|1|

HANDREIKING
met betrekking tot kerkrechtelijke, beleidsmatige en pastorale aspecten bij de opheffing van een plaatselijke gemeente.

Opdracht
De generale synode 2013 gaf aan deputaten de opdracht om een handreiking te ontwikkelen met betrekking tot de kerkrechtelijke, beleidsmatige en pastorale aspecten van een proces tot opheffing van een plaatselijke gemeente.

1 De kerkrechtelijke aspecten
1.1 Algemeen
Kerkordelijk wordt een gemeente geïnstitueerd (opgericht) met het instellen van de ambten (zie art. 38 K.O.). Dit gebeurt in een officiële kerkdienst, waarin de ambtsdragers worden bevestigd. Vanaf het moment dat de ambten zijn ingesteld, bestaat de kerkenraad en kan deze gaan bouwen aan het gemeentelijk leven, op zondagen en door de week.

Andersom wordt een gemeente opgeheven door het opheffen van de (bijzondere) ambten. Dus op het moment dat de broeders die de ambten bekleden van die taak ontheven worden. Dat zou in de laatste kerkdienst kunnen gebeuren die de kerkenraad uitschrijft (de 'opheffingsdienst'), maar in de praktijk zal dat zelden zo gaan. Er moeten immers nog tal van zaken geregeld worden door de kerkenraad op administratief en materieel terrein. En het is pastoraal niet wenselijk om met het uitschrijven van de laatste kerkdienst te wachten totdat dit alles geregeld is. Daar gaan immers maanden, soms zelfs enkele jaren overheen: men denke bijv. aan de verkoop van het onroerend goed.

In de praktijk wordt dus in deze handreiking onderscheid gemaakt tussen het houden van de laatste kerkdienst en het opheffen van de gemeente (anders gezegd: het opheffen van de kerkenraad), die op een later moment (maar wel zo snel mogelijk) zijn beslag zal krijgen.

1.2 Specifiek
1.2.1 Taak van de classis

Evenals bij de stichting van een gemeente is ook bij de opheffing daarvan advies van de classis noodzakelijk. Het ligt in de rede dat een dergelijke adviesaanvraag voor de classis niet onverwachts komt: al eerder zal zij via kerkvisitaties en verslagen naar art. 41 K.O. op de hoogte zijn gebracht van de inkrimping van de gemeente, waardoor de kerkenraad tot de overtuiging kwam dat een zelfstandig voortbestaan niet meer tot de mogelijkheden behoort. Objectief is geen ondergrens van het aantal gemeenteleden aan te geven voor het voortbestaan van de gemeente. Dat ligt bij de kerkenraad anders: deze zal naar art. 38 lid 1 K.O. minimaal uit drie personen dienen te bestaan. Daarbij dient het aantal ouderlingen niet kleiner te zijn dan het aantal diakenen. Het moge voor zichzelf spreken dat een tijdelijk niet kunnen voldoen aan deze voorwaarden geen reden zal zijn om in te grijpen. Maar wanneer het gebrek aan ambtsdragers - voor zover menselijkerwijs gesproken te overzien valt - structureel is, zal aan opheffing van de gemeente niet te ontkomen zijn.

De adviestaak van de classis wordt concreet ingevuld als volgt:
a wanneer een kerkenraad zich zorgen gaat maken over het voortbestaan van de gemeente
zal hij dat aan de classis melden. De classis zal hulp aanbieden, met name via de kerkvisitatoren. Daartoe zijn in het reglement voor de kerkvisitatie de volgende vragen opgenomen (GS 2013):

|2|

X Vragen te stellen in gemeenten die overwegen een besluit tot opheffing van de gemeente te nemen, dan wel zo’n besluit genomen hebben:
1 Hebt u zich in nauw overleg met de classis gebogen over de kerkrechtelijke aspecten van een opheffing?
2 Hebt u zich bezonnen op de afwikkeling van financiële en overige materiële zaken, het beheer van het archief en andere zaken van beleidsmatige aard die een besluit tot opheffing met zich meebrengt?
3 Hoe geeft u, met inachtneming van het gestelde sub art. 39 K.O., vorm aan de pastorale begeleiding van de leden voor en na een besluit tot opheffing?

