2.3. De Werkorde (1944)

 

De Werkorde is de naam van het voorstel tot een beperkte wijziging van het Algemeen Reglement, dat als resultaat van het werk van de Commissie voor beginselen van Kerkorde in april 1944 aan de Algemene Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk wordt aangeboden.95 De wetstekst, die bestaat uit acht additionele artikelen bij het Algemeen Reglement en de bijbehorende invoeringsbepalingen, is op verzoek van de commissie in januari 1944 opgesteld door Wagenaar, die daartoe zijn nota van 1 oktober 1943 artikelsgewijs uitwerkte. De toelichting op deze wetstekst, waarin de beginselen, die aan de regeling ten grondslag liggen, werd opgesteld door Scholten. In de vorige paragraaf stonden de beginselen centraal. In deze paragraaf zal de uitwerking van de regeling voor het bijeenkomen van de grote synode centraal staan. In 2.3.1. wordt inge­gaan op het karakter, op de aard van de Werkorde als ontwerpregeling. In 2.3.2. staat de structurele uitwerking van het bijeenkomen van de Generale Synode centraal. Het geeft de samenstelling van deze nieuw te vormen synode, de wijze van afvaardiging en dergelijke. In 2.3.3. komt vervolgens de inhoudelijke zijde van de Generale Synode aan de orde: het betreft de nieuwe taken van dit lichaam en de norm voor het handelen van de synode.

 

2.3.1. Aard van de Werkorde

Het opschrift van de Werkorde luidt Ontwerpregeling voor het bij­eenkomen van de Nederland­se Hervormde Kerk in Generale Synode. Dit opschrift geeft zowel de aard als de inhoud van de regeling in de kern aan. De aard van de Werkorde betreft een ontwerpregeling, bedoeld om bij het Algemeen Reglement gevoegd te worden. Wagenaar koos ervoor om dit stukje wetgeving in de vorm van additionele artikelen bij het Algemeen Reglement op te stel­len. Naast de principiële keuze voor een beperkte regeling bespaarde dit hem een arbeidsintensieve artikelsgewijze omwerking van het Algemeen Reglement.96

Over de aard van deze ontwerpregeling kunnen we drie dingen opmer­ken. In de eerste plaats is de juridische status van de regeling een ont­werp. Dat wil zeggen dat de commissie met het aanbieden van de regeling haar werk formeel afrondt en dat het vervolgens aan de Algemene Synode is om te beoordelen wat zij er verder mee doet. Eerst als de Algemene Synode het ontwerp na eventuele wijzigingen heeft vastgesteld en nadat de regeling de gebruikelijke proce­dure voor de reglementswijziging heeft doorlopen,


95 Deze regeling is opgenomen in de Cie. Werkorde, 175-189.
96 De ontwerpen uit de reorganisatie­strijd van de jaren dertig hadden wel het omvangrijke en complexe karakter van wijzigingen van de voornaamste reglementen.

|126|

krijgt zij de status van regle­ment en behoort zij tot het geldende hervormde kerkrecht. Hier merken wij kort op dat de ontwerpregeling deze weg door de kerk inderdaad is gegaan en dat de Werkorde op 20 september 1945 in werking is getreden.

 

Reglementaire basis

In de tweede plaats is de ontwerpregeling een regeling: het wil de reglementaire basis bieden voor het bijeenkomen van de nieuwe synode en haar nieuwe taken. Het geven van een reglemen­taire basis aan het bijeenkomen van de grote synode heeft in de commissie een belangrijke rol gespeeld en het heeft het synodale karakter van de grote synode in belangrijke mate bepaald. Immers, in Scholtens eerste nota was het nog niet bepaald of het grote college een vrijblijvend ‘overleg orgaan’ zou worden met als doel de vragen van kerkorde te bespreken net zoals Kerkelijk Overleg dit was met betrekking tot andere vragen, of dat het brede college een ‘synode’ zou worden. Duidelijkheid hierover bleek in de commissie zeer gewenst en men koos voor het synodale karakter van het nieuwe orgaan. In de gesprekken die volgden, werden de vereisten voor een synode duidelijk. Eén van die vereisten bleek betrekking te hebben op de reglementaire basis: de reglementen moeten dit orgaan als synode aanwijzen, zodat het lichaam in de structuur van de kerk wordt opgenomen.

De bezwaren van de commissie tegen het functioneren van de Algemene Synode onder het Algemeen Reglement toonden echter duidelijk aan dat dit niet de enige vereiste is om een lichaam het karakter van synode te geven. De Algemene Synode voldeed immers aan deze reglementaire eis; zij wordt in het Algemeen Reglement aangewezen als dè synode van de Nederlandse Hervormde Kerk, en toch zijn de commissieleden het erover eens dat de Algemene Synode het predikaat synode niet verdient. Hieronder komen de andere elementen voor een werkelijke synode aan de orde. Ook geeft de Werkorde de reglementaire basis aan de nieuw geformuleerde taken van de kerk. Gedurende de oorlog werd het de synode verweten als zij sprak, omdat zij dit reglementair niet mocht. Aan deze situatie wil de commissie een eind maken door nu de nieuwe taken in de reglementen te noemen. Dat de commissie ten slotte grote waarde hecht aan een regeling heeft bovendien te maken met haar visie op kerk en recht. ‘Een orde is noodzakelijk, zonder die kan onder mensen geen zaak voortgang hebben’.97

 

Tijdelijk karakter

In de derde plaats is de ontwerpregeling tijdelijk van aard. Door te kiezen voor een nieuwe regeling in de vorm van additi­onele artikelen bij het Algemeen Reglement plaatst Wagenaar deze regeling buiten de door hem zo verfoeide ‘sfeer van de reglementenbundel’.98 Hiermee wordt het tijdelijke karakter van de nieuwe regeling geaccentueerd. Dit bepaalt tevens het tijdelijke karakter van de nieuwe synode. In de toelichting bij de Werkorde schrijft voorzitter Scholten dan ook dat deze synode niet anders dan interim-synode kan zijn. Het genoemde voorstel tot wijziging van het Algemeen Reglement is dan ook geen nieuwe kerkorde, maar een werkorde, die de mogelijkheid wil bieden om tot een nieuwe kerkorde te komen. Dit verklaart ook de naam Werkorde. Deze tijdelijke aard van de Werkorde was in de commissie een belangrijke overweging. Zij vond zichzelf immers niet bevoegd een nieuwe kerkorde te ontwerpen; dat


97 Toelichting bij de Werkorde, Cie. Werkorde, 176.
98 H.M.J. Wagenaar, Cie. Werkorde, 77.

|127|

kwam alleen toe aan het kerkvertegenwoordigend orgaan, hetgeen de commissie met de Werkorde aan de kerk wil geven. Bovendien bleek deze tijdelijke status voor Severijn van belang om zich achter de Werkorde te kunnen scharen.

Dat de Hervormde Kerk een nieuwe kerkorde nodig heeft, is voor de Commissie voor beginselen van Kerkorde volstrekt duidelijk: de kerk moet van de kluisters van haar reglementen die haar binden aan een haar niet pas­sende organisatie, bevrijd wor­den.99 De Werkorde moet als een eerste stap hiertoe beschouwd worden. Deze nieuw te vormen kerkorde kan vervolgens een nieuwe regeling voor een samenko­men van de kerk in de synode bevat­ten, die haar een meer blijvend karakter geeft. De tijdelijke aard van de regeling heeft ook gevolgen voor de inhoud. De commissie wil niet meer regelen dan strikt nodig is, omdat niet de commissie bevoegd is een nieuwe kerkorde te maken, maar de nieuwe synode deze taak heeft. Daarom kiest de commissie ervoor om in vele zaken aan te sluiten bij de bestaande situatie.

 

2.3.2. Structurele elementen in de Werkorde

Additioneel artikel I van de Werkorde opent met de woorden, waarin de kern van het voorstel van de Werkorde wordt aangegeven: de Nederlandse Her­vormde Kerk komt in Generale Synode bijeen. De acht additionele artikelen, die Wagenaar in Romeinse cijfers nummert, constitueren deze Generale Synode. Hieruit blijkt dat de structuur van de Generale Synode bepaald wordt door de afgevaardigden ter synode (art. II) en uit adviseurs der synode (art. III), waarbij de algemene synodale commissie een belangrijke taak zal krijgen (art. VI) en dat bovendien de synode omringd wordt door de organen van bijstand (art. VII). De commissie heeft tenslotte bepaald dat het vetorecht van de provinciale kerkbesturen niet past bij deze kerkvertegenwoordigende structuur. Hieronder worden deze elementen van de structuur van de Generale Synode besproken.

