|23|

Hoofdstuk 3.

De eerste werkdag.

 

De Generale Synode aan den arbeid.

Het was niet de bedoeling dat de Generale Synode nu reeds volop aan het werk zou gaan. Wie had hier de agenda moeten samenstellen? Welk moderamen kon zich voorbereiden? Alles moest immers nog uit de eerste zitting zelf opkomen. De oude Algemeene Synodale Commissie moest nog worden aangevuld en haar eigen moderamen ontvangen. En het ging er juist om, zoo weinig mogelijk van de oude orde van 1816 in de nieuwe verhoudingen binnen te brengen. De Generale Synode moest zooveel mogelijk vrij blijven.

Daarom waren er slechts een aantal punten van zeer urgenten aard, die in de tweede zitting aan de orde kwamen, maar al het normale werk werd verdaagd tot de volgende zitting, als er ook tijd voor rustige voorbereiding zou zijn geweest. Daar het velen zal interesseeren waarvoor de Generale Synode nu eigenlijk samenkomt, geven we hiervan eenige indrukken.

 

Predikanten in algemeenen dienst.

Daar waren allereerst een tweetal verzoeken om een predikant in algemeenen dienst beschikbaar te willen stellen voor bijzonderen arbeid. In beide gevallen waren het bijzonder aantrekkelijke voorstellen. Het betrof allereerst de vroegere tewerkgestelden in het buitenland. Deze zijn nog lang niet allen in het Nederlandsche arbeidsproces ingeschakeld. De Kerk heeft zich in de afgeloopen jaren intensief — zoo intensief mogelijk althans — met hen beziggehouden. Vooral Ds. Wildschut had via de Kerkpost vele contacten. Hij zal nu worden vrijgemaakt voor den arbeid onder deze groep, wanneer die voorloopig in kampverband zou worden opgevangen. Belangrijk is ook dat de Amerikaansche Y.M.CA. (= C.J.M.V.) toegezegd heeft voor barakken te zullen zorgen voor O. en O.-werk en geestelijke verzorging. Een sympathieke hulp!

En dan Indië. Wie ontvangt de repatrieerenden! Wie brengt de velen die thans voor Indie opgeleid worden ook geestelijk en kerkelijk althans eenigermate op de hoogte? Het heele probleem van de terugkeerende Indischmannen vormt een taak op zichzelf. Ook hiervoor werd een speciale kracht gevraagd (Ds. Brink, studentenpredikant te Utrecht).

|24|

De Synode bewilligde. Voelde de beteekenis van dit werk. Het geld moest er komen. Stelde alleen de vraag hoever wij met dit alles gaan moeten. Welke financieele verplichtingen neemt de Kerk hiermede op zich? En niet alleen het geld is belangrijk. Ook de menschen die gevraagd worden, worden aan het gemeentewerk onttrokken. Het mag er niet op gaan lijken, dat er een soort razzia onder de beste predikanten gehouden wordt om hen aan den algemeenen dienst der Kerk te verbinden. Vooral niet wanneer dit aantal zich nog steeds zou blijven uitbreiden.

Over het geld nog een enkel woord. Reeds ter Synode werd er door Ds. Gravemeyer aan herinnerd, dat de Kerk uit het geloof moet leven en niet uit de berekening. Natuurlijk, er moet nood zijn, niet alleen een zekere wenschelijkheid. Maar de Kerk mag vertrouwen dat haar Heere haar de middelen zal blijven verschaffen om de door Hem gegeven opdracht ook te kunnen bekostigen. In dat geloof is zij in deze oorlogsjaren dan ook zeker niet beschaamd.

Thuiskomende vond ik enkele dagbladen met verslagen. Het trof me hoe in een dezer kranten op dezelfde pagina het verslag van den Bidstond stond opgenomen met daarnaast een artikel over de millioenennota van Plesman. Wil de Nederlandsche Luchtvaart de concurrentie kunnen blijven volhouden, dan zullen daar vele millioenen beschikbaar voor moeten zijn. In 1948 rekent de heer Plesman op een jaaromzet van 100 millioen, terwijl hij als benoodigd kapitaal voor het oogenblik 30 millioen raamde tegen 66 millioen in 1948......

