Wilcke-van der Linden, M.

Vrouw, gezin en samenleving

1983

|48|

Vrouw, gezin en samenleving

door M. Wilcke-van der Linden

 

 

Inleiding

De laatste jaren wordt er ook in christelijke kringen veel geschreven en gesproken over de positie van de vrouw. Kranten en tijdschriften besteden er de nodige aandacht aan. Dat is niet verwonderlijk. Er is de laatste jaren nogal wat gebeurd.

In 1980 werd er in Kopenhagen een wereldconferentie gehouden over de positie van de vrouw, een conferentie die overigens meer door politieke zaken dan door vrouwenzaken werd beheerst. In 1981 verscheen in Nederland als uitvloeisel van het wereldactieprogram, dat in Kopenhagen werd aanvaard, een ontwerp-actieprogram waarin de Nederlandse overheid de burgers haar emancipatie-ideologie min of meer dwingend wil opleggen. En begin 1982 was er veel publiciteit rond het voorontwerp van een wet gelijke behandeling, waarin deze gelijkheidsideologie ons eveneens — nu onder het mom van het tegengaan van ongerechtvaardigd onderscheid — verplichtend wordt voorgeschreven.

Het is belangrijk dat ook wij weten wat er aan de hand is, wat er leeft in de maatschappij. We zullen ons inzake het onderwerp emancipatie weerbaar moeten maken door een bijbels antwoord te vinden op de vragen die op ons afkomen. Daarbij zullen we niet uit angst voor wereldgelijkvormigheid, uit angst voor het emancipatiestreven in een reactiehouding moeten vervallen, maar onze eigen tradities moeten toetsen aan de normen die God ons in Zijn Woord geeft.

 

Opkomst van de emancipatiebeweging

De zogenoemde tweede emancipatiebeweging, die vooral de laatste tien jaar een enorme vlucht heeft genomen, is in ons land niet uit de lucht

|49|

komen vallen. De toegenomen welvaart na de Tweede Wereldoorlog en de secularisatie leidden ertoe dat grotere nadruk dan voorheen werd gelegd op zelfontplooiing en onafhankelijkheid. Steeds vaker krijgen vrouwen het advies, onder meer in de adviesrubrieken van diverse damesbladen, om niet meer zoals vroeger zichzelf weg te cijferen, maar op hun stuk te staan en een ‘gezond’ egoïsme te betonen.

De ontwikkeling die zich sinds de Tweede Wereldoorlog in deze adviezen voordeed, laat duidelijk een verschuiving zien van normen en waarden. Een vrouw die in 1950 klaagde over haar man die drinkt en tierend door het huis loopt, kreeg van ‘Margriet’ te horen dat men met begrip en liefde meer bereikt dan met ruzie. In 1977 is bij een vergelijkbare klacht het advies: „Het wordt tijd dat u uw mond opendoet en tot actie overgaat. Dit is geen leven. Uw huwelijk is mensonwaardig.” En een huisvrouw die eigenlijk vindt dat ze niet te klagen heeft, maar toch schrijft dat ze „vol onvrede en opstandigheid” zit, kreeg in 1974 als antwoord: „Toon uw onvrede, uw opstandigheid, uw gevoel van gevangen zijn. Krop het niet op”

Bij de recente adviezen staat het recht op zelfbeschikking en zelfontplooiing centraal.

Een belangrijke factor bij deze ontwikkelingen is geweest dat in de loop van de jaren vijftig steeds meer vrouwen hoger onderwijs gingen volgen. Velen van hen verwachtten dat ze datgene wat ze geleerd hadden op scholen en universiteiten in praktijk konden brengen door na hun studie en ook na hun trouwen te gaan werken. Er waren echter nauwelijks part-time banen en nog geen crèches. Man-Vrouw-Maatschappij ontstond in 1968 en haar program was er in het begin dan ook vooral op gericht daarin verandering te brengen. Ze richtte zich als actiegroep en als pressiegroep voornamelijk tot de overheid met eisen als gelijk loon voor gelijke arbeid, gelijke kansen in het onderwijs en kinderopvang. Man-Vrouw-Maatschappij beoordeelde de positie van vrouwen vooral naar die van mannen. Vrouwen lagen acher, vond men, en dat moest door allerlei regelingen worden gecorrigeerd.

Een andere factor, die ertoe bijdroeg dat er een emancipatiebeweging ontstond, was de seksuele revolutie in het begin van de jaren zeventig. Na de geboortengolf vlak na de Tweede Wereldoorlog kwam steeds meer de vraag naar ‘gezinsbeperkende’ middelen. Al gauw waren voorbehoedmiddelen overal verkrijgbaar en de vraag werd steeds groter. De onafhankelijkheid van het individu op seksueel terrein werd mede hierdoor bevorderd. De seksuele revolutie mondde echter uit in een relationele revolutie. Het aantal buitenechtelijke relaties is sindsdien sterk toegenomen, het aantal echtscheidingen eveneens. Het normatieve karakter van het huwelijk en gezin is een aangevochten zaak geworden. Het moederschap wordt door veel vrouwen dan ook niet meer als levensvervulling gezien. Vrouwen willen ‘zelf’ iets zijn en dat betekent meestal dat voor het ontwikkelen van hun gevoelens

|50|

van eigenwaarde andere bezigheden nodig werden geacht dan de taken die de positie van echtgenote en moeder met zich meebrengt.

In 1971 barstte Dolle Mina, het wat ‘speelsere’ zusje van Man-Vrouw-Maatschappij, los. Dat deed ze door de straat op te gaan met ludieke acties die veel opzien baarden, zoals het afsluiten van openbare herentoiletten met roze linten. Van het begin af aan was Dolle Mina een beweging die sterk bij de politiek betrokken was. Haar opzet was om de maatschappij in marxistische zin te hervormen. De Mina’s raakten echter verstrikt in eindeloze politieke discussies waarop veel vrouwen afknapten. De eerste vrouwenpraatgroepen ontstonden.