 

2.3.2.1. Generale Synode

Op voorstel van Wagenaar krijgt het lichaam dat in de commissie telkens aangeduid werd als ‘grote synode’, de naam ‘Generale Synode’. Hoewel deze naam in betekenis niet afwijkt van de naam Algemene Synode, is het wel de bedoeling van Wagenaar om met de nieuwe naam ‘duidelijker te doen uitkomen dat dit orgaan iets geheel anders is dan de bestaande Algemene Synode’.100 Bovendien drukt de naam nog een element uit, dat Wagenaar niet onder woorden brengt, namelijk dat de Werkorde hiermee terug wijst naar de periode vóór 1816, toen de structuur van de kerk onder de Dordtse Kerkorde, althans op papier, eenmaal in de drie jaar een Generale Synode kende. Hoewel de commissie niet kiest voor het herinvoeren van de Dordtse Kerkorde, accentueert ze met deze naam haar verwantschap met deze wortels van het hervormde kerkrecht.

 

Synodale karakter 

Het kerkvertegenwoordigend orgaan, dat in de nota van Scholten van 1942 nog een onbepaald karakter had, heeft mede door de nota van Wagenaar en de commissiebesprekingen


99 Cie. Werkorde, 177.
100 H.M.J. Wagenaar, Cie. Werkorde, 83.

|128|

het karakter van een synode gekregen. Men werd het erover eens, dat de kerk een overlegorgaan nodig had met een reglementaire basis waarin de kerk vertegenwoordigd was, dat belast werd met een dubbele taak, namelijk om zowel een nieuwe kerkorde voor te bereiden als om in afwachting van de nieuwe kerkorde synode te zijn. Het is Severijn, die als dit karakter duidelijk wordt, bezwaar heeft tegen het synodale karakter van de grote constituante. Dit is vreemd, daar hij in zijn eerste nota’s voor het synodale karakter van het constituerend orgaan opkwam, waardoor hij juist pleitbezorger werd voor het synodale karakter. Volgens Severijn is er geen nieuwe synode nodig, daar ook de Algemene Synode de kerk kan vermanen op de belijdenisge­schriften te gaan staan om vervolgens kerkelijk te handelen en de vraagstukken van de tijd die om beslissing vragen aan de orde te stellen.101 De meeste commissieleden zijn het niet met Severijn eens en besluiten tot het laten bijeenkomen van een brede synode. 

 

Verhouding van kerk tot synode

In verschillende nota’s wordt ingegaan op de verhouding tussen kerk en synode. Uit de reacties blijkt dat men vindt dat Scholten door zijn formulering een te groot gezag geeft aan de synode. Er blijkt te weinig dat de synode een dienend orgaan van de kerk is. Berkelbach van der Sprenkel begrijpt dat Scholten het niet zo bedoelt, maar met woorden als ‘een nieuw belijden door de synode’ vreest hij dat er misverstanden worden gewekt. Hij verbetert Scholten, als hij opmerkt: ‘de kerk belijdt en brengt dit door haar organen tot uiting’. Duidelijk moet blijken dat de synode een orgaan is in dienst van de kerk en niet dat de synode dit krachtens autonoom gezag doet, aldus Berkelbach van der Sprenkel.102 Severijn reageert op hetzelfde punt: ‘Een echte synode handelt niet voor de kerk, maar de kerk handelt in en door de synode’.103 Scholten komt tegemoet aan de kritiek en laat dergelijke uitlatingen in de definitieve toelichting achterwege. In additioneel artikel I staat duidelijk dat de Nederlandse Hervormde Kerk in Generale Synode bijeen is.

Van Ruler appelleert op hetzelfde gevaar als hij opmerkt dat de formulering van het beginsel ‘dat het hoogste gezag in de kerk onder Christus aan de gezamenlijke gemeenten toekomt’ niet geheel onbedenkelijk is. Hij wijst erop dat zij meer een synodale, dan een presbyteriale klank heeft. Hij geeft toe dat de opmerking in het verband waarin zij voorkomt onschuldig is, namelijk dat het gaat over het principe van de verkiezing van de synode, waarin zij een samenvoeging van gemeenten dient te zijn, maar toch herinnert de formulering hem teveel aan het autonome gezag van de Algemene Synode.104

Als Severijn het vervolgens een dwaalidee noemt dat ‘de synode de vertegenwoordiging van de kerk is’, daar de synode kerk is, namelijk kerk in haar hoogste vergadering, dan vindt Scholten dit slechts een woordenkwestie, die niet de zaak raakt, want het gaat er immers om, dat de kerk bijeen komt en kan spreken.105 In zijn toelichting komt hij tegemoet aan deze kritiek en spreekt niet langer van het bijeenkomen van de kerk in een vergadering die haar zoveel mogelijk representeert, maar van een vergadering die zoveel mogelijk haar wezen tot uiting brengt.106 Dat het voor Scholten inderdaad


101 Cie. Werkorde, 70.
102 Cie. Werkorde, 66 en 67.
103 Cie. Werkorde, 70.
104 Cie. Werkorde, 67 en 68.
105 Cie. Werkorde, 89 en 90.
106 Vergelijk de eerste versie en de definitieve versie van de toelichting, 61 resp. 178.

|129|

een woordenkwestie betreft, blijkt wel uit het feit dat hij de inhoud van de regeling niet wijzigt. In beide gevallen wordt de betreffende vergadering gekozen door de classes, waarover hieronder meer. Dit is voor de commissie wezenlijk voor het synodale karakter van de synode.

 

Ook komt aan de orde het verschil in taken tussen de verschillende ambtelijke vergaderingen. Berkelbach van der Sprenkel herinnert aan het uitgangspunt van het  presbyteriale stelsel van na de Reformatie, dat de bredere vergadering datgene deed, wat de smallere vergadering niet doen kon. Gravemeyer heeft liever het uitgangspunt ‘wat beter centraal te regelen is, moet centraal geregeld worden’.107 Hij constateert dat een aantal grote geestelijke belangen centraal geregeld moeten worden. Daarom waarschuwt hij ervoor dat er geen vacuüm mag ontstaan als de synode uiteen gaat. Aan de andere kant mag de structuur wat hem betreft niet ‘semi-episcopaals’ worden. Scholten bevestigt dat er altijd een zekere spanning zal blijven tussen een presbyteriale kerkorde en de behoefte aan centraal gezag. De oplossing die de commissie in de Werkorde kiest, is die waarin het permanente orgaan van de Algemene Synodale Commissie handelt in verantwoording aan de Generale Synode.

 

2.3.2.2. Classicale afvaardiging

Voor de commissie is het wezenlijk voor de constituering van de synode, dat zij wordt samengesteld uit afgevaardigden van de classes, zoals hierboven al even aan de orde kwam. Dit beginsel krijgt zijn neerslag in additioneel artikel II van de Werkorde, waarin wordt bepaald dat de classes van de kerk en de Waalse Reünie108 elk een dienaar des Woords of een ouderling naar de Generale Synode afvaardigen. Nieuw is in dit voorstel de centrale positie van de classis in de nieuwe structuur. Hiermee kiest de commissie voor het beginsel van de zogenaamde classicale onderbouw. Deze rechtstreekse afvaardiging via de classes maakt dat het aantal synodeleden 45 wordt. De vergadering heeft de getrapte verkiezing verworpen.109

 

Kerkvertegenwoordigend element

Het bezwaar van de commissie tegen de Algemene Synode dat zij de kerk niet vertegenwoordigde, betrof voor een deel haar wijze van samenstelling. Om aan dit bezwaar tegemoet te komen, zette de commissie zich in voor een andere wijze van samenstellen van de Generale Synode namelijk rechtstreeks vanuit de classicale vergaderingen. In deze visie van de commissie hebben de classicale verga­deringen een centrale plaats in de structuur van de kerk. Zij worden wel de grondvergaderingen van de kerk genoemd.110 In de classicale vergaderingen zijn immers de gemeenten bijeen. In de toelichting op de Werkorde formuleert de commissie expliciet het beginsel dat deze rechtstreekse afvaardiging vanuit de classes naar Gene­rale Synode vertegenwoordi­ging van de kerk is, omdat zij verte­genwoordiging van de classes is en in de classes verte­genwoor­diging


