden contact te zoeken met andere presbyteriale kerken in Nederland. Aan de roeping tot eenheid in de christenheid wil zij concreet gestalte geven.

Om de nieuwe synode een kans te geven ten aanzien van al deze taken maakt de Werkorde voor de overgangsperiode gebruik van de Algemene Synodale Commissie, een permanent lichaam dat in verantwoording aan de Generale Synode bestuursmacht krijgt. Dit lichaam vormt een vreemd element in een presbyteriale kerkstructuur. De commissie ziet zelf deze spanning en ook van buiten de commissie is deze kritiek hoorbaar. Toch meent de commissie moeilijk zonder een permanent orgaan te kunnen.

Zo wordt in de Werkorde de structuur van de kerk bepaald door de volgende elementen en hun onderlinge verhouding: de plaatselijke gemeente, de landelijke kerk, de ambten, de ambtelijke vergaderingen, de raden en de adviseurs. In de volgende hoofdstukken zal het onderzoek naar de structuur van de kerk in de volgende ontwerpen voornamelijk op deze elementen geconcentreerd worden die door de keuze van de Commissie voor beginselen van Kerkorde werden aangereikt.

 

Visie op kerk en ambt

Zoals uit de beschrijving van de structuur al bleek, ligt er een bepaalde ecclesiologie aan de Werkorde ten grondslag. Uitgangspunt is een tweeledige wijze, waarop over de kerk wordt gesproken: de kerk is communio sanctorum en de kerk is kerk van Woord, sacrament en ambt. Ten diepste ontleent de kerk in de Werkorde echter niet haar wezen aan de gelovigen in haar midden, maar aan Gods genade die de kerk als draagster van Gods Woord blijft behandelen. Hoewel de visie op de kerk als communio sanctorum een belangrijk uitgangspunt is voor de commissie wordt in de Werkorde het kerkrechtelijke uitgangspunt vooral genomen in de kerk als kerk van het Woord.173

Over de kerk wordt gesproken in het beeld, ontleend aan het Nieuwe Testament, dat de kerk het Lichaam van Christus is. In die zin representeert de kerk Christus op aarde, dat wil zeggen als getuige in Woord en daad, maar niet in die zin dat de kerk Christus plaatsvervanger is. Christus blijft de levende en aanwezige Heer. Daarom accentueert de commissie de Christocratie; Christus is het Hoofd van de kerk, Hij regeert haar daadwerkelijk en krachtig. Hij is initiatiefnemer, Hij beveelt haar te spreken. In de visie en beleving van de commissie heeft Christus dit gedurende de oorlogsjaren ook gedaan.


173 In de toelichting schrijft de commissie: ‘Zij is Kerk. Ook in deze gebrekkige vorm van het instituut van de huidige regeling heeft God haar niet verlaten. Wij moeten Hem diep in ons hart dankbaar zijn voor Zijn Genade, die ook door haar ons zoveel goeds heeft geschonken. God verlaat haar niet; hoe bevlekt ook, zij blijft draagster van Gods Woord. Maar tegelijk moet zij Kerk worden. Alleen als zij in ootmoed tot zichzelf komt, wordt zij wat zij is; als zij schuldbewust het hoofd buigt, herinnert zij zich de plaats die zij bekleedt. Dus: zij is Kerk, zij moet Kerk worden. Misschien zeggen wij nog juister: zij mag Kerk worden. Omdat zij Kerk is, ervaart zij de genade dat God haar gebruikt ook al is zij niet wat zij moet zijn’. Cie. Werkorde, 181.

|148|

Dit beeld van de kerk als het Lichaam van Christus is verder bepalend voor de visie op de Hervormde kerk als organisch geheel, waarin de ambten een centrale plaats innemen en waarin de eenheid van de kerk benadrukt wordt. Het is bepalend voor de visie op het karakter van de ambtelijke vergaderingen en wat de Werkorde betreft dus van de Generale Synode. In deze vergadering is de Hervormde Kerk bijeen. Deze ecclesiologische achtergrond is van invloed op meer elementen van de Werkorde.