Aan de hand van persoonlijke ervaringen wilde men de diepere oorzaken van vrouwenonderdrukking analyseren en zo werken aan de eigen-feministische-bewustwording. In die tijd kwamen ook de homoseksuele vrouwen in beweging. Zij vonden Dolle Mina niet feministisch genoeg, onder meer omdat er voor homoseksualiteit van vrouwen geen ruimte was.

‘Paarse September’ was een van de bekendste groeperingen die feministen aanspoorden om er over na te denken of het wel zo vanzelfsprekend is heteroseksueel te zijn. Zo ze al niet lesbisch waren, moesten ze het maar met spoed worden; anders zouden ze hun kostbare energie maar aan mannen blijven verspillen.

De gebeurtenissen binnen de vrouwenbeweging raakten in een stroomversnelling. Overal ontstonden vrouwenhuizen, vrouwencafés, vrouwenuitgeverijen, vrouwentelefoons en er ontstond zelfs een meidenbeweging voor meisjes tussen 12 en 20 jaar. Dat alles terwille van de bewustwording van de vrouw. De beweging won terrein binnen de vakbonden, de politieke partijen, maar ook binnen de kerken. Zelfs in het overheidsbeleid sijpelde de emancipatiegedachte langzaam maar zeker door.

Mede door de druk van de actiegroep Man-Vrouw-Maatschappij en de lobby van de Rooie Vrouwen in de Partij van de Arbeid stelde de regering in 1974 kort na elkaar twee commissies in: het comité ter viering van het internationale jaar van de vrouw en de Emancipatie Kommissie, een commissie die de regering gevraagd en ongevraagd van advies moet dienen over een samenhangend emancipatiebeleid. In 1981 werd deze commissie vervangen door de Emancipatieraad.

 

Stromingen

De vrouwenbeweging raakt de laatste jaren steeds meer verdeeld in groepen, die alle op hun eigen manier met de behartiging van uiteenlopende belangen bezig zijn.

Zo legt de fem.-soc.-beweging (beweging van feministisch-socialistische vrouwen) de nadruk op de economische onafhankelijkheid van de vrouw.

|51|

Het arbeidersparadijs voor vrouwen wordt volgens hen pas bereikt in een socialistische maatschappij, waarin allerlei collectieve voorzieningen het buitenshuis werken van vrouwen mogelijk moeten maken. In de feministisch-socialistische visie wordt arbeid gezien als middel bij uitstek voor de zelfverwerkelijking van de vrouw. De opvoeding van kinderen moet daarom niet alleen de verantwoordelijkheid zijn van de ouders, maar van de hele maatschappij, en het huishoudelijk werk moet in de publieke sector plaatsvinden.

Het radicaal feminisme vindt dat de onderdrukking van de vrouw door de man de basis is van allerlei vormen van onderdrukking. Vrouwen moeten daarom de banden met mannen verbreken, in het persoonlijke leven, in de politiek en in andere verbanden. Ze moeten werken aan de verandering van die verschrikkelijke maatschappelijke orde die vrouwen heeft gevormd tot wat ze nu zijn. De dominante mannelijke cultuur moet worden vervrouwelijkt; vrouwelijke waarden zoals intuïtie en emotionaliteit moeten meer gewaardeerd en ontplooid worden. Vrouwen zijn immers een veel aardiger mensensoort dan mannen ...

Tenslotte is er nog een groep feministen, die woorden als ‘macht’ en ‘leiderschap’ als eng en vies beschouwen, omdat die woorden staan voor de mannenwereld, waarmee men juist zulke slechte ervaringen heeft. Zij houden zich bezig met de z.g. lijfpolitiek, de vrouwelijke natuur en het vrouwelijk lichaam.

Gezien de grote verschillen die er zijn tussen de diverse stromingen is het moeilijk te spreken over ‘de emancipatiebeweging’ en ‘het feminisme’.

Bovendien is er nogal eens begripsverwarring rond de begrippen emancipatie en feminisme. ‘Emancipatie’ betekent letterlijk uit de hand- of macht-neming, namelijk van de heer. Het is een term uit het Romeinse recht die werd gebezigd waar het de vrijlating van slaven betrof.

‘Emancipatie’ kan ook duiden op het opheffen van beperkende bepalingen die vroeger zinvol waren, maar inmiddels hun zin hadden verloren. Met de vrouw had de term als zodanig niets te maken. Op zich is verantwoorde emancipatie mogelijk als het gaat om het bestrijden van onrechtvaardige beperkingen, om het zich losmaken van de banden van een juk dat ook terecht als een juk wordt gevoeld. Ook aan vrouwen kunnen onrechtvaardige beperkingen worden opgelegd. We moeten erkennen dat in veel maatschappijen en culturen de vrouw was weggedrukt van de erepositie die de Schepper haar geeft als hulpe tegenover de man, zoals in Spreuken 31 zo schitterend wordt beschreven. In het verleden zijn vrouwen tegen onbijbelse verhoudingen, waarbij de vrouw echt tot sloof werd gedegradeerd, in opstand gekomen. Helaas hebben zij hun tegen-ideaal daarbij veelal niet aan de bijbel ontleend, maar aan eigen inzichten.

Vandaag aan de dag wordt onder ‘emancipatie van de vrouw’ dan ook iets

|52|

anders verstaan, namelijk dat de vrouw bevrijd moet worden van onderdrukkende structuren, uit een toestand van afhankelijkheid naar een toestand van zelfstandigheid. In feite gaat het om ontworsteling van banden terwille van zichzelf.