1.2.2 Taak van de kerkenraad
Wanneer een kerkenraad definitief wil besluiten tot opheffing van de gemeente, vraagt hij over dat - in eerste instantie voorgenomen besluit finaal advies van de classis. Daarna, wanneer de classis positief geadviseerd heeft, neemt hij de noodzakelijke stappen tot opheffing van de gemeente.

Daarbij dienen de volgende zaken op kerkrechtelijk gebied in ieder geval aandacht te ontvangen

1.2.2.1 ledenbestand
Alle leden moeten door de kerkenraad in de gelegenheid worden gesteld om aan te geven bij welke gemeente zij zich willen aansluiten na het houden van de laatste kerkdienst (de datum daarvan zal door de kerkenraad bepaald moeten worden). Er zullen waarschijnlijk leden zijn die daarop niet reageren. Hen moet na een aantal weken worden geschreven dat, wanneer zij niet vóór een nader te bepalen datum reageren, de kerkenraad aan moet nemen dat zij geen deel meer willen uitmaken van een christelijke gemeente.

1.2.2.2 rechtsopvolger
Er moet een rechtsopvolger worden aangewezen voor de op te heffen gemeente. Dat is o.a. van belang i.v.m. mogelijke legaten of erfenissen die in de toekomst nog zouden komen; notarissen moeten dan weten waar die heen moeten. Het moet een Chr. Geref. Kerk zijn; wellicht de meest genabuurde, of de gemeente waar de meeste leden zich bij aansluiten, of de gemeente waarin de op te heffen gemeente opgaat - wellicht met voorlopige instandhouding van een preekplaats. Het is van belang de naam van de rechtsopvolger te melden aan de classis.
De eventuele emeritipredikanten van de gemeente zullen rechtens tot de rechtsopvolger gaan behoren.

1.2.2.3 afwikkeling roerende en onroerende goederen
Van groot belang is de kwestie van de afwikkeling van financiële en beheerszaken. Er is wellicht een kerkgebouw of/en een pastorie. Roerende goederen (orgel, keukeninventaris etc.) moeten verkocht worden of er moet een zinvolle bestemming voor gevonden worden. Daarvoor kan de kerkenraad drie wegen bewandelen:

1.2.2.3.1 oprichting van een stichting
Er kan een stichting opgericht worden ter afwikkeling van de materiële zaken. De gang van zaken is dan als volgt:
1 kerkenraad neemt het besluit dat de gemeente opgeheven zal worden;
2 de laatste kerkdienst wordt op enig moment gehouden, gemeenteleden vinden hun weg
in andere gemeenten, kerkenraadsleden blijven nog aan en de gemeente wordt dus nog

|3|

niet opgeheven;
3 er wordt een stichting opgericht ter afwikkeling van de materiële zaken. In deze stichting
kunnen leden van de voormalige kerkenraad, aangevuld met enkele leden van de commissie van beheer zitting kunnen, maar dat hoeft niet uitsluitend het geval te zijn: het komt aan op kennis en kunde op het terrein van recht, financiën en onroerend goed. Die zullen niet altijd in de kring van de gemeente te vinden zijn.
4 De gemeente wordt niet formeel opgeheven voordat deze stichting is opgericht; de kerkenraadsleden blijven tot dat moment dus nog lid van de gemeente, dus nog ná het houden van de laatste kerkdienst.
5 zodra deze stichting is opgericht, kan de gemeente worden opgeheven – d.w.z. dat dán de kerkenraadsleden van hun kerkenraadslidmaatschap kunnen worden ontheven: dan is er immers een juridische mogelijkheid geschapen om gebouwen te verkopen en gelden weg te sluizen naar allerlei doelen.
6 De stichting wordt opgeheven zodra deze zaken zijn afgewikkeld.