107 Cie. Werkorde, 54 en 55.
108 Hiermee is tevens de invloed van de Waalse Kerken in de synode verkleind. Onder het Algemeen Reglement mocht de Commissie voor de zaken der Waalse Kerken een ambtsdrager afvaardigen naar de Algemene Synode, evenals de Provinciale Kerkbesturen (Art. 56 Alg. Regl.) De Werkorde geeft deze bevoegdheid  aan de Waalse Reünie, waarmee zij in de afvaardiging gelijkgesteld wordt aan een classis.
109 Cie. Werkorde, 56.
110 Emmen, Cie. Werkorde, 69.

|130|

is van de gemeente.111

Dit element van rechtstreekse afvaardiging van ambtsdragers uit de classi­cale vergaderingen is gedurende het commissie­werk belangrijker geworden. Bij het eerste voorstel van Scholten ston­den zowel de rechtstreekse afvaardiging vanuit de classes als de getrapte ver­kiezing via de provinciale kerkvergaderingen als mogelijkheden naast elkaar. Op de vergadering van 18 november 1943 is het Scholten die de mogelijkheid van getrapte verkiezingen definitief afwijst.112 Hiermee wordt het rechtstreekse ele­ment van de afvaardiging van grote betekenis in de visie op kerkver­tegen­woordiging in de Werkorde.

Gedurende de reorganisatiestrijd werd zowel de rechtstreekse afvaardiging, als de getrapte verkiezingen verdedigd. Zo stelde Ontwerp-1929 de rechtstreekse afvaardiging voor en werd deze voorkeur door Kerkherstel overgenomen. Kerkopbouw daarentegen had problemen met de grote invloed van de classicale vergaderingen, omdat ze veelal zo slecht functioneerden, en pleitte daarom voor getrapte verkiezingen via het provinciale niveau. In Ontwerp-1938 vonden beide verenigingen elkaar uiteindelijk in getrapte verkiezing via provinciale synoden met als gevolg dat de nieuwe synode 37 leden zou tellen.

De commissie kiest in de Werkorde dus voor het voorstel van Ontwerp-1929. Deze keuze voor rechtstreekse afvaardiging via de classicale vergaderingen past verder goed bij een ander uitgangspunt van de commissie, namelijk om zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de bestaande situatie, mede om de regeling zo eenvoudig mogelijk te maken. En daar de classicale vergaderingen de enige bestaande bovenplaatselijke ambtelijke vergaderingen onder het Algemeen Reglement zijn, is de keuze voor de classicale onderbouw begrijpelijk. Verder is bij de voorkeur voor de classicale onderbouw ongetwijfeld van invloed geweest, de methode van Gemeenteopbouw gedurende de oorlog, die voor haar werk vooral gebruik maakte van zogenaamde gedelegeerden die via de classicale vergaderingen uitgezonden werden naar de kerkenraden.113

Ondanks het feit dat de classisindeling onder het Algemeen Reglement kritiek ontmoet in de commissie en men zich betere indelingen kan voorstellen, besluit de commissie de classisindeling ongewij­zigd te laten­.114 Het was met name Bakhuizen van den Brink die ernstige vragen stelde over dit stelsel. Hij was van mening dat de classicale ressor­ten nieuw ingedeeld zouden moeten worden op grond van hun zielental, anders zijn de classes geen basis voor een goede vertegenwoordiging van de Kerk.115 Berkelbach van der Sprenkel wijst op het oorspronkelijke beginsel van de indeling van de classes, namelijk dat van nabuurschap. Zijns inziens is het gegeven van saamhorigheid zinvol.116


111 Cie. Werkorde, 179.
112 Scholten: ‘Getrapte verkiezingen moeten wij zeker niet hebben’. Cie. Werkorde, 46.
113 Zie hiervoor hoofdstuk 1.4.
114 De toelichting bij de Werkorde luidt: dat ‘de classisindeling zelf de toets der kritiek niet kan doorstaan. Men bedenke echter dat het nieuwe altijd moet aansluiten aan het oude, dat men niet nieuw kan beginnen of geheel van onderop kan herbouwen. De classissamenstellingen nieuw regelen zal wel de nieuwe kerkorde zelf moeten doen. Bij vaststelling daarvan zal ook het beginsel (naar zielental? naar predikantsplaats? naar locale eenheden? grote steden, industriële- of agrarische complexen?) als uitwerking van de classisindeling moeten worden bezien. Doch ook de samenstelling van de kerkenraden zal dan moeten worden getoetst. Op dit alles loopt de verkiezing van een constituerende synode niet vooruit’. Bovendien wordt opgemerkt ‘dat een vertegenwoordiging nooit feilloos is, iedere indeling heeft haar bezwaar’, Cie. Werkorde, 178-179.
115 J.N. Bakhuizen van den Brink in zijn brief van 17 november 1943, Cie. Werkorde, 38.
116 S.F.H.J. Berkelbach van der Sprenkel: ‘Wanneer een grote stad of een complex als de Zaan of Twente zekere saamhorigheid vertoont, kan die niet door het zielental alleen bepaald worden’. Cie. Werkorde, 66.

|131|

De commissie wil op deze regeling niet vooruit lopen en sluit wat dit betreft aan bij de historie van het moment.117 Wezenlijk voor het beginsel van de rechtstreekse classicale afvaardiging is boven alles dat ‘zij in de classes vertegenwoordiging van de gemeente is’.

 

Centrale plaats voor de plaatselijke gemeente

Hiermee komt de commissie bij de centrale plaats die de plaatselijke gemeente in de structuur van de kerk inneemt. Dit hangt samen met de visie van de commissie op het wezen van de kerk, zoals zij die in de toelichting bij de Werkorde formuleert: ‘de Kerk is vergadering, gemeenschap van Christgelovigen’. ‘Het samen zijn in de naam van Jezus Christus bepaalt haar bestaan. Dit samenzijn is een band met God en met elkander. Dat samen-zijn, het samen-horen naar de verkondiging des Woords, het samen deel hebben aan de Sacramenten, het samen aanbidden maakt haar wezen uit. Uit de aard van de zaak is dit samenzijn bepaald door de mogelijkheid van samenkomen, is dus de plaatselijke gemeente de kern van de kerk’.118

Opgemerkt moet worden dat de plaatselijke gemeente wel een centrale plaats inneemt, maar door de commissie niet als autonoom wordt gezien. Haar plaatselijke zelfstandigheid is beperkt. Dit hangt samen met de kerkvisie van de commissie die ook in de toelichting tot uitdrukking komt.

De commissie legt er namelijk de nadruk op, dat ‘gemeente niet noodzakelijk plaatselijk moet worden begrepen, maar dat ook het samenzijn in het geheel van een volk, ja van de mensheid in haar geheel kerk kan zijn en dan evenzeer kerk is als de plaatselijke gemeente’.119 De plaatselijke gemeente is dus naar de visie van de commissie één verschijningsvorm van de kerk. Bovenplaatselijk spreekt zij ook van kerk.

Zo komt de commissie tot het uitgangspunt dat ‘het hoogste gezag in de Kerk onder Christus aan de gezamenlijke gemeenten toekomt’. Hiermee zegt de commissie dat zij kiest voor het presbyteriale ty­pe van kerkregering. ‘De presbyteriale orde ligt in de gedachte van de constituerende synode’, zo licht Scholten toe. Dit beginsel, waarin dus de kerk zelf zich op haar kerkorde beraadt in een vergadering waarin zij als kerk samen­komt, geeft de commissie mee in de Werkorde. Hierin loopt de commissie vooruit op de nieuwe kerkorde. De toelichting op de Werkorde voegt daaraan toe: ‘Onze kerk is en blijft een uit de Reformatie voortgekomen kerk van presbyteriaal type’.120

 

Ambtelijke karakter van de afgevaardigden

Met op de achtergrond de presbyteriale gedachte dat de ambten samen het orgaan van de kerk zijn, wordt in de Werkorde voorgesteld zowel ouderlingen als die­naren des Woords naar de Generale Synode af te vaardigen. Hierin ligt continuïteit met het verleden. Zowel onder de Dordtse Kerkorde als onder het Algemeen Reglement waren het de dienaren des Woords en de ouderlingen die samen de taak van de kerkregering vervul­den en die voor afvaardiging en verkiezing in aanmerking kwamen.