Dat zijn indrukwekkende cijfers! Nederland is arm, het zal ons wel hoe langer hoe meer blijken dat ieder millioen er één is. Toch zullen vele Nederlanders, naar ik hoop, toen ze dit lazen, gezegd hebben: het moét en het zál. Nederland mag niet afzakken naar een zooveelste-rangsplaats in het wereldluchtvaartverkeer, maar moet aan de spits blijven.....

Alleen, staat het met Kerk en Zending anders? Waarom accepteeren wij gaarne de millioenennota van Plesman, maar schrikken wij van de tonnennota van Gravemeyer? Waarom hebben wij het gaarne over voor onze zaken, maar zoo traag voor de eene groote Zaak? Zeker, wie een toren wil bouwen, overrekent de kosten. Alleen moge ik er voor pleiten dat er ook aan de andere kant, aan onze kant, aan de kant van kerkgangers en gemeenteleden nog heel anders gerekend zal worden dan tot dusver. Dat wij ophouden te rekenen in centen en stuivers en ook voor Gods zaak gaan rekenen met wezenlijke bijdragen. Zoolang wij meer uitgeven voor cigaretten dan voor de Kerk des Heeren ligt de fout in de berekening m.i. nog niet bij Ds. Gravemeyer.

Dit over de predikanten in algemeenen dienst. Juist omdat deze functie zoo belangrijk aan het worden is — zij vormen als het ware

|25|

De eerste zitting

|26|

de Generale Staf van de Kerk — was er een voorstel om te komen tot een nieuw artikel 10 van het Reglement op de predikantsplaatsen om hun positie te regelen. Deze zaak zal in de volgende zitting behandeld worden.

 

De doodstraf.

Op de agenda stond verder het punt van de doodstraf, waarover 12 Classicale Vergaderingen en 6 Kerkeraden moties en brieven hadden gezonden. Het belang van deze zaak onder ethisch gezichtspunt ligt voor de hand. Ook dat de Kerk niet jarenlang tijd heeft om hier te studeeren. Er dreigt periculum in mora, gevaar bij uitstel. Dat het Nederlandsche volk in overgroote meerderheid slechts de doodstraf voldoende vonnis over de ergste landverraders vindt, heeft een enquête van de Ned. Stichting voor Statistiek uitgewezen (zie Elsevier’s Weekblad van 3 Nov. 1945). Maar kan de Kerk zich daarmede vereenigen?

Aan den anderen kant zijn de vragen hier verre van eenvoudig. Voor- en tegenstanders beroepen zich op teksten. Op heele tekstenreeksen zelfs. Alleen een theologische motiveering kan hier helpen, waarin de teksten in hun verband gehouden worden en ons antwoord gegeven wordt, niet alleen op de vraag „Wat leest gij ?” maar ook „Hoe leest gij?”. Aan deze zaak zitten bovendien zeer sterk juridische kanten en juristen en theologen zijn het hier helaas meestal niet dadelijk eens, zooals reeds na de korte discussie ter Synode bleek. Is er in de rechtspraak ruimte voor barmhartigheid? Of vindt deze haar plaats slechts in het gratierecht van den Souverein? In hoeverre kunnen we zeggen dat de doodstraf hier weer is ingevoerd? Of geldt het hier een aanvaardbare toepassing van het militaire strafrecht, dat nimmer de doodstraf afschafte?

Mogen gevoelsargumenten hier een rol spelen? Is het juist om hier vooral naar voren te brengen dat wij niemand de mogelijkheid mogen ontnemen om zich alsnog te bekeeren? Natuurlijk, zoo wordt hier dan wel toegegeven, God kan een wonder doen, zooals bij den moordenaar aan het kruis. Maar dat is een uitzondering, die wij niet tot regel mogen maken. Of is het integendeel zoo, dat God altijd een wonder moet doen zal een mensch zich bekeeren en dat ieder bekeerde, ontwaakte, ziende, hoorende, levend geworden zondaar weet en belijdt dat God in zijn leven een wonder deed? Maar zou het dan niet zuiverder zijn de doodstraf Bijbelsch-theologisch te overwegen zonder dit bekeerings-argument te laten meespreken?

