Graaf, J. van der

De kerkorde en het apostolaat

2001

|93|

De kerkorde en het apostolaat

1

 

De oorlogsperiode heeft voor de Nederlandse Hervormde Kerk ingrijpende veranderingen teweeggebracht. Er was sprake van intensivering van de bezinning op het kerkelijk vraagstuk en vooral op de schuldige, zondige verdeeldheid. Nieuw elan!

De zogenaamde Werkorde van 1945 was met algemene stemmen aanvaard. Daardoor werd het perspectief geopend om de ‘gehele 19e eeuwsche, kerkelijk zeker niet verantwoorde, bestuursinrichting onzer Kerk, waardoor deze nu al meer dan een eeuw lang zo zwaar belemmerd werd, haar roeping als Kerk van Christus midden in ons volksleven te vervullen’ te reorganiseren. Het moest nu gaan om een kerk die bijeen kon komen in ambtelijke, presbyteriaal ingerichte vergaderingen, een Christus-belijdende volkskerk, die haar apostolisch-missionaire en oecumenische roeping temidden van ons volk vervullen kon. Bovendien zou de kerk zich, als een openbaring van de enige, heilige, algemene, christelijke kerk richten naar de belijdenis der vaderen, zoals die vervat is in de oecumenische symbolen en staan op de bodem van de Heidelbergse Catechismus, de Nederlandse Geloofsbelijdenis met de Dordtse Leerregels.2 Ze zou moeten weren wat dit belijden weerspreekt. Uit de beginselen der Reformatie diende een kerkorde te worden opgebouwd ‘die paste bij het leven der Kerk in deze eeuw’.3

Het lijkt mij dienstig uit de synodale Handelingen het wezenlijke aan te reiken van de toen gevoerde discussies rondom het begrippenpaar


1 Dit artikel is een verkorte, enigszins bewerkte en hier en daar uitgebreide weergave van een artikel dat onder de titel ‘Apostolaat en belijden’ verscheen in Theologia Reformata van maart 1983. Aan dat artikel lag ten grondslag een studie aan de hand van primaire bronnen inzake de totstandkoming van de kerkorde-1951, te weten de synodale Handelingen. Evaluatie van de verdere ontwikkelingen inzake het apostolaat, zeker ook in de laatste twee decennia, neemt daarom vanwege de toegestane lengte van de bijdrage en kleinere plaats in. Zie voor een vergelijking tussen het apostolaat in de kerkorde-1951 en de Samen op Weg-kerkorde het opstel van B.A.M. Luttikhuis in de onderhavige bundel.
2 Handelingen van de vergaderingen der Generale Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk (’s-Gravenhage 1947), p. 141.
3 O.c., p. 340.

|94|

‘Apostolaat en Belijden’ en ook van de volgorde van deze noties in de kerkorde. In het ontwerp-kerkorde dat aan de synode werd voorgelegd, lag immers een geconcentreerde theologische bezinning, resultaat van twee jaar lang elke maand drie dagen vergaderen van dertien theologen — ‘dertien heterogene mannen’, zei de voorzitter S.F.H.J. Berkelbach van der Sprenkel — in de Nunspeetse herberg De Valk.4

 

Belijdend en missionerend

Wanneer op 24 november 1947 de voorzitter van de Commissie voor de Kerkorde het ontwerp-kerkorde aanbiedt, zegt deze: ‘De gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift en het staan op de bodem der belijdenisgeschriften, is het richtsnoer dat de Generale Synode, die 31 october 1945 voor het eerst na 1618 in vergadering bijeen kwam, aan zichzelf meegaf.’ Nadat het ontwerp is aangeboden viert men samen het Heilig Avondmaal in de Domkerk te Utrecht (de kerkenraad van Lage Vuursche had de synode het Heilig Avondmaal geweigerd, omdat men de leden niet kende).

