2. Korte inhoud van het Proefschrift

De hoofdgedachte die Dr Bronkhorst bij zijn studie geleid heeft, is de stelling die bij op blz. 261 aldus heeft geformuleerd: „Ieder stelsel van kerkregeering dient te worden getoetst aan de vraag in hoeverre de Christusregeering door Zijn Geest en Woord in dit stelsel tot uitdrukking komt.” En dit vindt hij het best gewaarborgd niet alleen in de presbyteriaal-synodale kerkorde, maar speciaal in die welke de opvatting van Calvijn omtrent de ambten tot uitdrukking brengt.

Om dit aan te toonen, heeft hij het zich niet gemakkelijk gemaakt.

Zijn boek is in twee hoofddeelen gesplitst: blz. 15 tot 151 bespreekt de Bijbelsche gegevens, blz. 151 tot 277 de kerkrechtelijke conclusies. Hij is hierin zeer uitvoerig en geeft een rijkdom van citaten, ook van afwijkende opvattingen. Bij de uitwerking van zijn gedachten bestrijdt hij wat ik schreef in „De kerkorganisatie enz., blz. 90: „Om derhalve een presbyteriaal-synodale kerkorde voor te stellen als de eenig Schriftuurlijke, dat is moeilijk vol te houden. Er is minstens evenveel te zeggen voor een organisatie waarbij bepaalde personen een gezaghebbende positie innemen, hetzij men die „opziener”, „bisschop”, „superintendent” of wat ook noemt . . . .1) Is dit bedoeld als een pleidooi voor een bisschoppelijke kerkinrichting? Allerminst. Ik ben van meening, dat de historie van onze kerk en onze volksaard geen bisschop kunnen verdragen. Maar wat hiermee wel bedoeld wordt, is dat men moest ophouden met het praten over een Schriftuurlijke organisatie, alsof de Schrift niet verschillende mogelijkheden openlaat (waarbij het priesterschap der geloovigen


1) Terloops moge ik er op wijzen, dat ik niet ontken „de mogelijkheid van een schriftuurlijke kerkorde”, zooals in den titel van het proefschrift staat, maar dat ik beweer, dat meer dan één vorm van kerkorde zich schriftuurlijk kan noemen. Dat dit mogelijk is, is een gevolg van het feit dat in het N.T. verschillende lijnen worden aangetroffen. Dat de eene kerk de eene, de andere kerk de andere lijn doortrekt, hangt samen met haar belijdenis d.i. met haar dogmatiek en met de plaatselijke verhoudingen. Het verschil in dogmatiek acht ik grootendeels „historisch” bepaald en de plaatselijke verhoudingen eischen „practische” oplossingen.

|9|

onverlet blijft). Alleen zuiver practische en historische argumenten mogen voor een organisatie of een reorganisatie der kerk worden aangevoerd.”

Als dit juist zou zijn, zegt Dr Br., beteekent dit, dat de taak der Generale Synode om „in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift.... een kerkorde voor te bereiden en vast te stellen” onuitvoerbaar is. Zou het inderdaad ondenkbaar zijn, dat de Synode een onuitvoerbare opdracht geeft? Zij is toch niet onfeilbaar? Maar ik meen, dat waar hier stippeltjes staan, in de opdracht te lezen was „en staande op den bodem der belijdenisschriften”. Dan is de taak veel nauwer omschreven en zonder twijfel uitvoerbaar, hoe men ook over de gegevens der H. Schrift oordeelt.

De gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift bestaat in de erkenning van twee beginselen: Jezus Christus is Heer, en: er is een algemeen priesterschap der geloovigen. De belijdenisschriften wijzen op een presbyteriaal-synodale kerkorde. Feitelijk heeft de studie van Dr Br. zich op dit standpunt ook geplaatst (zie b.v. wat hij op blz. 15 zegt over de Nederl. Geloofsbelijdenis, blz. 43, 207, 208v., 221, 232 enz. over den Heidelbergschen Catechismus, blz. 69 over het formulier van bevestiging van ouderlingen en diakenen). In den geest der belijdenisschriften vraagt de Synode een kerkorde in gehoorzaamheid aan de H. Schrift. Dit is zeker uitvoerbaar.

Doch ook zonder de belijdenisschriften zijn er Schriftuurlijke beginselen die een algemeene richting aangeven, welke ongerept moet bewaard blijven. Men kan daarbij echter tot verschillende kerkorden komen.

Dit laatste nu ontkent Dr Br. Het gaat om de Christusregeering. Aan het slot zijner studie komt hij daarop nog weer terug, en hij oordeelt dat ik dit centrale beginsel niet tot zijn recht heb laten komen en dit voorop had moeten stellen. Dit verwijt meen ik te moeten afwijzen. Wel degelijk is het ook mij om de Christusregeering te doen.