|1||71|

Artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis

 

Tekst en uitleg

Wat hier wordt aangeboden wil een poging zijn, het inzicht in het voorlaatste artikel onzer Confessie — en daarvan in het bijzonder de derde zin, waarin voorkomen de 21 woorden 1) in het jaar 1905 door de Generale Synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland geschrapt — enigszins te helpen verdiepen, en eventueel te wijzigen.

Het is geboren uit intense belangstelling voor het referaat van Ds J. Francke voor het Congres van Gereformeerden, in de Paasweek van 1948 te Amersfoort gehouden 2), en steunt op dankbare erkenning van de juistheid der critiek, door hem geleverd op de methode van Belijdenis-uitleg, welke het bekende Advies uit 1905 3) voorstaat en verdedigt met klem. Wel-treffende pijlen schoot zijn boog op deze en gene kwetsbare plek in dit Advies: op de voorstelling dat de Vaderen in de ontstaanstijd van de Belijdenis van oordeel waren, dat de Overheid met het zwaard de afgodendienaars heeft om te brengen; op het doen voorkomen als bewezen dit een aantal uitspraken, in het Advies geciteerd als „getuigenis dat onze Nederlandse Kerken zelve desaangaande afleggen”; op het trekken van een onjuiste conclusie uit aangevoerde plaatsen van de buitenlandse gereformeerde belijdenisgeschriften; op het tendentieus, onzuiver weergeven van het gevoelen der gereformeerde theologen; en op foutieve redenering bij de bespreking van het „Schriftbewijs”. Maar hoe zwak deze plaatsen ook waren, een hen treffende pijl was telken male nog niet dodelijk, — schoon de veroorzaakte wonden groot mogen heten. Dódelijk was de pijl, die de hartader raakte, het in de aanvang vastgestelde principium van het gehele Advies: de z.g. historische interpretatie-methode. — De geargumenteerde afwijzing van deze methode van uitleg dunkt ons in Ds Francke’s critiek op vorengenoemd Advies als het belangrijkste moment te moeten worden aangemerkt, en de vreugde-volle erkenning van de juistheid van deze afwijzing, en van de door Ds Francke zelf geponeerde regel van uitleg, ligt ten grondslag aan hetgeen hier volgt.

Voor enige nadere aandacht aan tekst en uitleg van artikel 36 lijkt ons plaats, niet ondanks, maar juist door het referaat van Ds Francke zelf. — Want wat is het geval?

Dit: terwijl we menen dat Ds Francke aanspraak heeft op aller erkentelijkheid voor het substitueren van de regel der „historische interpretatie” van de Confessie door die van het lezen en

|2||72|

verklaren er van in overeenstemming met en naar de zin der Schrift 4), zo heeft toch de toepassing van deze regel door de referent zelf enige vragen bij ons doen rijzen. Vragen, die de tekst en zijn uitleg betreffen.

De juistgenoemde substitutie betekent dat het scheepje van art. 36 niet langer dobbert op de woelige zee van der Vaderen interpretatie, maar vast verankerd ligt in de veilige haven, waarin slechts de letter van de tekst — verstaan in het licht van Gods Woord — bindend gezag bezit. En het spreekt nu vanzelf dat bij toepassing van deze nieuwe regel, meer dan bij aanwending van de oude, de aandacht zich richt op de preciese letter van te tekst, op de nauwkeurige authentieke redactie van de tekstwoorden, om, deze uitleggende naar de regels der Nederlandse taal, de zin van de tekst vast te stellen bij het licht van de Heilige Schrift.

Nu heeft Ds Francke het licht der Schrift willen opvangen inzonderheid betreffende de 21 woorden, en bij dat licht vastgelegd wat de taak is van de Overheden volgens art. 36 van onze Belijdenis. Aldus heeft de referent de door hemzelf geponeerde regel in toepassing gebracht.

Ware het echter niet juister geweest — ziedaar onze eerste vraag — om alvorens het licht van het Woord des Heren te willen zien, opmerkzaamheid te bieden aan de preciese, authentieke formulering van de tekstwoorden? Wordt deze handelwijze niet gevergd door de nieuwe regel zelf, die, implicite, ons verklaart voor gebonden alleen aan de letter van de tekst?