Bij de behandeling van het ontwerp in eerste lezing (juli 1948) komt direct de volgorde van apostolaat en belijdenis aan de orde. Een deel van de leven van de commissie van rapport meent dat het artikel over de belijdenis aan dat over het apostolaat vooraf diende te gaan, niet omdat men wilde ontkennen dat het apostolaat tot het wezen van de kerk van Christus behoort, maar omdat men van oordeel was ‘dat de vorming van een belijdende gemeente de vooronderstelling van een waarachtig apostolaat is.’5 Anderen waren van oordeel, dat artikel VIII over het apostolaat als een doorwerking moest worden gezien van het appèl dat in de oorlogsjaren tot de Nederlandse Hervormde Kerk kwam, vooral van de zijde van H. Kraemer. Omkering van de volgorde van artikel VIII (apostolaat) en artikel X (belijden) zou terugkeer op de schreden van de ontwikkeling betekenen. In de apostolische tijd bestond het probleem van de zich in zichzelf opsluitende gemeente niet. Nu wèl. Nu ging het om het aanvaarden van het Nieuwe Testament ‘onder het aspect van het apostolaat. Appèl op de verkondiging naar buiten is nodig.’

K.H.E. Gravemeyer merkt intussen op dat de volgorde apostolaat-belijden beslissend is voor de gehele kerkorde. We kunnen pas goed over de


4 O.c., p. 386.
5 Handelingen van de vergaderingen der Generale Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk (’s-Gravenhage 1948), p. 89.

|95|

belijdenis spreken als we het goede zicht op het apostolaat hebben gekregen. Een logische volgorde in kerkelijke zaken is een andere logica dan in de wereld. Terwijl G. van der Zee en P. de Bruijn hadden gezegd, dat de gemeente zo te veel in het gedrang komt en het oog te veel op de wereld is gevestigd. Het belijden is van blijvende aard, maar aan de zending komt eens een eind.

‘De volgorde kan geen rangorde betekenen,’ stelt A.A. van Ruler. Alles in de kerk behoort apostolisch gericht en confessioneel bepaald te zijn. Het apostolaat is bovendien niet iets dat de kerk doet. Dat is een daad Gods. De kerk is slechts in de wereld gesteld.6 ‘Met het apostolaat is gegrepen in het hart van de Kerk, waar de praedestinatie ligt.’ De belijdenis is meer op de prediking betrokken, meer zelfs dan op het geloof. Maar het werk Gods mag niet te zeer ingekapseld worden in de menselijke vormgeving ervan, de belijdenis. Intussen ligt in de onderhavige apostolische visie wel een novum. Maar waar is het novum dan nieuwtestamentisch te funderen? (G. Sevenster) Toegespitst op het ambt zegt L. de Geer dat het ambt niet is een specialisering van het apostolaat der gemeente, maar het apostolaat is voor de gemeente vrucht van het ene ambt, om de gemeente bij haar apostolisch fundament te roepen en te bewaren.

Wat het apostolaat betreft zegt Van Ruler verder, dat de Reformatie primair op de kerk gericht is, het is Reformatie van de religie maar heeft dan ook betrekking op de samenleving. ‘De Here God is met de volkeren der aarde bezig. Het Evangelie is een kracht Gods voor de gehele mens in zijn gehele bestaan. Durven wij voor de algenoegzaamheid van het Woord Gods opkomen, dat ons niet alleen in het uur van onze dood redt? Zo zullen wij moeten worstelen met de volkeren om de doorwerking van de door God geboden levensorde, omdat God Zijn Kerk en Zijn werk gebruikt. Juist om de zaak eschatologisch te houden, wil de Commissie haar niet op de geboden binden. De kerstening is meer op het einde gericht, als de zachtmoedigen het aardrijk zullen beërven.’7

Het begrip apostolaat is intussen nodig om de drie categorieën, namelijk gesprek met Israël, zending en kerstening van het volksleven onder één noemer samen te brengen.8 Anders kom men tot een te vlakke onderscheiding van In- en Uitwendige Zending, terwijl ook het verschil met Rome, waarbij de kèrk en niet Gòd de zendende instantie is, wordt verwaarloosd.


6 O.c., p. 101.
7 O.c., p. 146.
8 O.c., p. 148.

|96|

Israël moet zelfs eerste vóórwerp voor het apostolaat zijn als eerste ònderwerp van het apostolaat.9

Bij de behandeling in tweede lezing (november 1950) pleit L. Kievit nadrukkelijk voor verandering van de volgorde van de artikelen VIII en X.10 Er is geen bezwaar tegen om apostolaat en belijden als gelijkwaardige facetten te zien. Als hier wel bezwaren rijzen dan is kennelijk het principiële verschil of men de kerk ziet als instrument van het handelen Gods in de wereld, òf als een woonstede Gods door de Heilige Geest. De volgorde zegt ook iets over de levensorde.