Wagenaar stelde voor om te breken met de mogelijk­heid om niet-ambtsdragers af te vaardigen. Onder het Algemeen Reglement was het namelijk ook voor oud-ouder­lingen mogelijk om zitting te hebben in de Algemene Synode. De Werkorde stelt voor om


117 Toelichting op de Werkorde, Cie. Werkorde, 179.
118 Toelichting bij de Werkorde, Cie. Werkorde, 175.
119 Ibidem.
120 Toelichting, Cie. Werkorde, 179.

|132|

alleen ambtsdragers in aanmerking te laten komen voor afvaardi­ging. Wagenaar vindt dat het oud-ouderlingschap leidt tot uitholling van het ouderlingambt en vindt het bovendien moeilijk te rijmen met de waarde die men aan de regering der kerk door de ambten toekent. Dit laatste beginsel werd door de commissieleden als uitgangspunt van kerkorde geformuleerd.

In de Werkorde wordt de getalsverhouding van twee predikanten op één ouderling overgenomen uit het Algemeen Reglement. Hoewel Wagenaar voorstelde te breken met deze dominocratie, en derhalve pleitte voor een verhouding van ouderlingen tot predi­kanten van één op één en zo de verhouding in overeenstemming bracht met de Dord­tse Kerk­orde en ook Ont­werp-1929, besloot de commissie deze kwestie over te laten aan de nieuwe kerkordecommissie en niet zelf alles te veranderen.121

Het ambtelijke karakter van de classicale afgevaardigden uitte zich bovendien hierin dat de commissie het niet gewenst achtte, iemand van buiten de classis af te vaardigen. Art. II eindigt met de woorden: ‘Het mandaat van een afgevaar­digde eindigt wanneer hij de classis metterwoon verlaat, of ophoudt bekleed te zijn met het ambt, waarop zijn aanwijzing rust’. Tenslotte kreeg het ambtelijke karakter nadruk door alleen aan de classicale afgevaardigden stemrecht te geven, terwijl leden namens raden en commissies in de synode als adviseurs aanwezig zullen zijn. Over de vraag of ook diakenen en vrouwen voor afvaardiging in aanmer­king komen, wordt niet gesproken. Deze kwesties worden aan de werkelijke synode overgelaten. Met de nadruk op het ambtelijke karakter van de vergadering heft de commissie een belangrijk bezwaar tegen het Algemeen Reglement op.

 

Aantal synodeleden

Het aantal stemhebbende leden van de Generale Synode bedraagt, zoals al is gezegd, in de Werkorde 45. Gedurende de commissievergaderingen werd er steeds over de ‘grote synode’ gesproken, vanwege het grotere aantal leden in vergelijking tot de 19 leden van de Algemene Synode.

Een belangrijke achtergrond bij het grotere getal wordt mede gevormd door het argument uit de reorganisatiestrijd en door Kraemers pleidooi voor een brede kerkelijke vergadering. Hij stelde in dit verband al voor dat de 19 synodeleden bijgestaan zouden moeten worden en zodoende pleitte hij voor het bijeenroepen van een brede kerkelijke vergadering in april 1940. Kraemer wilde gestolde krachten bijeenroepen zodat er stroming ontstaat. Dit effect werd ook beoogd met een grotere synode. Opvallend is in dit verband dat Kerkelijk Overleg, dat de functie van dit brede overlegorgaan kreeg en een enorme invloed had op het kerkelijke leven gedurende de eerste bezettingsjaren, ook ‘slechts’ uit 19 leden bestond.

Met name Gravemeyer verwacht in de commissie van dit grotere aantal een verbetering.122 Kraemer, als gast ter vergadering aanwezig, spreekt uit dat ‘het adagium van Gravemeyer, dat een college van 45 mensen altijd beter is dan het huidige van 19’, hem wel aantrekt.123 Er klinken in de commissie ook twijfels of de classicale vergaderingen op dat moment wel in staat zijn een andere synode voort te brengen en of het


121 H.M.J. Wagenaar schrijft: ‘Om utiliteitsredenen in verband met de invoering van de nieuwe kerkorde werd de verhouding van twee predikanten tegen één ouderling nog gehandhaafd’, Cie. Werkorde, 182.
122 Cie. Werkorde, 93.
123 Cie. Werkorde, 97.

|133|

niet wederom de partijoverwegingen zullen zijn die de keuze voor de afgevaardigde bepalen. Men beseft dat het getal op zich niet garant staat voor een betere kerkvertegenwoordiging.

Om in ieder geval de classicale vergaderingen voor te bereiden op haar nieuwe taak, stelt Kraemer voor dat Kerkelijk Overleg 45 mensen uitkiest om als gedelegeerden de classicale vergaderingen te bezoeken en te onderrichten.124 In het voorjaar van 1944 worden de classicale vergaderingen inderdaad bezocht door de zogenaamde gedelegeerden.

 

Afgevaardigden zonder lastbrief en ruggespraak en afschaffing van vetorecht

Gravemeyer brengt in de commissie de kwestie van de lastbrief en de ruggespraak aan de orde, als wijze waarop het ambtsidee functioneert.125 Deze wijze kende de kerk onder de Dordtse Kerkorde. Scholten, die al in 1938 zijn bezwaren tegen het bindend mandaat had uitgesproken, komt hiertegen opnieuw in verzet. Hij vreest als resultaat hiervan een drooglegging van de meerdere vergadering en een te grote vertraging van het tempo.126 Verder oefent op die wijze de lagere kring macht uit over de hogere, hetgeen voor Scholten onaan­vaardbaar is.127 Zodoende besluit de commissie in de Werkorde een vrij mandaat voor de afgevaardigden. Als tussenweg stelde Van Ruler het behoud van de consideraties voor. Daardoor kan de Heilige Geest werken zonder overheer­sing van het ene orgaan door het andere. Wel constateert Van Ruler dat de classes bij deze oplossing meerdere malen per jaar moeten vergaderen, zodat het tempo niet zakt.128 Gravemeyer merkt later in een brief op dat hem nooit een lastbrief heeft voorgestaan waarin de afgevaardigde als een grammofoonplaat uitspreekt hetgeen de classis hem meegeeft. Wel is de afgevaardigde representant van de classis, zodat deze mededeling moet doen van de besprekingen over een bepaald punt in zijn classis, waardoor de mindere vergadering spreekt in de meerdere, zo zet Gravemeyer uiteen.129

In het verlengde van de argumentatie van Scholten besluit de commissie tot afschaffing van het vetorecht van de provinciale kerkbesturen. Vanuit de gedachte dat de Generale Synode de werkelijke vertegenwoordiging van de kerk is, past het niet bij de genoemde gedachte, dat een ander college de bevoegdheid heeft om voorstellen tegen te houden. Emmen is het met Scholten eens, maar pleit ervoor, gezien de hevige gevoeligheid, tactisch te verwijzen naar de achtergrond van de vetoregeling, namelijk dat het vanaf 1816 als een presbyteriaal moment door de kerk werd behouden. ‘De bestuurlijke synode werd zo door vertegenwoordigers van de classes, de grondvergaderingen van de kerk, geremd’, aldus Emmen.130


124 Ibidem.
125 Cie. Werkorde, 55.
126 Cie. Werkorde, 55 en 56.
127 In 1938 bestreed Scholten al het zogenaamde bindend mandaat. In zijn rede “Kerk” gehouden op de predikantenvergadering van 27 april 1938 merkte Scholten op:  ‘Dat van het bindend mandaat het presbyteriaal karakter der kerkorde afhangt, moet ik ten sterkste bestrijden’. Hij noemt het niets bijzonder gereformeerds, maar wijst erop dat de gereformeerde kerken deze methode hebben overgenomen uit het staatsleven. De gedachte van een vertegenwoordiging, die de afgevaardigde een zelfstandig oordeel laat, had zich nog niet baan gebroken, aldus Scholten, die verdedigde dat ook de kerk zich van deze gegroeide gedachte mag bedienen. “Kerk” a.w., 18 en Verzamelde Geschriften, II, 280.
128 Cie. Werkorde, 56.
129 Brief van Gravemeyer aan Scholten van 29 november 1943, Cie. Werkorde, 39.
130 Cie. Werkorde, 69.