Al deze vragen kon de Synode niet improviseerenderwijs beantwoorden. Daarom werd advies gevraagd aan de commissie „Kerk en Overheid”, die voor deze gelegenheid werd uitgebreid met enkele theologen:

|27|

de beide theologische adviseurs der Synode, Prof. Dr. M.J.A. de Vrijer en Prof. Dr. K.H. Miskotte, verder Dr. M. van der Voet van Haarlem-Noord en Ds. E.J. Beens van Hedel.

 

De radiomotie.

De laatste middag bracht nog verschillende belangrijke zaken aan de orde. Vooral de uitspraak over den radio-omroep heeft veler aandacht getrokken. Deze motie luidt:

De Generale Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk, in vergadering bijeen op 1 November 1945, spreekt zich uit voor de totstandkoming van een nationalen omroep, omdat het belang van het volk zoowel als dat van de Kerk daarmee het meest gediend is en gaat er daarbij van uit, dat de Kerken onder eigen verantwoordelijkheid aan den nationalen omroep hebben mee te werken.
Zij is van oordeel, dat in den overgangstijd niet alleen de kerkdienst-uitzendingen, maar alle uitzendingen, die de verhouding van Kerk en wereld raken, niet door particuliere omroepvereenigingen, maar door organen der kerken zelf behooren verzorgd te worden
.

Met deze motie heeft de Generale Synode een zeer duidelijke en concrete uitspraak gedaan. De Synode verlangt niet terug naar de vooroorlogsche omroepvereenigingen. Is deze motie verantwoord? Ook hierbij moge ik enkele kantteekeningen plaatsen.

De Synode schiet niet te kort in dankbaarheid voor datgene wat voor den oorlog en ten deele ook nog in den oorlog door sommige omroepvereenigingen is verricht ter bevordering van geestelijk en kerkelijk leven. De Kerk zelve liet deze terreinen braak liggen op een wijze, die zij nu als onjuist verwerpt. Zij is dankbaar voor wat desondanks door particulieren in vereenigingsverband geschied is. Maar vraagt van deze vereenigingen evenzeer nu ook te willen aanvaarden dat zij haar eigen zaken wil regelen.

En dan was de vooroorlogsche toestand in het bijzonder voor de Ned. Herv. Kerk toch wel zeer onbevredigend. Met name de richtingsstrijd werd door de radioverdeeldheid krachtig bevorderd. De N.C.R.V. maakte uit wie rechtzinnig genoeg was voor haar studio, de V.P.R.O. selecteerde de vrijzinnigen. Nu de Herv. Kerk de richtingsstrijd met heel veel moeite op hooger plan tracht te brengen, kan zij toch waarlijk niet verlangen dat de omroepvereenigingen de verdeeldheid zullen komen terugbrengen. De Kerk zelve wil uitmaken wie haar Boodschap gaat vertolken en kan niet aanvaarden dat anderen zonder kerkelijke verantwoordelijkheid hier het laatste woord hebben.

Verder was de zakelijke basis, waarop de omroepvereenigingen stonden — en moesten staan —, kerkelijk vaak niet onbedenkelijk.

|28|

Dat, als op Zondag een geliefd leeraar voor den microfoon had gesproken, op den daaropvolgenden Maandag een krachtige actie tot ledenwerving in die plaats werd ingezet, was toch eigenlijk het Evangelie onwaardig. Dat was aan de vereenigingen niet kwalijk te nemen; maar het bracht de Evangelieprediking toch wel wat al te sterk in de
commercieele sfeer.

De Synode erkent vanzelfsprekend dat er met de omroepvereenigingen, die zich in den oorlog bovendien goed gehouden hebben, moet worden gepraat. Dat deze vereenigingen zekere rechten hebben. Dat het al te gemakkelijk zou zijn hen nu maar zonder meer opzij te zetten. Prof. Haitjema bracht nadrukkelijk de zoogenaamde „geestelijke oorlogswinst” ter sprake. En de Synode wilde al evenzeer dezen schijn vermijden en bepaalde daarom dat dit gedeelte van de discussie uitvoerig in het persverslag zou worden opgenomen. Maar de omroepvereenigingen mogen anderzijds niet vergeten dat zij er niet voor zichzelf maar voor de zaak van den radio-omroep waren. En dat nimmer gevraagd kan worden in het belang der omroepvereenigingen een betere organisatie van de zaak van den omroep tegen te staan. Al zal dit de taak van regeering en volksvertegenwoordiging samen zijn.