De vraag is maar wat apostolaat inhoudt, aldus H. Schroten. Het begrip is nieuw. Het moet aan het Nieuwe Testament zijn ontleend. Wordt het eenmalige van het apostelschap echter niet teveel verwaarloosd? Het is terecht dat in het kader van het apostolaat het eschatologisch motief wordt meegenomen. Maar heeft de Heiland geleerd dat, naarmate Zijn komst meer nabij komt, de wereld steeds meer zal worden gekerstend? Zal niet veeleer de kleine kudde overblijven, die het Koninkrijk zal beërven? ‘Laat men vooral proberen te houden wat men heeft. Dat is vruchtbaarder dan te proberen de verlorenen terug te krijgen. Men passe ervoor op, de kerkorde niet te veel naar buiten te richten!’11 Jezus noemt de Zijnen eerst discipelen, pas daarna apostelen.

K.H. Miskotte werpt Kievit tegen, dat de gemeente gebóúwd wordt tot ‘een woonstede Gods in de Geest’. Er is niet eerst een woonstede voor ons, vanwaar wij dan uitgaan. De woonstede is een basis, waarop wij gesteld worden en opgebouwd, terwijl wij uitgaan. De gemeente trekt door de wereld met het Woord en ondervindt daarin gemeenschap met Christus. ‘Het Kerk-worden gaat gelijk op met het apostel-worden.’12 Verder sluit hij bij Van Ruler aan, dat het begrip ‘Reformatie’ noch door de Hervormers, noch door de vaderen ooit anders is gebruikt dan voor de kerk. Van Ruler merkt daarbij op, dat men met het begrip ‘kerstening van de samenleving’ heeft willen vasthouden, dat de mens niet alleen enkeling is en als zodanig God in zijn leven heeft te dienen, maar dat de mens even wezenlijk gemeenschapswezen is en dat hij ook heeft te zoeken naar een zodanige inrichting en regeling van zijn gemeenschappelijk bestaan, dat God daarin gediend wordt in alle gebrekkigheid.


9 O.c., p. 149.
10 Handelingen van de vergaderingen der Generale Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk (’s-Gravenhage 1950), p. 1297.
11 O.c., p. 1298.
12 O.c., p. 1299.

|97|

Tot zover een korte impressie van wat zich zoal ter synode afspeelde over de kwestie van het apostolaat. Het is overigens merkwaardig dat bij de uitgebreide stemmotiveringen van de synodeleden, zowel in eerste lezing als in tweede lezing, het apostolaat zèlf toch relatief weinig aandacht kreeg. Het was K.H.E. Gravemeyer die in de kerkorde zo de koninklijke weg zag, omdat de kerk zich nu verenigde in het inzicht dat het karakter van de kerk apostolisch is. Wel dient nog vermeld dat een voorstel van de provinciale kerkvergadering Zuid-Holland en de classis Rotterdam om de artikelen over apostolaat en belijden in één artikel samen te voegen werd afgewezen. De kerk kan zich niet apostolair richten tot hen, die in de kerk zijn. ‘Dat veronderstelt een clerus in de roomse zin.’

Het is ondoenlijk uit de vele, op zich indrukwekkende, stemverklaringen voorafgaande aan de eindstemming zelfs maar een enigszins verantwoorde greep te doen. Ook bij diegenen die uiteindelijk tegen moesten stemmen, op grond van zwaarwegende bezwaren tegen artikel X was de spanning tussen wat reeds verkregen was en wat nog niet haalbaar was merkbaar. Ik waag het dan ook toch een deel van een verklaring op te nemen, die van Kievit. ‘Mijn grote bezwaar is, dat deze confessionele bepaaldheid min of meer wordt opgeofferd aan een zekere apostolaire gerichtheid. Voor mijn gevoel is het zo, dat, ondanks alles wat daaromheen gezegd is, toch eigenlijk de belijdenis, zoals niet ik haar versta, maar zoals zij verstaan wil zijn — niet zoals ik meen, dat zij functioneren mot, maar zoals zij zelf wil functioneren, wordt prijsgegeven, op hoop, dat de Kerk wel daarna zal leren, wat belijden is en ook wat zij belijden moet. Artikel X en het daarin vermelde woord “gemeenschap” laten ons toch feitelijk in de mist en dat blijkt ook wel op verschillende punten. In de situatie van vandaag is nodig een grote helderheid ten aanzien van dat wat de Kerk nu eigenlijk belijdt. Deze helderheid wordt hier niet gegeven, ik zou bijna zeggen: integendeel.’13