|134|

Het afschaffen van dit vetorecht lag in de jaren dertig kerkpoli­tiek erg moeilijk, omdat de provincies tegenstan­ders waren van het ontnemen van hun specifieke recht. Voor de commissie is het ook een waagstuk: de provin­cies kunnen de invoering van de gehele Werkorde tegenhouden als zij te veel bezwaar voelen tegen afschaffing van het vetorecht. Toch wordt de commissie het erover eens de afschaffing van het vetorecht voor te stellen. Bij deze overweging zijn ook prak­tische gronden aanwezig: de commissie signaleert dat ook in deze besturen zich veranderingen in de geest van Gemeenteopbouw voltrekken.131

In de Werkorde wordt voorgesteld dat het vetorecht onmiddellijk vervalt. Dit blijkt in april 1944 onacceptabel voor de Algemene Synode. Het vetorecht komt wel in de toekomst te vervallen, maar nog niet voor de procedure die de Werkorde als ontwerp heeft te doorlopen. Hierdoor hebben de provinciale kerkbesturen in hun stemming over de Werkorde in 1945 voor het laatst gebruik kunnen maken van dit recht.132

 

2.3.2.3. Adviseurs van de synode

In artikel III van de Werkorde krijgen de adviseurs van de Generale Synode een plaats. Wat vooral opvalt aan de lijst van adviseurs is dat de verschillende raden op deze wijze in de Generale Synode worden vertegenwoordigd, waarmee de Werkorde een aanzet geeft tot de incorporatie van allerlei kerkelijk werk. Onder de adviseurs bevinden zich ook twee hoogleraren in de godgeleerdheid die de Algemene Synode onder het Algemeen Reglement al kende.133 De adviseurs vergaderen niet alleen ten behoeve van hun onderwerp maar zijn adviserend bij de gehele synodevergadering aanwezig. Ter synode zijn zes raden vertegenwoordigd, te weten de algemene diaconale raad, de algemene kerkvoogdijraad134, de raad voor de uitwendige zending en de raad voor de inwendige zending, de raad voor kerk en kerken en tenslotte de jeugdraad.

Met de figuur van de adviseurs wordt, zoals gezegd, een aanzet gegeven tot het incorporeren van het werk van de raden in het organisch verband van de kerk, hetgeen door de meeste commissieleden wordt gewenst. Zo spreekt Emmen van een apostolaire uitbouw van de structuur.

Deze uitbouw van de synode heeft zijn wortels in de reorganisatiestrijd, waarin al in het Ontwerp-1933 van Kerkopbouw werd voorgesteld om eenmaal in de drie jaar een brede Algemene Synode samen te roepen waarin naast de gewone synodeleden ook 10 buitengewone leden namens verschillende belangen en zorggebieden met adviserende stem aanwezig zouden zijn.135


131 Cie. Werkorde, 56.
132 Cie. Werkorde, 152. Voor de Algemene Synode was de afschaffing van het vetorecht onacceptabel.
133 De Werkorde stelde voor om de hoogleraren van de Hervormde Kerk als adviseur ter synode te roepen, hiermee verloren zij hun preadviseurschap, dat hen onder het Algemeen Reglement toekwam, art. 56.
134 Het Algemeen Reglement kende wel de Quaestor-Generaal, welke met adviserende stem alleen die vergaderingen bijwoonde, waarin geldelijke aangelegenheden werden behandeld, art. 56.
135 In Ontwerp-1933 van Kerkopbouw werd reeds voorgesteld in art. 68 naast de gewone vergaderin­gen van de Algemene Synode (die 37 leden telde) één keer in de drie jaar een bijzondere samen­komst te houden. In die bijzondere vergade­ring, brede Algemene Synode genoemd, waren naast de gewone leden ook buitengewone leden aanwezig, met adviserende stem. Deze buitengewone leden waren afgevaar­digden voor ‘de vraagstukken van belijdenis en litur­gie, voor de belangen van de uitwendi­ge zending, en voor de inwen­dige zending, diaconale belangen, sociale vraagstukken, gods­dienst­onderwijs, huisgemeente, voor de belangen van het beheer en een uit de oecumenische beweging’.

|135|

In de Tweede Wereldoorlog is in de 10 werkgroepen van Kerkelijk Overleg een deel van het vooroorlogse kerkenwerk herkenbaar, zoals de arbeid van de inwendige en de uitwendige zending, jeugdwerk, diaconie, beheer, prediking en oecumene. Daarnaast ontstonden er ook werkgroepen voor nieuw kerkenwerk, zoals in de werkgroep voor kerk en overheid, kerk en pers en kerk en gemeenteopbouw. 

Het ontstaan van de Commissie voor beginselen van Kerkorde hangt nauw samen met dit kerkenwerk en de commissie wil een reglementaire basis voor dit werk bieden. In de toelichting op de Werkorde schrijft de commissie: ‘De zwakheid van de kerkorde bleek in de tweede plaats bij al het werk, dat de kerk thans in de handen wordt gelegd. De opdracht der kerk van Christus’ wege is prediking en bediening der sacramenten. Deze opdracht brengt mee, dat de kerk zich rekenschap zal geven waar en tot wie zij prediken zal, hoe zij moet zorgen dat die prediking wordt gehoord. Zending, in- en uitwendige zending, is een arbeidsgebied dat de kerk niet aan verenigingen kan overlaten. Zending is prediking en deze prediking bevrucht die van de zondag tot de gemeente.’ De commissie zag dit nieuwe werk als uiting van een nieuwe geest, die de kerk los scheurde uit haar verstarring. Het besef dat de kerk zendingskerk moet zijn, ook onder het eigen volk, vormt een belangrijke achtergrond voor de deelname van de adviseurs ter synode.

 

Bezwaar

Vanuit deze achtergrond stelt Wagenaar in januari 1944 de deelname voor van 15 adviseurs, toen nog gedelegeerden genaamd, die samen 9 raden vertegenwoordigen. Zijn lijst is vrijwel gelijk aan de werkgroepen van Kerkelijk Overleg.136 In Wagenaars voorstel is de verhouding van classicale afgevaardigden tot adviseurs 45 tot 15.

Severijn uit principiële bezwaren tegen de figuur van adviseur. Hij acht het in strijd met het presbyteriale karakter van de kerk om de adviseurs namens de raden, hetzij met beslissen­de stem, hetzij met adviserende stem, naast de classes als lid van de synode op te nemen. De synode is natuurlijk altijd bevoegd om in haar midden uit te nodigen, die zij gewenst acht, maar Severijn wil ze niet als lid in haar midden laten plaatsnemen.137 In de vergadering van februari 1944 komt de kwestie van de gedelegeerden namens allerlei raden nog eens aan de orde. Severijn noemt een synode met al die gedelegeerden ‘helemaal geen synode, maar een karikatuur’.138

De commissie besluit desondanks om de adviseurs in de structuur van de Generale Synode een plaats te geven, maar gaandeweg de besprekingen worden meer bezwaren gehoord. Scholten vindt dat de raden en commissies in wezen niet gelijk zijn aan gemeenten of classes. Dit verschil wil hij duidelijker tot uitdrukking brengen door de raden niet rechtstreeks hun gedelegeerden naar de synode te laten zenden, maar de raden slechts het recht van voordracht te geven, waaruit de Algemene Synodale Commissie een benoeming doet.139 Dit voorstel is door de commissie overgenomen.

Verder vindt Gravemeyer het aantal adviseurs uit het voorstel van Wagenaar te groot.140


136 Alleen de werkgroep Kerk en School ontbreekt. Verder kende het voorstel van Wagenaar ook nog drie preadviseurs uit het Algemeen Reglement.
137 Nota van J. Severijn, Cie. Werkorde, 70.
138 Cie. Werkorde, 89.
139 Vergadering van 9 en 10 maart 1944, Cie. Werkorde, 108.
140 Vergadering van 9 en 10 maart 1944, Cie. Werkorde, 109.

|136|

De commissie besluit de werkgroepen Kerk en Gemeen­te-Opbouw, Kerk en Samenleving en Kerk en Overheid niet met een adviseur in de synode te laten plaatsnemen. Wel geeft de Werkorde in additioneel artikel VII aan de synode de mogelijkheid om zich door raden en werkgroepen te laten bijstaan. De zes raden met vaste adviseurs, die de Werkorde in haar definitieve versie overhoudt, betreft kerkenwerk dat ook reeds voor de oorlog bestond.