De revolutionaire vrouwenbeweging spreekt echter niet meer over ‘emancipatie’, maar over ‘feminisme’, dat wil zeggen dat de vrouw het leidend element van deze maatschappijbeschouwing is. Wil de emancipatiebeweging de vrouw als gelijke naast de man beschouwen, het feminisme beschouwt de man veelal als grote tegenstander in hun centrale strijd. De meest radicale feministen zijn zelfs van mening dat de mannenoverheersing moet plaatsmaken voor de vrouwenoverheersing. In het feminisme, de ideologie rondom de vrouw, zit een duidelijk marxistische inslag, al is de klassenstrijd tussen kapitaal en arbeid vervangen door die tussen man en vrouw. Maar beide worden nauw met elkaar verbonden, gezien de uitspraak: een rebelse meid is een parel in de klassenstrijd. En zoals de marxistische leer van de klassenstrijd doorwerkt in de theologie van de revolutie (of bevrijding), zo heeft het feminisme zijn theologische uitloper in de feministische theologie waarbij fors tegen de „traditionele uitleg” van de Bijbel wordt aangeschopt.

 

Gelijkheid en individualisering

De stroming binnen de emancipatiebeweging die nu de meeste invloed heeft, ook op het overheidsbeleid, poneert de gelijkheid van man en vrouw. Zij legt alle nadruk op het doorbreken van rolpatronen bij mannen en vrouwen en het inhalen van achterstanden. Men gaat namelijk uit van de vooronderstelling dat onze samenleving vrouwen belemmert in hun ontplooiingsmogelijkheden. De ‘reproduktive functie’ van de vrouw, het gegeven dat vrouwen in staat zijn kinderen te krijgen, bepaalt nog steeds, zo lezen we in het het ontwerp-actieprogram emancipatiebeleid, haar plaats en functioneren in de maatschappij. Het bepaalt de achterstand en de bescheiden plaats die vrouwen innemen in het maatschappelijke, politieke en culturele leven.

Maar ook huwelijk en gezin worden veelal gezien als een dwangbuis dat de ware vrijheid van de vrouw afsnoert. Sommigen zien het huwelijk zelfs als een machts- en arbeidsrelatie tussen man en vrouw, waarbij de man gratis beschikt over de arbeidskracht van zijn vrouw. Vrouwen moeten zich daarom losmaken uit de hen onderdrukkende rolpatronen waarbinnen de mannen het voor het zeggen hebben. Ze moeten zich geen passieve rol meer laten opdringen. Vrouwen moeten in de samenleving evenveel rechten hebben als mannen: in het arbeidsproces, in de politiek en noem maar op. Evenveel recht ook op macht om invloed uit te oefenen op de vormgeving van de

|53|

samenleving. Alle vormen van ‘seksediscriminatie’ moeten aan de kaak worden gesteld.

Wanneer mannen zich thuisvoelen in hun ‘rol’ als kostwinner, terwijl hun vrouwen zich het meest thuisvoelen in hun ‘rol’ als huisvrouw, dan zijn ze ouderwets, traditioneel en oer-conservatief. Een vrouw die ‘kiest’ voor het gezin, houdt, zo zegt men, het traditionele rolpatroon in stand, en kiest in feite niet, maar offert haar vrijheid op. De zorg voor de kinderen en de huishoudelijke plichten moeten daarom evenredig tussen man en vrouw worden verdeeld en verder moet ieder vrij kunnen kiezen voor de taken die hij of zij wil doen, een leven kunnen leiden dat voldoening geeft onder het motto: wees jezelf en kies waar je zelf het meest zin in hebt. Begrippen als ‘zelfontplooiing’ en ‘zelfbeschikking’ staan bij de emancipatiebeweging hoog genoteerd. Vrouwen willen zelf richting geven aan hun leven, opkomen voor zichzelf en van niemand afhankelijk zijn, ook niet van hun eigen man. Afhankelijkheid wordt gezien als een vorm van vernedering.

Ook politieke partijen hebben de economische onafhankelijkheid van de vrouw tot politiek dogma verheven. Men ergert zich eraan dat de wetgever de vrouw vroeger zo afhankelijk heeft gemaakt van de man met wie ze getrouwd is. De overheid moet man en vrouw als individuen op gelijke voet behandelen, zowel in de wetgeving (belasting- en inkomensbeleid) als bij de sociale zekerheid, zodat de een niet van de ander afhankelijk wordt.

Vooral in de tweede helft van de jaren zeventig is het perspectief voor de vrouwenbeweging steeds meer verschoven naar de zelfstandigheid van de vrouw: zelfstandig recht op arbeid, zelfstandig inkomen en uitkeringsrecht, los van samenlevingsverband of huwelijk, dus minder afhankelijkheid ten opzichte van mannen. In dat perspectief passen ook eisen als: herverdeling van betaalde en onbetaalde arbeid over mannen en vrouwen door middel van arbeidsduurverkorting per dag, individualisering van inkomens, belastingen en uitkeringen. Huwelijk en gezin moeten niet meer als maatschappelijke eenheid worden beschouwd. Onze samenleving, vindt men, moet van het individu uitgaan om in de toekomst te kunnen komen tot de ‘zelfredzame’ mens.

Het is duidelijk dat dit emancipatiestreven en ook het beleid van de overheid voorbijgaat aan de eigen taken en mogelijkheden van man en vrouw en de unieke positie van huwelijk en gezin in onze samenleving miskent. Daar komt bij dat de overheid deze emancipatie-ideologie via voorlichting etc. ook aan de burgers wil opleggen. Duidelijk komt dit tot uiting in de doelstellingen van de Projectgroep Emancipatieplan, die in mei 1982 door ex-staatssecretaris Hedy d’Ancona is ingesteld.

Het emancipatiebeleid moet volgens deze projectgroep gericht zijn op doorbreking van de bestaande machtsverhoudingen, ook in de persoonlijke levenssfeer, op een herverdeling van betaalde en onbetaalde arbeid èn inkomen.

|54|

Voorts zal het emancipatiebeleid op alle maatschappelijke terreinen voorwaarden moeten schepen voor volwaardige emancipatie van vrouwen en moeten uitgaan van ‘mannen en vrouwen als individuen in alle mogelijke leefsituaties’. Met deze beleidsvoornemens tracht de overheid niet alleen het maken van ongerechtvaardigd onderscheid tussen man en vrouw tegen te gaan, maar de samenleving ook een bepaalde theoretische blauwdruk op te leggen en haar emancipatie-activiteiten uit te breiden tot de persoonlijke levenssfeer van de burgers.