De Synode heeft zich uitgesproken voor een nationalen omroep. Niet voor iederen nationalen omroep. Zeer terecht is de Synode niet nader gaan aangeven hoe zij zich dien nationalen omroep wenscht en denkt. Dat ligt niet op haar terrein, tenzij haar advies gevraagd zou worden. Maar de vrees dat de Synode het pleit zou voeren voor een omroep in dienst der staatspropaganda, die geen recht zou doen wedervaren aan de diverse schakeeringen in ons volk, is toch wel erg voorbarig. Dan kan de Synode altijd nog uitspreken: wij pleitten niet voor dezen nationalen omroep......

De Synode heeft zich niet uitgesproken op grond van de overweging dat de gemeenten in meerderheid er ook wel zoo over denken. Dit is haar wel als verwijt voorgehouden. Dit verwijt berust echter op een wel zeer vreemd kerkbegrip. De Synode is geen politieke partij, die vraagt naar haar opdrachtgevers, naar het volk der kiezers. Al is 75% van het Nederlandsche volk en 69% der Hervormden ook voor de doodstraf, daarom kan de Synode er best tegen zijn. Al zou 69% der Hervormden ook voor de omroepvereenigingen zijn, daarom kan de Synode zich best voor een nationalen omroep uitspreken. Op grond van het haar geschonken inzicht luidt haar oordeel dan anders. En de lidmaten der gemeenten doen wijs hun standpunt, in het licht van de gevallen uitspraak der Synode, nog eens ernstig te overwegen. En dit te meer, omdat het hier om veel meer gaat dan om een gelegenheidsuitspraak op een aangelegen en misschien voor .sommigen ook wel zeer ongelegen punt.

|29|

Want de Synode heeft hiermede een principieele uitspraak gedaan tegen het beginsel der organisatie op de basis der antithese. Zeker, deze antithese kan opgedrongen worden en dan noodzakelijk, ja geboden zijn. Maar als panacee voor alle kwalen, als wondergeneesmiddel op ieder terrein beschouwt de Synode deze antithese niet. Waar mogelijk, wijke zij.

Tenslotte maken de bewoordingen der aangenomen motie duidelijk dat de Kerk meer verlangt dan alleen maar de verzorging van kerkdiensten, ochtendwijdingen en ziekenuurtjes. De Kerk verlangt voldoenden zendtijd om over alle onderwerpen die samenhangen met geestelijke, zedelijke en kerkelijke vragen, het volk te kunnen voorlichten en haar meening te kunnen kenbaar maken. Zonder dat de keuze van sprekers en andere onderwerpen door vereenigingsbesturen wordt gecensureerd.

 

De boodschappen der Synode.

Dr. Idenburg, adviseerend lid voor den Raad voor Inwendige Zending, bracht ter sprake op welke wijze in de toekomst kanselboodschappen zullen kunnen uitgaan van de General'e Synode tot gemeenten en volk, wanneer de Synode niet bijeen is. Immers, wil de Kerk spreken dan zal de Synode het moeten doen. Maar er kan een zeer dringende zaak afgekondigd moeten worden, die geen uitstel tot de volgende zitting der Synode, zelfs geen schriftelijk polsen der afgevaardigden, Lijden kan. Welke instantie moet dan „de mond der Kerk” zijn?

Hier ligt een belangrijke kerkrechterlijke vraag. Als de Synode uiteengaat, wat blijft er dan over? De Algemeene Synodale Commissie; maar ook deze vergadert slechts betrekkelijk zelden. Verder het bureau in den Haag, Ds. Gravemeyer, Ds. Landsman en hun staf. Als men wil: het moderamen der Synode, dat betrekkelijk eenvoudig samen te roepen is. Maar deze allen, afzonderlijk of tezamen, kunnen misschien wel de Ned. Herv. Kerk vertegenwoordigen bij een bespreking of een receptie, maar toch moeilijk pretendeeren uit naam der Generale Synode te spreken tot gemeenten en volk.