De commissie wilde met de adviseurs van de raden het gedachtegoed van Gemeenteopbouw in de synode brengen en waarborgen. Deze nauwe band tussen de adviseurs en de invloed van Gemeenteopbouw blijkt ook als Berkelbach van der Sprenkel in één van de vergaderingen opmerkt dat de adviseurs uit wantrouwen in de synode worden gezet. ‘Indien de classes uit goede overwegingen de nieuwe synode zouden samenstellen, dan zouden de 45 nieuwe leden ook wel te vertrouwen zijn’.141

 

2.3.2.4. De Algemene Synodale Commissie

Een speciale plaats wordt in de Werkorde ingeruimd voor de Algemene Synodale Commissie. In het Algemeen Reglement waren de artikelen 66 tot en met 74 gewijd aan deze commissie, die, als de Algemene Synode niet bijeen is, ‘in haar naam, de belangen der Nederlandse Hervormde Kerk behartigt’. Deze artikelen bepalen dat de Algemene Synodale Commissie geen kerkelijk bestuur is, maar dat zij alles uitvoert, wat de Algemene Synode haar heeft opgedragen en dat zij bovendien belast is met het toezicht op allerlei administratieve zaken. Belangrijk is de bepaling dat de Algemene Synodale Commissie verantwoording schuldig is aan de Algemene Synode.

Uit de kritiek van de commissie op het synodeachtige van de Algemene Synode blijkt, met name in de nota van Wagenaar, dat niet formeel, maar wel feitelijk de Algemene Synodale Commissie het algemeen kerkbestuur is boven de provinciale en de classicale besturen. Dit had tot gevolg dat in feite de Algemene Synode ‘de lastgeefster is, die één of tweemaal per jaar nog eens breder over de zaken van de Algemene Synodale Commissie handelt en datgene afhandelt wat de Algemene Synodale Commissie (op grond van de reglementaire bepaling dat de synode het hoogste kerkbestuur is) heeft moeten aanhouden en dat aan de synode voorleggen’.142 Wagenaar concludeert dat tussen de taak van de Algemene Synodale Commissie en de Algemene Synode geen principieel verschil is, alleen een zuiver formeel verschil.

In het voorstel van de commissie om de Generale Synode in taak en samenstelling tot een werkelijke synode te maken, maakt ze van de feitelijke leidinggevende positie van de Algemene Synodale Commissie gebruik en schakelt deze nu ook formeel in. Dit doet zij door in additioneel artikel VI de afhankelijke positie van de Algemene Synodale Commissie ten opzichte van de Generale Synode te onderstrepen. Artikel VI van de Werkorde bepaalt: ‘De synode benoemt een Algemene Synodale Commissie die tot taak heeft hetgeen haar in de reglementen van de kerk of door de synode wordt opgedragen en deswege aan de synode verantwoording schuldig is’. Om de Generale Synode voor de interim-periode te ontlasten van ‘al het administratief gedoe’, zoals Wagenaar schrijft, wordt in de Werkorde voorgesteld om veel werkzaamheden van de


141 Vergadering van 3 en 4 februari 1944, Cie. Werkorde, 93.
142 Nota H.M.J. Wagenaar, 1 oktober 1943, Cie. Werkorde, 35.

|137|

Algemene Synode tijdelijk over te dragen aan de Algemene Synodale Commissie.143 Het voordeel van het inschakelen van deze commissie is bovendien, dat er slechts een kleine reglementswijziging nodig is voor de invoering van de Generale Synode. In de invoeringsbepalingen van de Werkorde worden de artikelen 65-74 van het Algemeen Reglement met betrekking tot de Algemene Synode en de Algemene Synodale Commissie vervangen door nieuwe artikelen, waarin deze commissie haar tijdelijke nieuwe taken krijgt.

Van Ruler uitte aanvankelijk bezwaar tegen de splitsing van de Generale Synode en de Algemene Synodale Commissie als geestelijk en administratief lichaam. ‘Al het administratieve is tevens geestelijk en omgekeerd’, zo merkt hij op.144 Hiermee is de commissie het eens, maar zij onderstreept nogmaals dat wel allerlei werk aan commissies gedelegeerd kan worden onder verantwoording aan de synode.145

Zoals al eerder aan de orde kwam, stemt de commissie in met de behoefte aan het bestaan van een permanent orgaan in een presbyteriale kerkstructuur. Wel constateerde de commissie dat er altijd een zekere spanning zal blijven tussen een presbyteriale kerkorde en de behoeften aan centraal gezag. De noodzakelijkheid van een permanent centraal orgaan, doet de commissie besluiten een dergelijk orgaan in de structuur van de kerk op te nemen. Genoemde spanning kwam ook al onder de Dordtse Kerkorde aan het licht. In hoofdstuk 1.1. bleek de behoefte aan zogenaamde deputaten (art. 49 DKO), ‘om alles wat de synode geordonneerd heeft te verrichten’, die dus alleen het karakter van een uitvoeringsorgaan werd gegeven, maar die niet het karakter van een bestuurscollege mochten bezitten. Het bezwaar van de commissie tegen het Algemeen Reglement betrof dus niet zozeer het bestaan van permanente besturen, maar wel dat deze besturen de taken van de ambtelijke vergaderingen hadden overgenomen.

 

2.3.2.5. Van de organen van bijstand

In additioneel artikel VII krijgt de synode de bevoegdheid zich te laten bijstaan door raden, werkgroepen, commissies, deputaten en gedelegeerden. Tevens krijgt de synode de bevoegdheid om raden en werkgroepen in het leven te roepen, hun taak vast te stel­len en hun leden te benoemen. Hiermee wordt dus de reglementaire basis gegeven voor het in de oorlog zo actueel geworden werk van raden en werkgroepen. Door dit artikel moet de slagvaardigheid van de synode vergroot worden. Ook wordt duidelijk dat de synode in deze zaken het initiatief neemt en de verantwoordelijkheid draagt. De raden, werkgroepen en dergelijke handelen in opdracht van de synode, waardoor de kerk de mogelijkheid krijgt van invloed op en betrokkenheid bij allerlei werk in kerk en samenleving. Deze bepaling geeft de synode een grote vrijheid om flexibel op noden in te gaan: er kunnen immers nieuwe raden in het leven worden geroepen en evengoed kunnen opdrachten aan raden of werkgroepen worden opgeheven. Het verschil met de positie van de raden in artikel III is duidelijk: deze laatste hebben hun vaste plaats en hebben een grotere zelfstandigheid ten aanzien van de synode.


143 Ibidem.
144 Cie. Werkorde, 46.
145 Ibidem.

|138|

2.3.3. Norm voor en taak van de Generale Synode

Zoals in paragraaf 2.2. besproken is, wilde de commissie in de Werkorde aan de Generale Synode een inhoudelijke richt­lijn meegeven voor haar handelen. In de nota’s werd als bezwaar tegen het Algemeen Reglement genoemd, dat de band met de belijdenis vaag en ruim was en dat het bestuur van de kerk los stond van de leer van de kerk. Men kwam overeen dat de taak van de synode alleen is uit te maken tegen de achtergrond van het belijdend karakter van de kerk. In artikel I van de Werkorde wordt daarom bepaald, dat de Generale Synode ‘in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift en staande op de bodem van de belijdenisge­schriften’ haar ta­ken heeft te vervul­len.

Deze richtlijn heeft ook betrekking op het kerkvertegenwoordi­gende karakter van de synode, nu niet in formele zin, dat de synode via afvaardiging de plaatselijke gemeenten vertegenwoordigt, maar in materiële zin, zodat de Hervormde Kerk ook inhoudelijk werkelijk kerk wordt. Dat zij de stem van de kerk is, die Gods Woord spreekt tot de gemeenten, tot de wereld, tot de overheid, en zo aan haar wezen beantwoordt.