De visie, dat de kerk in wezen het Lichaam van Christus is, is bepalend voor de taken van de synode als kerkvertegenwoordigend orgaan. Het belijden en spreken van het Woord van God staat hierbij voorop. Verder speelt deze visie een belangrijke rol bij de opdracht tot het zoeken naar eenheid die in Christus onverbrekelijk bestaat. De Hervormde Kerk, zich bezinnend op haar eigen wezen, moet daarom een leidende rol spelen in het interkerkelijke gesprek. De commissie heeft hierbij niet de Rooms-Katholieke Kerk op het oog, maar denkt veeleer aan de presbyteriaanse kerken en vooral de afgescheidenen, die toch mede door toedoen van de slechte organisatie onder het Algemeen Reglement zijn losgeraakt van de Nederlandse Hervormde Kerk. In deze opdracht inzake de roeping met betrekking tot de eenheid der kerken is de neerslag te zien van de taak die in de loop van de jaren dertig, mede ten gevolge van de zendingsbeweging, zichtbaar werd. Hierbij is te denken aan de zendingsconferenties en de conferenties in Oxford en Edinburgh.

De Werkorde gaat uit van de Nederlandse Hervormde Kerk als volkskerk, maar niet in de vrijzinnige opvatting dat in haar alle onder het volk levende visies weerspiegeld worden. Deze opvatting wordt uitdrukkelijk door haar verworpen en hiermee sluit de Werkorde aan bij de inhoudelijke ontwikkeling tijdens de reorganisatiestrijd. De Werkorde ziet de Hervormde Kerk als volkskerk in die zin dat zij de kerk is voor het gehele volk. Zij heeft een boodschap, verkondiging en een taak voor het gehele volk. Dit blijkt uit de taken die de Generale Synode krijgt, van getuigen, arbeid op alle terreinen van het leven en het zoeken naar eenheid. Deze taken beslaan het gehele volksleven: jeugd, pers, overheid, ziekenzorg en inwendige zending.

Hierbij speelt de visie mee dat er een speciale band bestaat tussen de kerk van de Reformatie en het Nederlandse volk. Deze visie wordt breed gedeeld in de commissie. In hoofdstuk I is het verwoordt door Haitjema en door Kraemer en in hoofdstuk II door Scholten, die wijst op de volksvormende kracht van de woordverkondiging door de kerk van de Reformatie, waarin het Nederlandse volk gevormd is. Deze bijzondere band geeft de kerk van de Reformatie een bijzondere opdracht te spreken tot het Nederlandse volk, omdat de kerk zo het volk op haar eigenheid en haar wezen zal aanspreken. Deze visie speelt een belangrijke rol in het zoeken naar eenheid tussen de Nederlandse Hervormde Kerk en andere kerken, opdat zij krachtig zal spreken tot het Nederlandse volk. 

Tenslotte vormt de visie op de nauwe relatie tussen de zichtbare Hervormde Kerk en de onzichtbare heilige Christelijke Kerk een belangrijk uitgangspunt van de commissie. In de Werkorde speelt voortdurend op de achtergrond, dat de ‘kerk weer kerk’ moet worden en dat de Hervormde Kerk weer aan haar wezen moet beantwoorden. Deze nauwe relatie tussen de onzichtbare Kerk en de Hervormde Kerk deed in de Algemene Synode een synodelid uitroepen of de commissie met ‘de kerk’ nu sprak over de Nederlandse Hervormde Kerk of de Kerk van Christus? De commissie onderscheidt wel tussen de Hervormde Kerk en de heilige Christelijke Kerk, maar brengt geen scheiding aan tussen deze: de Hervormde Kerk is gestalte van de Kerk van Christus, hoe gebrekkig

|149|

ook, maar juist dit verstaan van het wezen van de Hervormde Kerk heeft de commissie een belangrijk inzicht gegeven in haar kerkordelijke werk en deze visie heeft haar aan de Hervormde Kerk zulke grootse taken doen geven en zo hoog van haar doen spreken.