Echter de natuur is sterker dan de leer en nood breekt wet. Het kan eenvoudig moeten. In zulke gevallen gaat de geest boven de letter. Zooals in de oorlogsjaren Ds. Gravemeyer op souvereine wijze met den Reglementenbundel omgesprongen heeft en de geheele Kerk hem daar dankbaar voor was, omdat het moest1). Natuurlijk, zulke gevallen


1) Dat dit niet alleen noodig, maar ook volkomen verantwoord, ja geboden kan zijn, wordt nadrukkelijk vastgesteld in de nota, die de commissie „Beginselen van Kerkorde” aan het ontwerp-Generale Synode heeft toegevoegd. We lezen daar op pag. 12: „In de Kerk is het Gods Woord, Zijn Openbaring, ➝

|30|

moeten uitzonderingen blijven. Maar wanneer zij voorkomen mag het moderamen spreken uit naam der Kerk. Ter voorbereiding dezer boodschappen zullen dan de adviseerende kerkelijke hoogleeraren, Dr. Honders uit Wassenaar, Prof. Kraemer uit Leiden en Ds. van Ruler uit Hilversum het moderamen assisteeren.

 

Overbelaste predikanten.

Een zeer actueel punt werd door Ds. Kastein van Hoorn naar voren gebracht. Dat de Generale Synode samenkomt is prachtig. Maar tientallen predikanten worden daarvoor uit hun werk gehaald. De Algemeene Synodale Commissie en de andere commissies, werkgroepen en raden vragen eveneens veel tijd. De predikanten die daarin betrokken worden, hebben den mond vol over Gemeente-opbouw. Maar ze zijn zelf steeds meer uit hun gemeente afwezig. Wat is daarvoor de oplossing?

Deze moeilijkheid werd levendig beseft. Voor allerlei arbeid zijn predikanten noodig. Het aantal vacatures neemt hand over hand toe. Het pastoraat is een zeer zware taak geworden in de oorlogsjaren. Geld voor nieuwe predikantsplaatsen, voor hulppredikerschappen, was overvloedig aanwezig, maar de arbeiders werden weinige......

Zou een gereglementeerde distributie van de beschikbare hulppredikers, zoodat eerst die gemeenten, wier predikant een groot gedeelte van zijn tijd aan algemeen kerkewerk geven moet, geholpen worden, hier niet wenschelijk zijn? Prof. de Vrijer wees er op dat hier de oplossing helaas niet ligt. Daartoe zijn er veel te weinig ouderejaars


➝ die uitgangspunt is van iedere door menschen opgestelde Kerkorde, die tegelijk het eindpunt is dat zij dient, die haar begeleidt en beheerscht in al haar deelen en haar toepassing. Het kan daarom zijn, dat Zijn Woord de geheele rechtsorde der Kerk doorbreekt en ter zijde stelt, dat in de Kerk iets zal moeten geschieden ondanks en tegen de Kerkorde. Het Woord is meer dan wat de menschen in Zijn dienst tot stand brachten”. Wanneer deze mogelijkheid is toegegeven behoeft er verder geen vraag over te bestaan of de Generale Synode zich al dan niet aan den Reglementenbundel behoeft te storen. Al worde art. 65*) van het Algemeen Reglement (het kerkelijk noodrecht) Zoo ruim toegepast als voor het voortgaan van het Kerkewerk in dezen tijd noodig is. Voor den Staat is het normale staatsrecht nog steeds niet geheel teruggekeerd; voor de Kerk is het zeker nog geen tijd om naar de gezapige rust der jaren voor 1940 en naar het slakkengangetje der kerkelijke wetgeving uit dien tijd terug te keeren.

|31|

theologen beschikbaar. Pas na 1948 komt het vrij groote eerstejaar van nu aan de markt.

Wel werd, bij monde van den praeses, uitgesproken dat het gewenscht was dat de predikanten de opgroeiende jonge mannen in hun gemeenten nog meer dan tot dusver op de mogelijkheden der theologische studie zouden wijzen. Al voegde een der ouderling-afgevaardigden hier aan toe: begin met het minimumtractement op f 5000.— te stellen.

Vast staat dat het algemeen priesterschap der geloovigen meer naar voren zal moeten komen en belangrijke hulpdiensten zal kunnen verrichten, zooals Dr. O. Norel onderstreepte. En ook dat men geen predikanten uit het ambt moet halen voor arbeid, die ook door niet-theologen kan worden verricht (directoraat kerkelijke bureaux etc).