 

Bijbel en emancipatie

In wezen is het huidige emancipatiedenken een opstand tegen God, die man en vrouw op elkaars hulp heeft aangewezen. De individualiseringsgedachte en de gelijkheidsideologie gaan in tegen Gods scheppingsordening, waarbinnen Hij de mens, man en vrouw, als twee-eenheid schiep. God schiep de mens immers samen, omdat Hij het niet goed vond dat de mens alleen was (Gen. 2: 18). God bepaalde ook hun positie ten opzichte van elkaar. Eerst de man, daarna de vrouw als ‘hulp die bij hem past’. In ons taalgebruik duidt het woord ‘hulp’ meestal op een ondergeschikte positie. Heel anders is het in de Bijbel. Daar duidt het woord ‘hulp’ tenmiste op gelijkwaardigheid. Man en vrouw zijn gelijkwaardige partners, die elkaar in alles nodig hebben. Ze zijn op elkaar aangewezen. Ze vullen elkaar aan.

De mens kreeg ook een opdracht (Gen. 1: 27, 28). Als man en vrouw mochten ze in gezamenlijke verantwoordelijkheid heersen over al het geschapene. Beiden werden ingeschakeld in de opdracht om de aarde te vervullen en te onderwerpen. Zo was het ‘in den beginne’. Zo is het niet gebleven.

De zonde kwam in de wereld. De mens kwam in opstand. De harmonie, de liefde tot God en de naaste, maakte plaats voor de neiging God en de naaste te haten. Er kwam een vloed over de aarde en deze bracht doornen en distels voort. Ook de verhouding tussen man en vrouw vertroebelde: „Naar uw man zal uw begeerte uitgaan en hij zal over u heersen.” De vrouw kwam niet meer, zoals bij de schepping, naast de man te staan, maar onder hem. De vernedering die de vrouw ondervond, was een vloek die heel het leven in de eeuwen na de zondeval doortrok. Zij werd vaak misbruikt, was rechteloos, kortom een minderwaardig schepsel. De harmonie tussen man en vrouw werd disharmonie. De mens behield zijn roeping, zijn opdracht. De mens verspeelde moedwillig zijn vermogen om die roeping te vervullen.

De belofte van Christus’ komst in Gen. 3: 15 was tegelijk een belofte dat de vloek, al bleef die doorwerken, uiteindelijk zou worden weggenomen. God kwam de mens met zijn genade tegemoet. Reeds het Oude Testament biedt perspectieven van het herstel (zie de bijdrage van mevr. Bremmer). Met name in Spreuken 31 lezen we welke mogelijkheden God aan de vrouw

|55|

gegeven heeft. Hij had haar gesierd met veel gaven, waardoor ‘het hulpe zijn tegenover de man’ een diepe inhoud kon krijgen. In haar maatschappelijk optreden was zij het tegendeel van wat wij ‘het zwakke geslacht’ zouden noemen: „Kracht en luister is haar gewaad”.

Christus kwam op aarde om de vloek in beginsel weg te nemen. Hij stelde de vrouw weer op de plaats die zij bij de schepping had. In het Nieuwe Testament wordt de verhouding tussen man en vrouw in het huwelijk meermalen vergeleken met de liefde van Christus tot Zijn gemeente. Mannen worden in Ef. 5: 25 opgeroepen hun vrouw lief te hebben „evenals Christus zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar overgegeven heeft (...)”.

Vrouwen worden in hetzelfde bijbelgedeelte opgeroepen hun man onderdanig te zijn „gelijk de gemeente onderdanig is aan Christus”. De man wordt het hoofd van zijn vrouw genoemd „evenals Christus het hoofd is zijner gemeente”. Naar het voorbeeld van Christus moet hij zijn vrouw leiding geven in dienende liefde. De bijbel geeft de man dus bepaald geen vrijbrief om tiranniek op te treden tegenover zijn vrouw. De man is verantwoordelijk voor het welzijn van zijn vrouw. De bijbel geeft evenmin aan de vrouw het advies zich maar gedwee in een hoekje te laten drukken. Zij moet aan haar man onderdanig zijn „als aan de Here”, zich schikken naar de ordening die God gesteld heeft. De vrouw zal haar man dus moeten erkennen als hoofd, zijn liefdevolle leiding moeten aanvaarden (zie voor de begrippen ‘hoofd’ en ‘onderdanigheid’ de bijdrage van dr. W.G. de Vries).

Welke betekenis hebben deze bijbelse gegevens nu voor de verhouding tussen man en vrouw in de maatschappij waarin wij nu leven?

De bijbel leert ons dat man en vrouw in het huwelijk geroepen zijn een harmonische eenheid te vormen. Samen zijn man en vrouw geroepen tot dienst in het Koninkrijk van God. Zij zijn op elkaar aangewezen, wederzijds afhankelijk van elkaar en hebben elkaar in alles nodig. De man-vrouw verhouding valt daarom niet alleen in termen van rechten en plichten te beschrijven. Het huwelijk is toch geen contract waarbij men door onderhandelingen de wederzijdse belangen afweegt, maar een verbond, en het leven van man en vrouw in het huwelijk een afspiegeling van de liefde van Christus tot Zijn gemeente.

Het emancipatie-denken is een ik-gericht denken, een uitvloeisel van het Ik-tijdperk waarin we leven. In de ideologie van de zelfontplooiing, die bijna tot heilsleer is verheven, staat het ik van de mens centraal. Zo wordt de mens op zichzelf teruggeworpen en kent hij alleen nog maar zelfliefde: Word ik er beter van; kom ik wel voldoende aan mijn trekken. Vrouwen stellen zich op tegenover mannen, bevechten hun zelfbeschikkingsrechten en eisen het recht op om te doen waar ze zelf zin in hebben.