 

Taak van de Generale Synode

Artikel I van de Werkorde draagt vervolgens aan de Generale Synode vier specifieke taken op. Deze synode heeft, ‘inzonderheid tot taak de kerkorde voor te bereiden en vast te stellen; te getuigen, met de kerk in al haar geledingen, van het evangelie van Jezus Christus tegenover overheid en volk; leiding en vorm te geven aan de arbeid waartoe de kerk wordt geroepen op alle terreinen van het leven en tenslotte het gehoor geven aan de roeping van de kerk inzake de eenheid van de christenheid’.

 

Kerkorde voorbereiden en maken

In artikel I van de Werkorde krijgt de Generale Synode de bijzon­dere taak opgedragen om een nieuwe kerkorde voor te bereiden en vast te stel­len. Hiermee komt een belangrijk beginsel van de commissie tot uiting, namelijk dat het de kerk zelf moet zijn die haar kerkorde maakt. Hier­mee wordt de aanzet gegeven om een einde te maken aan het bezwaar tegen de niet-kerkelijke totstandkoming van het Algemeen Reglement, waarbij het niet de kerk zelf is geweest die haar eigen kerkorde creëerde en invoerde. Nu krijgt de kerk de opdracht haar eigen kerkorde te ontwerpen en zelf in te voeren en dit verklaart tegelijk de naam Werkorde, daar de commissie zich hiertoe niet bevoegd achtte, maar alleen meende bevoegd te zijn een weg tot de nieuwe kerkorde vrij te maken.

In artikel V van de Werkorde wordt nogmaals op deze taak van de Generale Synode ingegaan. Daarin krijgt de Generale Synode de opdracht om ‘een commissie te benoemen tot voorbereiding van een nieuwe kerkorde, welke haar ontwerpen bij de synode ter behandeling indient’.146 De synode hoeft het werk dus niet zelf te doen, maar moet het uitbesteden aan een speciale kerkordecommissie, die onder verantwoordelijkheid van de Generale Synode haar werk zal gaan doen.

Uit artikel I blijkt dus dadelijk dat de nieuwe synode een constitue­rende synode is. Uit deze bijzondere opdracht blijkt ook haar interim karakter. Het betreft immers een eenmali­ge taak. Zoals bekend is, sprak de commissie in eerste instantie over de vorming van een constituante, een wetgevend orgaan, maar gedurende de verdere besprekingen kwam


146 Cie. Werkorde, 185.

|139|

het synodale karakter van dit orgaan steeds meer naar de voorgrond. Met het oog op deze taak van de nieuwe synode is de Commissie voor beginselen van Kerkorde in feite in het leven geroepen. Scholten schreef al in zijn eerste nota, dat het Algemeen Reglement aan de kerk een gebrekkige organisatie heeft gegeven en dat er een nieuwe rechtsorde in de kerk moet komen die bij haar kerkbesef past. De nieuw te vormen kerkorde moet dus de reglementaire basis gaan vormen voor de taken die bij het nieuwe kerkbesef passen, terwijl de Werkorde de reglemen­taire basis vormt voor deze nieuwe taken van de interim-synode.

 

Getuigen tegenover overheid en volk

Als tweede taak wordt genoemd dat ‘de generale synode heeft te getuigen met de kerk in al haar geledingen, van het evangelie van Jezus Christus tegenover overheid en volk’. Hiermee wordt de reglementaire basis gegeven aan het spreken van de kerk. De commissie schrijft in de toelichting bij de Werkorde dat ‘de oorlog de kerk in 1940 verdeeld door partijstrijd vond, maar dat de kerk niettemin als één in haar getuigenis moest optreden’.147 Dit spreken van de synode vond onder andere plaats door het spreken van secretaris-generaal Gravemeyer in mei 1940 en verder in allerlei synodale getuigenissen in de eerste oorlogsjaren.148 De commissie gaat in de toelichting in op het ontbreken van de reglementaire basis van dit spreken. De synode sprak niet ‘dankzij, maar ondanks haar kerkorde’. De commissie geloofde dat Christus Zijn kerk tot spreken dwong.149 Deze opdracht werd echter niet door de reglementen gedekt. Nu was de roeping van Christus voor de commissie voldoende grond voor dit spreken, maar de toelichting gaat erop in dat onder ambtsdragers en gemeenteleden ook twijfel bestond of de synode dit wel mocht. Deze twijfel wil de commissie wegnemen in de Werkorde. De kerk staat slechts sterk naar buiten, indien zij naar binnen haar passende kerkorde gevonden heeft, zo legt de commissie uit.

De belijdende taak van de kerk speelde al in de reorganisatiestrijd, waarin in Ontwerp-1929 de nadruk werd gelegd op het Christusbelijdende karakter van de volkskerk, die een nieuwe impuls kreeg via de Bekennende Kirche in Duitse Kerkstrijd en vervolgens in de oorlog tegenover overheid en volk als nieuw ontdekte opdracht van de Hervormde Kerk stamelend werd gepraktiseerd.

Het spreken van de kerk in de grote synode betrof in de eerste nota van Scholten met name het interne kerkelijke leven, zoals zaken van belijdenis en tucht, maar naarmate de tijd verstrijkt, komt er meer nadruk op de taak van het spreken van de kerk naar buiten toe. In de Commissie voor beginselen van Kerkorde zag vooral Scholten het blijvende karakter van het spreken van de kerk in de nabije toekomst. ‘Als de tekenen der tijden niet bedriegen, zal de kerk in de naaste toekomst telkens weer tot spreken geroe­pen worden met al het gezag, dat het Woord Gods haar schenkt’, aldus Scholten.150 Voor Scholten hangt dit spreken van de kerk samen met de positie die de kerk in de staat behoort te hebben.151 Hier zien we dus dat Scholten een grote synode wil, zodat


147 Cie. Werkorde, 177.
148 Zie hoofdstuk 1.4.
149 ‘Het was noodzakelijk dat in de nood der tijden de kerk krachtens haar roeping door Christus haar woord deed horen tegenover de overheid, tegenover de wereld, tegenover de eigen gemeenten’. ‘De synode moest omdat Christus Zijn kerk tot spreken dwong, en er geen ander lichaam was dan de synode, die het kon doen.’. Cie. Werkorde, 177.
150 Ibidem.
151 ‘Eén van de belangrijkste dingen is dat de kerk een andere positie in de staat krijgt’, aldus Scholten. Cie. Werkorde, 100.

|140|

de kerk zich niet alleen kan uitspreken over interne kerkelijke zaken, met betrekking tot de leer en dergelijke, maar zeer nadrukkelijk ook om te spreken en te belijden naar de Nederlandse overheid, politiek en samenleving. Op de achtergrond hiervan speelt mee, dat Scholten als voorzitter van de werkgroep ‘Kerk en Overheid’ ervaring heeft opgedaan en invulling gegeven heeft aan dit spreken. Met dit voorstel van dit kerkelijk meespreken en de geheel andere positie van de kerk in de staat accentueert Scholten de taak van de landelijke kerk en het synodale ten opzichte van het presbyteriale.

Voor de commissie is de aard van dit getuigen belijden. In de toelichting schrijft Scholten dat de kerk in afweer van het moderne heidendom zal moeten getuigen van het Evangelie van Jezus Christus, van de openbaring Gods in Zijn Woord. Het is met name Scholtens visie op het spreken van de kerk dat in de Werkorde wordt geformuleerd. Voor Scholten is het belangrijk dat de kerk zo komt tot een nieuw belijden.

De meeste commissieleden delen de visie dat de kerk zal moeten spreken tot overheid en volk. In de nota van Wagenaar van 1 oktober 1943 komt deze getuigende taak van de synode naar de mening van Van Ruler te weinig naar voren. In de Werkorde wordt dit gebrek opgeheven. Toch is niet voor iedereen zo duidelijk dat hier een permanente opdracht ligt. Emmen merkt in een brief op dat de taak van de synode om te spreken en te belijden toch vooral als incidenteel gezien moet worden.152 Van Ruler heeft bezwaar tegen het komen tot een nieuw belijden. ‘Belijden is niet een liefhebberij, welke de kerk naar willekeur ter hand kan nemen of ook niet ter hand kan nemen’, aldus Van Ruler.153 Zijns inziens moet de noodzaak van nieuw belijden duidelijker blijken in de toelichting. Scholten accentueert in de toelichting de noodzaak van het spreken van de kerk in de nabije toekomst en de noodzaak van het nieuw belijden.