Het lijkt mij goed deze korte discussie hier weer te geven, opdat de gemeente moge bemerken dat ook de predikanten zelf van de hier liggende bezwaren wel iets hebben verstaan. Maar anderzijds ook lijden onder het „wij kunnen niet anders”.

 

Gemeenteopbouw.

Tegen het einde dezer zitting trad Prof. Kraemer naar voren, de voorzitter van de Werkgroep voor Gemeenteopbouw. Het moet voor hem een groot moment geweest zijn toen hij tegenover de Generale Synode, die van het werk van Gemeenteopbouw een der zichtbaarste resultaten is, rekenschap af kon leggen.

Gemeenteopbouw, aldus Prof. Kraemer, heeft het als haar taak gezien, die gezindheid in de Kerk te wekken, waardoor de Generale Synode mogelijk werd. Dat is gelukt. Daarom legt Gemeenteopbouw thans haar mandaat in de handen van de Generale Synode.

Toch ziet Gemeenteopbouw haar taak nog niet als beëindigd. Vele kerkeraden en gemeenten en duizenden gemeenteleden zijn van deze nieuwe gezindheid nog verre van doordrongen. Ook het richtingvraagstuk is nog lang niet opgelost. De Generale Synode spreke zich uit of Gemeenteopbouw zich nog verder met deze taken zal dienen te belasten. Wanneer de Synode haar daartoe de opdracht geeft, komen er later nieuwe voorstellen.

Ik kreeg den indruk dat de Synode door deze mededeelingen van Prof. Kraemer wat verrast werd. De korte discussie bewoog zich wat op randgebieden en er werd gesproken over critiek op Gemeenteopbouw, zooals die in sommige classes leeft en o.a. in de bekende Haagsche publicaties naar voren kwam. In een volgende vergadering zal dit alles breed besproken kunnen worden.

Dit alles is goed en schoon. Toch speet het mij dat geen der kopstukken zich in dit oogenblik tot tolk der Synode gemaakt heeft om

|32|

uit te spreken, dat bij alle critiek er toch ook groote dankbaarheid bij velen leeft voor alles wat Gemeenteopbouw, onder de bezielende leiding van Prof. Kraemer, in de afgeloopen jaren voor onze Kerk is geweest.

 

Vergaderplaats.

De Synode werd verdaagd. Over eenige weken hoopt zij opnieuw samen te komen. Dan in Den Haag. Het is natuurlijk gemakkelijk als het Secretariaat van de Kerk, het bureau van Ds. Gravemeyer, Javastraat 100 te ’s-Gravenhage, niet al te ver uit de buurt is.

Toch spijt mij dit besluit. Als symbool is het omineus. Ruim 100 jaar heeft de Haagsche Synode de Kerk bestuurd. We hebben in alle toonaarden gedankt en gejubeld, dat deze Synode verdwenen was. Het is nu toch wel jammer dat de Amsterdamsche Synode niet beter wist te doen dan zoo spoedig mogelijk weer Haagsche Synode te worden.

Hoe dan ook, de tweede zitting zal in den Haag wezen. Maar toch hoop ik, dat de derde dan naar Utrecht of Haarlem, naar Rotterdam of Leiden trekt. Uit historische overwegingen: zoo was het vroeger immers ook het geval. Uit kerkelijke verlangens: laat de gemeente overal zoo grondig mogelijk met de hoogste Kerkvergadering in onze Kerk kunnen kennis maken. De Algemeene Synodale Commissie erve zaal en zetels der Algemeene Synode. De Generale Synode zelve zij ambulant.

In dit verband heb ik nog een wensch. Dat bij de keuze der vergaderplaatsen gerekend wordt met de mogelijkheid van openbare zittingen. Als straks de uitwendige Zending aan de orde komt, of Kerk en Wereld, of de Jeugdraad, of de schoolvragen, laat dan de mogelijkheid open staan dat belangstellenden, zendelingen, wika's (kweekelingen van „Kerk en Wereld”), schoolmenschen, aanwezig zijn. Vooral wanneer verslagen worden uitgebracht en principieele vragen besproken. De Generale Synode make zich los van de geheimzinnigheid van haar voorgangster. Voorzoover het maar mogelijk is.