De Here vraagt van ons echter in onze liefde niet egoïstisch te zijn, maar te doen wat goed is voor de ander. Bij een christelijke levensverhouding hoort

|56|

zelfverloochening, aan elkaar onderdanig zijn. Dan kun je als man en vrouw niet langs elkaar heen leven, elk een eigen leven opbouwen zonder met de ander rekening te houden. De vrouw zal haar man moeten ontdekken aan zijn roeping en aan zijn mogelijkheden om die roeping te vervullen. De man zal moeten erkennen dat hij afhankelijk is van zijn vrouw, dat hij niet zonder haar kan. Hij zal haar ook moeten stimuleren om de gaven die zij van de Schepper gekregen heeft te ontplooien.

Als ‘hulpe tegenover haar man’ heeft de vrouw een belangrijke taak in het gezin. Zij brengt de kinderen ter wereld en is de eerst aangewezene om naast de zorg voor haar man de zorg voor haar kinderen op zich te nemen. De man zorgt op zijn beurt voor zijn vrouw en voor het onderhoud van zijn gezin. Samen hebben zij de opdracht hun kinderen op te voeden. Elk op hun wijze hebben zij ook een taak in het kerkelijk leven en op maatschappelijk en politiek gebied. Juist omdat ze verschillend zijn, kunnen ze elkaar zo goed aanvullen.

 

Maatschappelijke ontwikkelingen

In onze samenleving is een sterke scheiding gegroeid tussen de taken en de verantwoordelijkheden van man en vrouw. Die taken waren in vroegere eeuwen veel meer met elkaar verweven. Er was nog geen sterke scheiding tussen werk binnenshuis en werk buitenshuis, zoals wij die nu kennen. Mannen- en vrouwenarbeid lagen dicht bij elkaar, vooral in de landbouw en het kleinbedrijf. Deze arbeid werd voornamelijk thuis of dicht bij huis verricht en alle leden van de familie — ook grootouders, vrouwen en kinderen — droegen daartoe hun steentje bij. Er was dan ook een grote onderlinge betrokkenheid. Zo was de opvoeding van de kinderen een zaak van ouders, grootouders en andere inwonende familieleden samen. En als er moeiten waren, was men aangewezen op hulp vanuit de directe omgeving.

Aan het eind van de Middeleeuwen kwam er door de groei van de handel al een zekere scheiding tussen gezin en arbeid. Het samen werken en wonen op de boerderij of in kleine ambachtelijke bedrijfjes maakte toen al plaats voor het werk van de man buitenshuis in veelal grotere werkplaatsen. Vooral in het gewest Holland verhuisden veel gezinnen naar de stad, waardoor het familieverband zijn functie als werkgemeenschap verloor. De scheiding tussen gezin en arbeid had echter nog allerminst een algemeen karakter. Bovendien was het huishouden zelf nog een heel produktieve bezigheid: het spinnen van wol en vlas; het kweken en bereiden van groenten en fruit etc. Ook hielp de vrouw vaak mee in het bedrijf, vooral toen dat nog aan huis verbonden was.

|57|

Achttiende eeuw

In de achttiende eeuw sluit het gezin — met name in kringen van de gegoede burgerij — zich steeds meer naar buiten af. Terwijl in de Middeleeuwen het gezin sterk verbonden was met familie-, buurt- en dorpsgemeenschap, werd nu grote nadruk gelegd op de privacy van het gezin. De vrouw uit de gegoede burgerij liet haar huishouding over aan haar personeel en de opvoeding van de kinderen aan gouvernantes en kindermeisjes. Voor kooplieden uit die tijd was het een soort statussymbool als hun vrouw niet hoefde te werken en zich kon bade in luxe en weelde. Het ideaal van de vrouw die niet buitenshuis hoefde te werken werd in de negentiende eeuw langzamerhand ook in de lagere standen overgenomen.

 

Industriële revolutie

De gegoede burgerij was in de achttiende en negentiende eeuw nog maar een klein deel van de bevolking. Tot plm. 1850 was Nederland nog volop een land met een agrarisch-ambachtelijk levenspatroon. De industriële revolutie bracht grote verschuivingen. De zelfstandige familiebedrijfjes die er nog waren gingen veelal failliet. Boeren, ambachtslieden en vooral de vele landarbeiders die in loondienst werkten, waren gedwongen elders te gaan werken, meestal in de industrie. Soms werden hele gezinnen ingehuurd: man, vrouw en kinderen. Voor steeds grotere groepen van de bevolking kwam er nu een scheiding tussen gezin en arbeid.

Dat betekende niet dat arbeidersvrouwen zich nu alleen aan hun gezin konden gaan wijden. Bij het loon van hun man werd geen rekening gehouden met gezinsomstandigheden en bovendien waren er toen nog geen sociale zekerheden. Vrouwen waren daardoor gedwongen buitenshuis te werken teneinde het gezinsinkomen tot een bestaansminimum aan te vullen. Ze werkten veelal als huishoudelijk personeel, in de landarbeid of in de fabriek (in ons land relatief weinig). Werktijden van 12 tot 15 uur waren daarbij geen uitzondering. Erg veel vrouwen verdienden een karig loon met thuiswerk (de z.g. huisindustrie), waarbij zelfs kleine kinderen meehielpen. Het is te begrijpen dat zij weinig tijd over hadden voor de opvoeding van hun kinderen en dat er van een geordend gezinsleven geen sprake was. En dat in een tijd waarin men in de hogere kringen en in wetenschappelijke literatuur een groot belang hechtte aan goede opvoeding.