 

Op grond van deze ecclesiologie wordt een louter functionele visie op de kerk afgewezen. Opvallend is verder de nadruk op het eigen wezen, het eigen werk, de middelen en de eigen institutaire vorm van de kerk. De kerk heeft in deze visie dus niet de taak zichzelf in deze bedeling op te heffen, omdat zij een ander, hoger doel dient. Gezien haar wezen is de kerk ook doel in zichzelf. 

De visie dat Christus het Hoofd der kerk is, is ook bepalend voor de ambtsvisie. De Christocratie maakt enerzijds het ambt belangrijk, daar het ambt het middel is waardoor Christus regeert, maar beperkt zijn gezag tegelijkertijd, daar het hoogste gezag aan Christus toekomt. Alleen gezamenlijk en dienend heeft het ambt zijn regeertaak uit te oefenen. In de ambtsvisie kiest de Werkorde niet voor enige episcopale tendensen. De visie op de relatie van het ambt tot Christus en tot het wezen der kerk was voor de commissie de achtergrond voor haar kritiek op het (dis)functioneren van de ambten onder het Algemeen Reglement en vormde een belangrijk beginsel van de Werkorde.

 

Beginselen van kerkrecht

De invloed van Scholten op het werk van de commissie blijkt voor een belangrijk deel uit de visie op het kerkrecht die Scholten in haar werk inbracht en de commissie heeft overgenomen. Zijn visie op het kerkrecht, bekend uit zijn rechtsfilosofische geschriften, blijkt ook ten grondslag te liggen aan de Werkorde. Beginselen over het wezen van het recht, over het gemeenschapskarakter van de kerk, over haar duurzaamheid en over de afwijzing van Sohms kerkbegrip, die reeds in hoofdstuk 2.1. aan de orde zijn geweest, zijn bijna letterlijk in de toelichting op de Werkorde te lezen.

Belangrijk hierbij is Scholtens visie op de mens, als zondig en gebrekkig. Dit geldt ook voor gelovigen die als zodanig heilige mensen zijn. Dit ligt ten grondslag aan Scholtens mening over de noodzakelijkheid van een rechtsorde voor de kerk, daar de kerk naar haar wezen de gemeenschap van gelovigen is. Deze geloofsgemeenschap heeft een rechtsregeling nodig om duurzaam te kunnen bestaan. De functie die het recht vervult, is om een samenleving, hoe gebrekkig ook, mogelijk te maken. De toelichting voegt eraan toe, dat het recht een gave Gods is aan de mens.

 

Centraliserende tendensen in de Werkorde

De Werkorde legt een accent op het leidinggevende karakter van de landelijke kerk. De gedachte achter de Generale Synode is vooral de kerk een mond te geven om te spreken. Deze wens hangt nauw samen met de Tweede Wereldoorlog, waarin de commissie een goddelijke roeping herkende voor het spreken en handelen van de kerk, waarbij het voor de hand lag dat dit spreken met het oog op de bezettende overheid centraal geschiedde. Deze achtergrond beïnvloedde mede het beperkte karakter van de Werkorde, wat op zijn beurt het centraliserende karakter van de Werkorde accentueert. 

Hoewel de plaatselijke gemeente een belangrijke positie in het kerkelijk denken van de commissie inneemt, krijgt de landelijke kerk in de Werkorde een accent. Tenslotte staan het ambt en de ambtelijke vergadering centraal in de Werkorde, waarin de commissie zich afzet tegen de besturenkerk van 1816. Maar helemaal los komt de commissie

|150|

niet van deze besturenkerk, omdat zij blijk geeft de aanwezigheid van permanente organen in de kerk moeilijk te kunnen missen. De Werkorde maakt dus geen einde aan de besturen in de kerkorde, wel maakt zij een begin met het tot aanzijn roepen van een stelsel van ambtelijke vergaderingen in de kerk en bovendien met het herstel van de inhoudelijke band tussen de regering van de kerk en de godsdienst.