Ook de pers zij zoo vrij mogelijk. Het is al een groote verbetering, dat de beide perspredikanten onzer Kerk toegang tot alle zittingen hadden. De onverstaanbare extracten uit de notulen der laatste jaren zijn gelukkig vervangen door leesbaarder verslagen. Toch geve niet het belang der kerkelijke uitgeverij, maar het belang der Kerk zelve hier den doorslag. En dat is m.i.: hoe meer, hoe beter, hoe vlugger, hoe veelzijdiger over het werk der Synode wordt geschreven, hoe liever!

 

Commissie voor de rechtspraak.

Eèn van de belangrijkste commissies der Generale Synode is de commissie voor de rechtspraak. Hier komen de tuchtzaken in hooger

|33|

Prof. Kraemer

|34|

beroep; hier worden vragen van uitlegging der reglementen behandeld. Het lidmaatschap dezer commissie is met dat van de Algemeene Synodale Commissie onvereenigbaar.

Op verzoek der Synode kwam het moderamen met een voordracht. Bij eerste stemming werden gekozen: Dr. H.J. Honders te Wassenaar, Ds. A.A. van Ruler te Hilversum, Ds. A. Meyers te Utrecht, Dr. J.N. Sevenster te Leeuwarden, Dr. O. Norel te Hemmen, Ds. H. de Zwart te Wirdum, Ds. G.P. Post te Nijland, Jhr. Mr. de Jonge te Zutphen en Mr. J. J.H. van der Brug te Den Bosch.1)

 

De buitenlandsche afgevaardigden.

Bij al deze stemmingen en besprekingen waren de buitenlandsche gasten niet tegenwoordig. Deze leerden thans op andere wijze Nederland kennen. Zij werden allereerst ontvangen door H.K.H. Prinses Juliana op Paleis Soestdijk en prezen ’s avonds zeer de groote belangstelling en de even groote eenvoudigheid van onze Kroonprinses. Daarna bezichtigden zij de geteisterde Betuwe, terwijl Ds. Finkensieper hen rondleidde langs de verwoeste Heldringgestichten te Zetten. Deze tocht maakte diepen indruk, zoowel op de gasten als op de autobanden. Tenslotte trokken zij naar Driebergen naar „de Horst”, waar het Instituut „Kerk en Wereld” thans is gevestigd. In vele landen heeft de unieke aanpak van „Kerk en Wereld” reeds de belangstelling der kerkleiders — hier konden zij zich met eigen oogen overtuigen.

Tegen achten ’s avonds was deze tocht eerst beëindigd. Ook verder waren de buitenlandsche gasten op passende wijze verzorgd en ontvangen. Een geheele staf van adjudanten stond gereed om hun verblijf in Nederland te vergemakkelijken, onder leiding van Baron van Tuyll van Serooskerken.

 

Slotbeschouwing.

Bij deze punten moge ik het laten. Eén vraag dient nog beantwoord te worden. De vraag naar den totaalindruk. Heeft deze Synode aan de hooggespannen verwachtingen beantwoord? Of is zij een teleurstelling geworden? Hier kan ieder alleen maar voor zichzelf spreken.


1) Dr. J.N. Sevenster bleek later voor de keus gesteld te moeten worden tusschen het lidmaatschap van de commissie voor de rechtspraak en zijn secundus-plaats in de Alg. Synodale Commissie, welke niet vereenigbaar zijn. Daar hij het laatste koos, werd Ds. H.J. Kastein te Hoorn in zijn plaats lid van de commissie voor de rechtsspraak.

|35|

Toch verheugt het mij dat ik door den mond van verschillende „kopstukken” ter Synode hoorde verklaren dat het goede dagen geweest waren. Dat de verwachtingen niet teleurgesteld waren. Dat men met dankbare harten naar huis kon terugkeeren.

Zeker, we moesten wennen. Verschillende jongeren brachten al hun enthousiasme en al hun geladenheid met zich mede en waren bang dat de wagen uit het spoor zou loopen als zij niet krachtdadig mede hielpen sturen. De ouderen, die al meer soortgelijke samenkomsten medemaakten, zullen daarom wel eens geglimlacht hebben in wijs begrijpen. Een bon mot dat in de pauze de ronde deed, dat die jongeren maar eens onder speciaal toezicht van den Jeugdraad moesten komen, werd door allen zeer geapprecieerd. Dat went wel.