 

Verzet

Aan het einde van de negentiende eeuw waren er twee bewegingen die zich inzetten voor de positie van de vrouw. Vanuit de gegoede burgerij kwam er verzet tegen de status die de vrouw in die kringen had gekregen. Men wilde toegang tot de wereld buiten het gezin en evenveel recht op onderwijs en arbeid als mannen. Een werkende vrouw betekende in die tijd gezichtsverlies

|58|

voor haar man. Zelfs voor ongetrouwde vrouwen was het ongepast om zelf de kost te verdienen. Ongetrouwde meisjes moesten binnen de bescherming van het gezin wachten op de jongeman die haar na goedkeuring van de wederzijdse ouders ten huwelijk zou vragen. Het enige levensdoel voor meisjes was ... trouwen. Ze mocht haar tijd alleen besteden aan koken, borduren, conversatie etc. Alleen als de financiële vooruitzichten in de familie niet rooskleurig waren, mocht een meisje privélessen geven aan kinderen uit het eigen milieu.

De afzonderlijke wereld waarin vrouwen gedrongen werden, werd de grondslag voor de vrouwenbeweging aan het eind van de vorige eeuw. Vanuit Frankrijk, Engeland en Amerika waaiden de emancipatiegedachten, die hun oorsprong hadden in het tijdperk van de Verlichting, naar ons land over en sloten daar goed aan bij de bestaande gevoelens van onvrede. Vrouwen moesten bevrijd worden uit hun onmondigheid. De eerste vrouwenbeweging in ons land is wel eens de beweging van de Boze Tantes genoemd en er waren inderdaad zeer furieuze dames bij met zeer extreme ideeën. Maar over het algemeen bestreed men vooral de opvatting dat de enige roeping van de vrouw ligt in de opvoeding van de kinderen en het bestieren van een huishouding. Mede dank zij de strijd van deze emancipatiebeweging werd in 1919 het vrouwenkiesrecht ingevoerd en werden geleidelijk steeds meer opleidingen en beroepen opengesteld voor meisjes en vrouwen.

De emancipatiebeweging rondom de positie van de vrouw had echter een nogal elitair karakter. Het was een typisch damesfeminisme. Hun streven naar recht op arbeid kwam namelijk lijnrecht te staan tegenover de eisen van vrouwen uit de arbeidersklasse. Die moesten de hele dag vaak keihard werken onder ellendige omstandigheden. De roep om arbeidsbescherming lag in die kringen meer voor de hand.

Al voordat er sprake was van een emancipatiebeweging, had men in kringen van het Réveil oog voor de misstanden in de arbeidersbuurten en werd er veel materiële hulp geboden. Vrouwen bezochten gezinnen in stegen en achterbuurten. In de kerk werden diaconessen aangeteld voor het liefdadigheidswerk. Vanuit de kerken kwam er echter weinig protest tegen de uitbuiting van vrouwen en kinderen in fabriek en huisindustrie.

De arbeidswetten die de positie van vrouwen en kinderen beschermden, waren vooral het werk van progressieve liberalen. Hierdoor werd de positie van de arbeidersvrouw geleidelijk verbeterd. Het duurde echter nog lange tijd voordat men zich ook in die kringen de luxe kon veroorloven gehuwde vrouwen niet meer buitenshuis te laten werken. De scheiding tussen de taak van de man als kostwinner en die van de vrouw als huisvrouw kreeg toen een algemeen karakter.

|59|

Functieverlies

De scheiding tussen gezin en arbeid bracht een scheiding van taken en verantwoordelijkheden van man en vrouw met zich mee. Ook werden steeds meer taken die vroeger binnen gezins- of familieverband werden verricht overgenomen door voorzieningen buiten het gezin. Bezigheden die vroeger tot het huishouden behoorden, zijn overgenomen door de industrie. Veel verzorgende taken zijn overgenomen door ziekenhuizen, bejaardenhuizen etc. Veel opvoedingstaken zijn overgenomen door onderwijs, vormingswerk etc. Door al die collectieve voorzieningen zijn de taken van de huisvrouw sterk veranderd. Veel vrouwen zien en beleven nu een kloof tussen hun z.g. binnenwereld en de z.g. buitenwereld waarin hun mannen werken. Door het verrichten van werkzaamheden buitenshuis proberen ze hun gezichtskring te verruimen en los te komen uit hun isolement.

Maar al heeft het gezin aan functies verloren, de belangrijkste functie van het gezin, het voortbrengen en opvoeden van kinderen, is blijven bestaan en kan door het verlies van andere taken juist een grotere en diepere waarde krijgen.

Het gezin is de plaats waar kinderen worden opgevoed, waarin de gezinsleden verzorging, warmte en veiligheid kunnen krijgen, die vaak buiten het gezin niet te vinden zijn. In tegenstelling tot vroeger krijgen ouders nu meer gelegenheid om vorm te geven aan een eigen gezinsleven. Op de Christelijke Sociale Conferentie van 1952 zei mevr. Diemer-Lindeboom hierover: „Eeuwenlang hebben de sociologische verhoudingen in de weg gestaan aan het verlaten van vader en moeder bij het aangaan van een huwelijk. Lange tijd is ook het gezin slechts onderdeel geweest van een groter geheel, waarin andere dan de typische gezinswaarden prevaleerden, zodat van gezinsontplooiing zowel als die van de individuele leden slechts in beperkte mate sprake kon zijn. Nu er allerlei afgenomen is wat uit aard en bestemming niet wezenlijk voortvloeide, komt de baan vrij voor een ruimere ontplooiing van de eigenlijke functies.”

Met name deze functies en het belang van de opvoedende taak van de gehuwde vrouw in haar gezin worden door veel vrouwen uit de emancipatiebeweging sterk ondergewaardeerd. Je waarde wordt volgens hen bepaald door je functie in de samenleving en een betaalde baan wordt daarom gezien als hèt middel dat de emancipatie van de vrouw bevordert. Pas door deelname aan het maatschappelijk gebeuren door middel van hooggekwalificeerde beroepsarbeid wordt de vrouw tot een volwaardig lid van de samenleving, en kan zij zichzelf verwerkelijken.