1.2.2.3.2 afwikkeling door de kerkenraad
De kerkenraad kan ervoor kiezen alle zaken die het gevolg van het besluit tot opheffing van de gemeente zijn, zelf af te handelen. Ook in dat geval is van groot belang dat de gemeente pas wordt opgeheven op het moment dat dit alles achter de rug is, en dat de kerkenraadsleden dus nog lid blijven van de gemeente ná het houden van de laatste kerkdienst. Alle andere leden kunnen een kerkelijk plekje elders innemen.

1.2.2.3.3 afwikkeling door de kerkenraad met hulp van derden
Nog weer een andere optie is het instellen van een commissie, bestaande uit deskundigen binnen het classicale ressort en ook door de classis te benoemen, die de zaken afhandelt. Als variant hierop kan een classicale commissie van goede diensten worden benoemd om de kerkenraad terzijde te staan.

Wanneer een van deze twee opties wordt gekozen dient in een document van de kerkenraad vastgelegd te worden dat deze commissie met zijn instemming is ingesteld om de zaken af te handelen. Dit document dient dan bij de classis te worden ingediend en besproken.

 

2 De beleidsmatige aspecten
2.1 Financiële afwikkeling
In het opheffingstraject (welke van de bovenstaande mogelijkheden ook gekozen wordt) is het aan de kerkenraad om te bepalen wat de bestemming zal zijn van roerende en onroerende goederen en financiële middelen; aan wie wordt wat geschonken? Beslissingen worden aan het orgaan gemeld dat met de uitvoering (liquidatie) belast is. In geval van vorming van een liquidatiestichting wordt dat dus aan de stichting gemeld, die dienovereenkomstig handelt. In alle gevallen is het raadzaam om beslissingen in dit opzicht te nemen, gehoord de gemeente. Zij heeft immers door de jaren heen geofferd om het gemeentelijk leven in stand te houden. Daarom verdient het aanbeveling om de communicatiekanalen binnen de gemeente voortdurend aan te boren:
- een periodiek artikel(tje) in het gemeenteblad;
- het beleggen van speciale gemeentevergaderingen;
- het beantwoorden van brieven waarin gemeenteleden de kerkenraad benaderen met hun inhoudelijke vragen of opmerkingen.

|4|

Tot de financiële afwikkeling behoort:
a de bestemming van roerende en onroerende goederen. Voor roerende goederen, in het bijzonder die met een liturgische betekenis (doopvont, avondmaalsstel, collectezakken) is bijv. te denken aan pas opgerichte gemeenten, die op deze wijze zich gesteund mogen weten door een gemeente die moet worden opgeheven. De geestelijke waarde daarvan moet niet onderschat worden, voor beide 'partijen'. Ook een gemeente in het buitenland waarmee een diaconale relatie is kan in beeld zijn.
b de bestemming van de gelden. Er zal sprake zijn van een batig eindsaldo na afwikkeling van alle liquidatieactiviteiten. Daarvoor zal een bestemming worden gezocht, waarbij bijvoorbeeld te denken is aan:
- een missionair project dat in de buurt waar de gemeente samenkwam zal worden gestart (wanneer hiervan sprake is);
- deputaten onderlinge bijstand en advies, in het bijzonder wanneer dezen concrete hulp hebben geboden voor het in stand houden van de preekplaats;
- deputaten emeritikas;
- de TUA, zijnde de opleidingsplaats voor onze predikanten;
- deputaten diaconaat;
- de rechtsopvolger.

In ieder geval dient men erop te letten dat de uitgekozen doelen binnen de ANBI-regeling vallen. Zo voorkomt men dat een deel naar 's Rijks schatkist zou vloeien.