Met het opnemen in de Werkorde van de taak van de synode om te getuigen wordt een einde gemaakt aan een belangrijke grief tegen het functioneren van de kerk onder het Algemeen Reglement, dat aan de Algemene Synode slechts een besturende taak gaf op grond waarvan zij zich afzijdig hield van allerlei leergeschillen, wat al duidelijk werd bij in het antwoord van de commissaris-generaal aan classis Amsterdam in 1816: ‘Het Sijnode wordt thans niet opgeroepen om leerstellige geschillen te beslissen, maar om de Kerk te besturen’. In de Werkorde krijgt bovendien de kerk ‘in al haar geledingen’ reglementair de taak om te getuigen van het evangelie van Jezus Christus tegenover kerk en volk. Hiermee wordt een streep gezet onder het louter bestuurlijke karakter van de organisatie.

 

Leidinggeven

Als derde taak noemt additioneel artikel I van de Werkorde dat de Generale Synode ‘leiding en vorm heeft te geven aan de arbeid waartoe de Kerk geroepen wordt op alle terreinen van het leven’. In deze opdracht wordt de Generale Synode actief betrokken als leidinggevende in het werk dat voor de oorlog reeds als taak voor de kerk gesignaleerd werd, maar vooral in de oorlog onder leiding van Kerkelijk Overleg en bezieling van Kraemer kerkelijk gestalte heeft gekregen in raden en werkgroepen. Bij deze leidinggevende taak doet de Synode zich bijstaan door allerlei raden en werkgroepen die in artikel VII hun basis vinden en wordt zij in het bijzonder door enkele belangrijke raden geadviseerd, zoals artikel III voorschrijft. Hiermee wordt formeel een einde


152 Brief van Emmen, Cie. Werkorde, 69.
153 Cie. Werkorde, 68.

|141|

gemaakt aan de afzijdige houding van de synode ten opzichte van deze taken. Zo krijgt de synode de leiding over het werk dat via de afgevaardigden wordt geïntegreerd in de synode, zodat ‘het werk van de raden zo zal doordringen in de kerk’, opdat ‘er een levend contact ontstaat; en de afgevaardigden van de classis en de vertegenwoordigers van de raden zullen zien, hoezeer in de kerk alle zaken onderling samenhangen, zij zullen leren deze in het ene licht van het evangelie te beschouwen’, zo beschrijft de toelichting het samenspel in de synode, ‘waardoor de gedachten die door Gemeenteopbouw worden uitgedragen nog geheel anders door de kerk stromen dan thans’.154 De commissie spreekt er niet expliciet over, maar de term leiding geven doet ook denken aan Kraemers constatering ‘men vraagt om leiding’, nadat op zijn initiatief al voor de oorlog vele kerkenraden bezocht werden om het kerkelijke leven te peilen.155

 

Eenheid van de christenheid

De eenheid van de christenheid vormt in de commissie een belangrijk uitgangspunt. In de eerste plaats met betrekking tot de partijstrijd binnen de Nederlandse Hervormde Kerk die volgens de commissie in directe strijd is met de eenheid van de kerk. Over deze eenheid schreef Scholten in zijn eerste redactie van de toelichting dat zij ‘door Christus geboden’ is.156 Zowel Berkelbach van der Sprenkel als Severijn betogen dat de eenheid van de kerk niet wordt geboden, maar dat zij bestààt in Christus. Severijn schrijft: ‘Het gebod beveelt de eenheid te onderhou­den, maar de eenheid vindt haar grond niet in Christus’ gebod, doch in het organisch wezen der kerk, zijnde Christus’ lichaam. Als die niet openbaar wordt, wijst dit op een discrepantie tussen wezen en openba­ring’.157 Scholten komt aan deze opmerkingen tegemoet en in de definitieve tekst van de toelichting bij de Werkorde is te lezen dat de commissie partijstrijd in de kerk afwijst met het oog op de eenheid van de kerk, zoals die in Jezus Christus onverbrekelijk bestaat.158 De commissie maakt er ernst mee om de eenheid van de kerk ook openbaar te laten zijn. Dit past binnen het kerkbegrip van de commissie dat de zichtbare kerk, ook met betrekking tot de eenheid, moet overeenstemmen met haar wezen. Deze eenheid moet echter niet beperkt blijven binnen de Hervormde Kerk, maar moet ook tot uiting komen met betrekking tot andere kerken, zowel in Nederland als wereldwijd. Hieraan wordt de vierde taak van de Generale Synode gewijd. Hierbij moet wel in het oog gehouden worden dat de Commissie voor beginselen van Kerkorde de eenheid op het oog heeft van met name presbyteriaanse kerken in Nederland. Onder oecumene verstaat ze de eenheid tussen deze kerken in de gehele wereld, waarbij met name gedacht wordt aan Indonesië. Eventuele toenadering tot niet-reformatorische kerken behoort niet tot de overwegingen en de houding tegenover de Rooms-Katholieke kerk is er één van een concurrerende strijd.

De vierde taak luidt dat de Generale Synode gehoor heeft te geven aan de roeping van de kerk inzake de eenheid van de christenheid. Deze roeping werd al gehoord gedurende de reorganisatiestrijd en vormde mede een motivatie om te komen tot een presbyteriale kerkstructuur. Noordmans schreef bij het Ontwerp-1933 van Kerkopbouw dat hij het ook uit het oogpunt van een nieuwe oecumene jammer zou vinden als de


154 Toelichting, Cie. Werkorde, 180.
155 Onderzoek van kerkenraden in 1936, J. Bruin, Kerkvernieuwing, a.w., 27.
156 Cie. Werkorde, 60.
157 Cie. Werkorde, 69 en 70.
158 Cie. Werkorde, 72.

|142|

Hervormde Kerk met haar bestuurlijke anomalie apart bleef staan.159 Deze roeping werd mede verstaan door de wereldzendingsconferenties en de bekende conferenties van Oxford en Edinburgh.

Het interkerkelijk gesprek wordt in de eerste plaats gevoerd vanuit het wezen van de eenheid die in Christus bestaat. De Hervormde Kerk mag van de commissie niet in de bestaande verdeeldheid berusten en zij mag zich met name ‘niet neerleggen bij het feit dat delen van haar zijn afgescheurd en tot eigen kerken geworden’.160 Scholten zag in de komst van een werkelijke synode in een presbyteriale kerkstructuur voordelen voor het voeren van dit interkerkelijke gesprek, waarbij Berkelbach van der Sprenkel onderstreept dat het heel iets anders is of de synode ‘het goed vindt’ of ‘dat de kerk erachter staat’.161

In de tweede plaats ziet de commissie ook de noodzaak van de eenheid tussen kerken in het gezamenlijk getuigenis van de kerken om beter te kunnen spreken ten aanzien van wat ‘onze zo geteisterde samenleving’ naar Gods Woord behoeft.162 De commissie ziet voor de Nederlandse Hervormde Kerk een bijzondere rol weggelegd in het initiatief dat zij heeft te nemen tot dit interkerkelijke gesprek, want zij is als ‘volkskerk verantwoordelijk voor de zo sterk toegenomen en nog altijd toenemende secularisatie van ons volk’.163

Deze taak krijgt een extra accent door in additioneel artikel VIII de synode hiervoor speciale deputaten te laten benoemen. Hoewel de deputaten voor overleg met andere kerken formeel ook onder artikel VII begrepen hadden kunnen worden, heeft de commissie op voorstel van Wagenaar gekozen voor een extra artikel om zo de speciale taak van de synode, genoemd in art. I, kracht bij te zetten en de synode daartoe ook een werktuig in handen te geven.164 Het overleg met andere kerken blijkt aldus artikel VIII betrekking te hebben op ‘samensprekingen met de kerken in Oost- en West-Indië, met de kerken in Nederland en met die in het buitenland’. De synode benoemt de deputaten op voordracht van de Raad voor Kerk en Kerken die ook een adviseur ter synode heeft. Zo vormt de eenheid van de christenheid een belangrijke achtergrond van de Werkorde.


159 Zie hiervoor hoofdstuk 1.3.
160 Cie. Werkorde, 180.
161 Scholten in de vergadering van 18 november 1943, Cie. Werkorde, 47.
162 Cie. Werkorde, 181.
163 Ibidem.
164 Cie. Werkorde, 84.