De emancipatiebeweging wil de historisch gegroeide kloof tussen gezin en arbeid dus opheffen door ook gehuwde vrouwen aan het arbeidsproces te laten deelnemen. Maar daarmee los je volgens mij de problemen die

|60|

voortvloeien uit de scheiding tussen gezin en arbeid niet op. Man en vrouw zijn an beiden zo druk met hun bezigheden binnens- en buitenshuis dat er van een directere betrokkenheid op elkaars doen en laten geen sprake is.

 

Herbezinning

Ondanks de kritiek die wij hebben op uitgangspunten, motieven en doelstellingen van de emancipatiebeweging, kunnen wij de door haar gesignaleerde problemen niet zonder meer bij ons vandaan schuiven, en alles wat zij naar voren brengt afwijzen. Met de gevolgen van allerlei maatschappelijke ontwikkelingen hebben ook wij te maken. De problemen die eruit voortvloeien hebben wij te onderkennen en op bijbelse manier tegemoet te treden. Soms betekent dat opkomen voor het behoud van wat traditioneel gegroeid is. Evenzeer kan het betekenen dat we de kracht van Gods Woord vernieuwend laten doorwerken in de wijze waarop we onze opdracht in de samenleving vervullen. We mogen hechten aan tradities, maar nooit traditioneel worden, verstarren in tradities. Traditionalisme kan namelijk ook een dekmantel zijn van onwil of angst om eigentijdse problemen onder ogen te zien. Zo moeten we oog hebben voor het feit dat ouders door allerlei maatschappelijke ontwikkelingen beperkt zijn in hun mogelijkheden om samen daadwerkelijk inhoud te geven aan hun opvoedingsverantwoordelijkheid. Duidelijk wordt dit wanneer we de positie van de huisvader in het gezin bezien. De scheiding tussen de plaats waar het gezin woont en de vader werkt heeft tot gevolg gehad dat kinderen in hun vader nog wel de kostwinner zien, maar zijn werk niet onder ogen krijgen. Zijn beroepsarbeid is nauwelijks ‘voorbeeldgedrag’, valt niet of nauwelijks samen met tijd en persoonlijke aandacht voor de kinderen en heeft daarmee een groot deel van z’n opvoedkundige waarde verloren. Wanneer een man daarnaast in zijn vrije tijd verantwoordelijkheden buitenshuis aanvaardt en deze zwaarder laat wegen dan zijn verantwoordelijkheid voor het gezin, dan is het ontstaan van gezinsmoeilijkheden verre van uitgesloten.

Een herbezinning op deze ‘rolverdeling’ is dan ook zeker op zijn plaats. Een vader is meer dan een verwekker en kostwinner. Hij zal zijn verantwoordelijkheid moeten verstaan en tijd en aandacht voor zijn gezin moeten hebben. Het moet niet zo zijn dat het gezin voor vaders een laadstation overdag en een parkeerterrein is voor de nacht, zoals iemand eens opmerkte. Anders wordt het huwelijk een duiventil. We vliegen in en uit om samen te eten en te slapen, terwijl we tussendoor ons eigen leven leiden. Gescheiden werk brengt vaak een gescheiden leven mee. Hij heeft zijn zorgen die hem zo in beslag nemen dat hij voor haar problemen nauwelijks oog heeft en zij heeft het druk genoeg met haar huishouden en met de kinderen om voor hem alle aandacht te hebben.

|61|

Opvoeding en onderwijs

Ook de opvoeding van jongens en meisjes wordt door de emancipatiebeweging kritisch onder de loep genomen. Men geeft nog wel toe dat er biologische verschillen zijn, maar die mogen niet bepalend zijn voor de verschillende gedragspatronen in gezin en maatschappij. De meeste verschillen, zegt men, worden immers bepaald door opvoeding en cultuur. Ook het huidige onderwijssysteem zou in grote mate de sekserollen van man en vrouw benadrukken. Meisjes worden aangezet zich zeer eenzijdig te ontwikkelen. Ze moeten zich toeleggen op het vervullen van de verzorgende rol, waardoor hun ontplooiingskansen worden verkleind, aldus de emancipatiebeweging.

We moeten de emancipatiebeweging toegeven dat veel gedragsverschillen tussen jongens en meisjes samenhangen met de cultuur waarin we leven en bepaald worden door opvattingen in de maatschappij. Zo wordt agressief gedrag bij jongens minder gauw afgekeurd dan bij meisjes. Ook wordt vaak beweerd dat een echte jongen niet mag huilen en zijn emoties moet beheersen.

Gezien dit alles is het aanvaardbaar dat men tegenwoordig wat ‘typisch manlijk’ of wat ‘typisch vrouwelijk’ wordt genoemd, toetst op zijn waarde. Het is echter een fundamenteel verschil of men bij deze toetsing de mens zelf tot norm verheft of onderkennen wil dat de norm ligt in Gods Woord. God schiep de mens als man en vrouw, ieder met eigen aard en mogelijkheden. Biologische verschillen brengen ook psychische verschillen met zich mee, al is dat moeilijk in concrete eigenschappen uit te drukken. Jongens en meisjes zullen dan ook elk op eigen wijze moeten worden voorbereid op hun latere taak in gezin een maatschappij. Beiden zullen ze de gaven die ze van de Schepper gekregen hebben moeten ontplooien en in dienst van God en de naaste leren gebruiken. Het is mijns inziens de taak van ouders en van het onderwijs jongens en meisjes van die roeping bewust te maken.

Over het algemeen worden meisjes minder gestimuleerd een beroepsopleiding of (universitaire) studie te volgen dan jongens. Van meisjes verwacht men immers dat ze zullen trouwen en kinderen krijgen. Hun toekomst ligt — zo zegt men — in de zorg voor het gezin. De emancipatiebeweging benoemt dit als ‘achterstelling en onderdrukking’ van de vrouw en streeft ernaar de z.g. achterstand van meisjes in het onderwijs op te hebben. Het begrip achterstand wordt door de emancipatiebeweging echter zeer eenzijdig ingekleurd. Het gaat namelijk steeds om achterstanden die meisjes en vrouwen hebben wanneer we hun positie vergelijken met die van jongens en manne.