2.2 Voorkomen is beter dan...
Tot de beleidsmatige aspecten hoort ook de vraag wat er gedaan kan worden om opheffing van de gemeente te voorkomen. Voorkomen is immers altijd beter dan genezen, dat geldt in maatschappelijk, maar ook in kerkelijk-geestelijk opzicht. Wanneer er onder Gods zegen een route kan worden ontwikkeld en gegaan die een lange 'lijdensgang' met aan het eind opheffing van de gemeente kan voorkomen, dan is een dergelijke route aan te bevelen. Er zijn situaties in de kerken geweest waarin dat redelijkerwijs niet mogelijk was, maar anderzijds ziet men ook dat de gemeente in de 'gevarenzone' verkeert, maar dat zowel kerkenraad als gemeente te snel het hoofd in de schoot leggen.

We noemen enkele mogelijkheden om opheffing te voorkomen:
a het maken van een doorstart, met behulp en/of onder leiding van een genabuurde gemeente. De mogelijkheid van het stichten van een zendingsgemeente (art. 21 lid 1 K.O.) dient daarbij overwogen te worden;
b het samenvoegen van de gemeente met een genabuurde gemeente (fusie), waarbij tegelijkertijd of enige tijd daarna een missionair project in een wijk of dorp, dat tot het geografisch gebied van de gemeente wordt gestart;
c de gemeente geografisch verplaatsen, met andere woorden: het kerkgebouw verkopen en een ander kerkgebouw in een andere wijk of plaats aankopen, in een omgeving die kansrijk is voor de verspreiding van het Evangelie;
d het vormen van een samenwerkingsgemeente naar bijlage 8 K.O.; zeker wanneer er al sprake is van een nauwer samenleven met een andere gemeente van gereformeerd belijden, is deze optie het overwegen waard.

Voor de mogelijkheden a-c geldt dat het aan te raden is om vroegtijdig contact met deputaten evangelisatie te zoeken. Zij hebben veel expertise in huis.

|5|

3 De pastorale aspecten
Het spreekt voor zichzelf dat de opheffing van de gemeente een grote geestelijke impact op haar leden heeft. In veel gevallen zal op huisbezoeken het thema al vaak ter sprake zijn geweest, en wellicht ook de inhoud ervan in groten dele hebben bepaald. Daardoor zullen zowel gemeente- als kerkenraadsleden al een bepaalde mentale en geestelijke moeheid ervaren wanneer zij het definitieve traject van opheffing ingaan.

Om deze reden is het dringend te adviseren een pastorale gemeentebegeleider te benoemen die de gemeenteleden pastoraal ter zijde staat. Dat kan de consulent van de gemeente, maar ook een ander. Te denken is bijv. aan een nog actieve emerituspredikant. In ieder geval is het aan te raden deze gemeentebegeleider te zoeken buiten de eigen kring van de gemeente: hij/zij is dan geen deel van de problematiek, en kan des te 'onbevangener' het werk doen. De gemeentebegeleider zal in zijn (c.q. haar) werk aandacht schenken aan:
- het terzijde staan van de kerkenraad in deze moeilijke fase van zijn werk;
- de geestelijke moeiten van gemeenteleden rond de opheffing: velen zijn in het midden van de gemeente gedoopt, hebben er belijdenis gedaan enz. Ook is er om dergelijke redenen een emotionele binding aan het kerkgebouw;
- de vraag: in welke gemeente verder na opheffing?
- het verliezen van persoonlijke netwerken als gevolg van de opheffing;
- de verwerking van het gegeven dat sommige familieleden, die toch al weinig of geen binding hadden aan de gemeente, maar nog wel als lid stonden ingeschreven, nu het besluit nemen geen aansluiting te zoeken bij een nieuwe gemeente.

Verder zal de kerkenraad (en in zijn spoor de gemeentebegeleider) ook attent zijn op gemeenteleden die extra aandacht van de diaconie nodig hebben. Zij zouden bij opheffing van de gemeente anders in moeilijkheden kunnen komen, en waar enigszins mogelijk dient dat voorkomen te worden. Contact met de diaconie van de gemeente waar deze leden zich zullen aansluiten, is geboden (uiteraard niet zonder overleg met hen!).

 

Deputaten kerkorde en kerkrecht
september 2014


DepKnK CGK (2014)

  • Handreiking

UITVOERINGSBEPALING BIJ
Kerkorde CGK (2010) Art. 38