Wennen moesten we ook aan de nieuwe positie der kerkelijke hoogleeraren. Vroeger waren zij praeadviseur. Dat beteekent dat zij over ieder onderwerp het eerst hun oordeel moesten geven. Voor deze professoren zelf een uitermate inspannende taak. Nu waren zij adviseur geworden, net als de vertegenwoordigers der Raden. Het gevolg was dat zij nu weinig of heelemaal niet meer aan het woord kwamen. Wat soms jammer was. Het debat over de doodstraf, over de radio, over Gemeenteopbouw, om niet meer te noemen, zou aan waarde gewonnen hebben indien de professoren nog praeadviseur waren geweest. Dat de praeadviseurs de vergadering al te sterk zouden beïnvloeden, daarover behoeven wij nog niet te klagen.
Een nieuw begin maakten we ook op financieel gebied. De maaltijden gebruikten we gezamenlijk in de Poort van Cleve: Uitstekend, zonder meer. Maar in geen enkel opzicht overdreven. Ter herinnering aan de apostolische armoede der Kerk waren de couverts zoo nu en dan in jongenskampstijl. Ook hier is waarschijnlijk veel gestolen en geplunderd. Bij andere gelegenheden zagen wij het echte tafelzilver van het huis. Een verre navolging van Fil. 4: 12!

Op voorstel van Prof. Kraemer besloot de Synode de presentiegelden ad f 5.— per dag, waar de afgevaardigden reglementair recht op hebben, vrijwillig te laten vervallen. Niemand berekent meer dan zijn werkelijke kosten, waarbij voor de ouderlingen eventueel de kosten voor loonderving kunnen komen. Dit scheelt de Synode een f 1000.— per week. Terwijl de predikant-afgevaardigden tegenover hun gemeente iedere gedachte, dat het wel een voordeelig baantje zal zijn om in de Synode te zitten, resoluut kunnen afwijzen. Er wordt geen cent aan verdiend. Het brengt alleen extra drukte met zich mede.

Ook op dit gebied moge ik even terugdenken aan de Dordtsche Synode van 1618-1619. Dat was de rijke tijd van de Kerk. De Dordtsche Synode heeft aan de Staten-Generaal tonnen gekost. In Amsterdam circuleerde nog een zilveren penning, die toen aan de deelnemers

|36|

was uitgereikt, waarmede de Quaestor-Generaal ons jaloersch probeerde te maken. Eeregeschenken, luxueuse banketten waren toen aan de orde van den dag. De Kerk was rijk en verrijkt geworden en leed geens dings gebrek......

Van deze rijkdom is weinig meer over. Zeker, Dinsdagavond stond de Synode in Amsterdam even in breede belangstelling. Er was politie noodig om bij de Nieuwe Kerk de drukte te regelen. Krant en radio hebben aan de Synode veel aandacht geschonken. Maar toch, toen we Dinsdagavond buiten op den Dam stonden en de Nieuwe Kerk was leeggestroomd, voelden we het in het drukke groote-stads-verkeer: de Nieuwe Kerk staat maar in een hoekje van den Dam en de Ned. Herv. Kerk staat nog maar in een hoekje van het Nederlandsche cultuurleven. De rijke Synode van Dordrecht is de niet-lucratieve Synode van Amsterdam geworden.

Maar hierin ligt juist onze hoop voor de toekomst. Immers, die rijke Synode van Dordrecht is wel een hoogtepunt in het leven onzer Kerk geweest, maar tevens het begin van de neergang. Voor een Kerk is de weelde helaas vaak spoedig te machtig. Vele van de gebreken onzer Kerk in de 17de en 18de eeuw vinden m.i. hun oorzaak in deze kwaal: te rijk.

Als dat zoo is, hebben we goeden moed. De rijkdom is verdwenen. Als ik zwak ben dan ben ik machtig — weet Paulus. Moge die Macht, die zwakken sterk doet zijn, het werk onzer Generale Synode verder genadig zijn. Dan mogen wij voortgaan vol goede verwachtingen!