Voor mij is het echter zeer de vraag of jongens nu wel zo bevoorrecht zijn, wanneer ze gestimuleerd worden een zo hoog mogelijke opleiding te volgen. Vaak gaat het stimuleren van de ontwikkeling van verstandelijke gaven

|62|

gepaard met verwaarlozing van andere gaven. Het belang van knutselen, tuinieren, muziek maken etc. valt maar al te vaak in het niet bij het belang van goede prestaties op school. De waarde van een goede opleiding wil ik hiermee allerminst ontkennen, maar wel wat relativeren, zowel waar het jongens als waar het meisjes betreft. Door de overwaardering van intellectuele vaardigheden spelen we bovendien niet alleen de emancipatiebeweging in de kaart, die met name het verrichten van verzorgende taken benoemt als achterstand, maar onderkennen we ook onvoldoende verscheidenheid aan gaven die God aan de mensen gegeven heeft.

De optimale ontplooiing van de gaven die God ons gegeven heeft, is voor meisjes even belangrijk als voor jongens. Niet om achterstanden op mannen in te halen, maar tot eer van God die ons ook de opdracht geeft de roeping te aanvaarden die Hij ons aanwijst.

Ook wanneer ze trouwt en kinderen krijgt, kan een vrouw veel steun hebben aan de ontwikkeling en ervaring opgedaan voor haar huwelijk.

Het volgen van een goede opleiding is om die reden nooit af te raden, integendeel. Bovendien worden veel taken in het kerkelijk en maatschappelijk leven door mannen verricht (vaak ten koste van tijd en aandacht voor hun gezin) die evengoed, soms zelfs beter, door vrouwen verricht zouden kunnen worden.

 

Ontplooiing

Als hulpe tegenover haar man kan een vrouw zich ook in deze tijd op veel terreinen ontplooien. Er zal echter gekozen moeten worden tussen verschillende mogelijkheden overeenkomstig taken en verantwoordelijkheden. Primair ligt de taak van de gehuwde vrouw in haar gezin, een belangrijke en verantwoordelijke taak, een taak ook met grote maatschappelijke betekenis, die helaas maar al te vaak wordt ondergewaardeerd. Veel jongeren ontsporen, omdat ze thuis de nodige opvang en begeleiding bij hun groei naar volwassenheid missen. Toch kan de ontplooiing van een vrouw goed samengaan met de taak die zij thuis te verrichten heeft, al zullen feministen dit ontkennen. Ze zal haar kinderen moeten opvoeden en toerusten. Een vrouw zal moeten lezen, nadenken, en woekeren met haar talenten. De man zal zijn vrouw ook moeten stimuleren om met haar aanleg en mogelijkheden de rijke betekenis van het hulpe zijn gestalte te geven.

Het hulpe zijn leidt wel tot een eigen taak voor de vrouw, maar hoeft nog niet te betekenen dat voor haar ook een eigen terrein (b.v. gezin en huishouding) is gereserveerd naast een eigen terrein voor de man (staat, kerk en maatschappij). De opvatting dat een vrouw geheel behoort op te gaan in haar gezin is in wezen niet bijbels gegrond. Naast haar zorg voor het gezin hoeft een vrouw haar gaven en opleiding niet onbenut te laten, indien daarvoor

|63|

tijd en gelegenheid is. Een vrouw mag van haar man ook steun verwachten bij het aanvaarden van taken buiten het gezin. En dat hoeft niet alleen beroepsarbeid te zijn. Er zijn taken die weliswaar niet met geld gehonoreerd worden, maar wel belangrijk zijn: hulpverlenende functies binnen de kerkelijke gemeente, vrijwilligerswerk in de gezins- en bejaardenverzorging, taken in besturen en/of commissies van scholen en andere organisaties.

Wel is een gehuwde vrouw geroepen de juiste prioriteiten te stellen. Het werken buitenshuis mag b.v. niet ten koste gaan van haar gezin. Vooral als de kinderen nog klein zijn, dienen moeders de verantwoordelijkheden binnenshuis en buitenshuis dan ook zorgvuldig af te wegen. Bovendien dient een gehuwde vrouw die geen kostwinner is, zich in deze tijd van arbeidsschaarste wel af te vragen of door haar beroepsarbeid het werk van een kostwinner wordt geblokkeerd. Het is nu niet bepaald rechtvaardig wanneer van het ene gezin man en vrouw zonder werk zitten, terwijl van een ander gezin beiden werken met een inkomen.

Tenslotte, ieder mens heeft de opdracht zijn gaven en talenten te ontplooien. Die gaven zijn niet voor iedereen gelijk en liggen vaak op verschillend terrein. Die gaven behoren wij dan ook niet op individualistische wijze te ontplooien, maar tot nut en heil van de andere leden gewillig en met vreugde te gebruiken (HC Zondag 21). Dat geldt ook voor de ongetrouwde vrouw. In tegenstelling tot de vorige eeuw hebben ongetrouwde vrouwen vandaag tal van ontplooiingsmogelijkheden en kunnen zij ook een constructieve bijdrage leveren aan de maatschappij.

In veel sectoren van de samenleving hebben juist ongetrouwde vrouwen een specifieke invloed en kunnen zij voor veel mensen wat betekenen. Wel moeten ze beseffen dat hun roeping niet alleen in hun werk ligt. Omdat onze samenleving hen nogal eens het gevoel geeft dat ze eigenlijk incompleet zijn, en hen met een soort medelijden benadert, is het begrijpelijk dat sommigen vluchten in hun werk.

Ook zij die niet gehuwd zijn behoren echter naast hun werkkring en hun eigen huishouden tijd over te hebben voor de beoefening van de gemeenschap der heiligen. Hoe moeilijk dat ook vaak is! Anderzijds behoren getrouwden oog te hebben voor de speciale zorgen en moeiten van ongetrouwden, die vaak worstelen met hun ‘een’zaamheid, en hen te aanvaarden op de plaats waar God hen heeft gesteld.