Het Advies van 1905 heeft — door Ds Francke’s pijlen nog niet getroffen zwakke stee — de vraag naar de preciese redactie der woorden op schromelijke wijze verwaarloosd. Maar hoe betreurenswaardig dit verzuim ook moge zijn, het is te verklaren en enigszins te verontschuldigen door het principe van uitleg, dat heel dit rapport beheerst, het principe dat noodwendig de aandacht vervlakken doet voor de letter van de tekst, wijl eigenlijk niet deze, maar der Vaderen interpretatie met bindend gezag is bekleed. Zulk een verklaring — en in zeker opzicht verontschuldiging — is echter niet te geven, wanneer eenmaal de nieuwe regel van uitleg is aanvaard. De door Ds Francke gestelde regel noopt tot nauwkeurig tekstonderzoek.

Een tweede vraag volgt de zojuist gestelde op de voet: ze heeft betrekking op de verklaring van de tekst. Is de inhoud van de eerste zinnen van art. 36, zoals Ds Francke deze in enkele punten vastlegt, de wezenlijke tekstinhoud, waartoe ongekunstelde uitleg van de authentieke redactie doet concluderen? De inhoud van de derde zin uit het artikel vaststellende, schrijft Ds Francke: ambt van de Overheid is ook: „op het publieke terrein de afgoderij weren, den valsen godsdienst weren en het rijk van de antichrist uit (te) roeien. Zo moet de overheid niet de onderscheiden christelijke kerken tot 1 willen terugbrengen en niet die kerkgenootschappen die naast de Gereformeerde kerk bestaan onderdrukken, maar den afval in het publieke leven, als daar is: de openbare godslastering, de

|3||73|

godlozenbeweging, het communisme enz. publiek niet dulden.” 5) Is deze uitleg te handhaven, wanneer de authentieke Franse tekst — zoals door den referent zelf is opgemerkt 6) — voor „valschen godsdienst” de woorden „service faux de Dieu” te lezen geeft, en de Latijnse tekst spreekt van „echtbreukige eredienst” („adulterinum Dei cultum”)?

Naar aanleiding van deze beide vragen, waarvan de eerste door ons beantwoord wordt in bevestigende zin, terwijl we geneigd zijn een ontkennend bescheid te geven op de tweede, moge hier volgen een onderzoek naar en van de tekst van art. 36, gevolgd door een verklaring er van. Tekst en uitleg dus.

Gemakshalve divideren we de stof dienovereenkomstig in twee hoofdstukken. Hoofdstuk I handelt over de tekst van art. 36; primair richt zich daarbij onze aandacht op de derde zin van het artikel, maar daarnevens ook op de beide zinnen, die voorafgaan, en waarvan de volgende zin moeilijk te isoleren is. In drie paragrafen valt dit deel uiteen: in § 1 citeren we de teksten van Dordrecht 1618/19, en treffen we van deze een onderlinge vergelijking; in § 2 wordt een onderzoek ingesteld naar de Confessietekst van vóór 1618/19, om tot een — vooralsnog voorlopige — beantwoording te komen van de vraag, of de authentieke, ons kerkrechtelijk bindende Dordtse tekst gelijk is aan de oorspronkelijke van den opsteller uit 1561, en aan die, welke vóór 1619/19 in de gereformeerde kerken vigueur had; in § 3 leggen we bloot en bespreken we de verschillen, die zich laten constateren tussen de Nederlandse teksten uit de jaren 1562, 1583 en 1618/19, in parallellie met de in het Frans gestelde teksten van 1561, 1566 en opnieuw 1618/19.

Hoofdstuk II behandelt de uitleg van art. 36. In twee paragrafen is dit deel gesplitst. § 1 behelst een nader geargumenteerde afwijzing van het uitleg-principe, dat het Advies van 1905 beheersen wil; in § 2 volgt een bespreking van de onverminkte derde volzin, waarin de synode van 1905 het snoeimes zette.