 

Het Rijk Gods in ‘Fundamenten en perspectieven van belijden’

In de kerkelijke praktijk bleek de volgorde apostolaat-belijden toch van grote betekenis te zijn. Werd de wereldgelijkvormigheid van de kerk zo niet bevorderd? Voor K. Bakker (vrijzinnig) was deze volgorde in ieder geval van doorslaggevende betekenis. In vrijzinnige kring liet men — aldus Bakker — de nieuwe lidmaten graag toezingen ook het laatste vers van


13 O.c., p. 1848.

|98|

gezang 157: ‘dat hun wandel ’t sprekendst “amen” zal zijn.’ Het gaat om het doen van de wil des Heren (Bergrede). In ieder geval heeft van meet af het zicht op het bezig zijn in de wereld een grote rol gespeeld. Van Ruler merkte al bij de aanbieding in 1948 op, dat in het nieuwe ontwerp gezocht was naar de nieuwe katholiciteit van het Rijk Gods. Als men de (die) apostolische visie loslaat kan men zelfs de presbyter niet handhaven.14

Nu is het zo dat deze benadrukking van het Rijk Gods niet op zichzelf staat. In het geschrift Fundamenten en perspectieven van belijden, een proeve van beschrijving onder auspiciën van de Commissie voor de Kerkorde, was welbewust de prediking van het Koninkrijk Gods tot uitgangspunt genomen, vanwege de centrale plaats van het Rijk Gods in het Oude Testament en het Nieuwe Testament.15 Want reeds Is. da Costa had er op gewezen hoezeer de prediking van het Rijk in onze belijdenis ontbrak. Daarom werd uitgegaan van God, de Koning, in Zijn heilsdaden, van Zijn Koninkrijk dat komt en door de Geest alreeds is. Ik ga nu voorbij aan het feit dat Fundamenten en perspectieven van belijden de strijd om een formele geldigheid van de belijdenis wilde vermijden door uit te gaan van de religie van de belijdenis. Eveneens ga ik voorbij aan het feit dat Fundamenten en perspectieven van belijden geen aparte leer van de Heilige Schrift gaf, omdat — zo werd gezegd — wat ons in de Kerk samenbindt niet is een opvatting aangaande het Schriftgezag, maar het feitelijke gezag dat de Schrift op ons uitoefent als we buiten voor de inhoud. Ik verwijs hier naar de beoordeling van J. Severijn, die in Fundamenten en perspectieven van belijden een verklaring ziet voor de uitdrukking ‘gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift en in gemeenschap met de belijdenis der vaderen’ en deze verklaring niet in overeenstemming acht met wat men zou kunnen noemen ‘de religie der belijdenis’, een uitdrukking die, naar hij bevestigt, nogal eens op zijn naam wordt gezet.16 Hij acht de inhoud niet in overeenstemming met de religie der Schriften.

Liever richt ik mij nu op het feit dat Fundamenten en perspectieven van belijden het apostolaat wilde dienen en als proeve van belijden tot ‘de eenheid des geloofs tot het apostolaat’ wilde bekwamen.17 Omdat in de prediking van het Rijk tot dan toe grote manco’s waren werd wat deze notie betreft vooral aandacht gegeven aan de geschiedenis (artikel 11), het


14 Handelingen der Generale Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk (’s-Gravenhage 1948), p. 100.
15 Fundamenten en perspectieven van belijden (’s-Gravenhage 1948), p. 13.
16 J. Severijn, Fundamenten en perspectieven van belijden (Maassluis 1950), p. 3.
17 Fundamenten en perspectieven van belijden, p. 12.

|99|

persoonlijk leven (artikel 15) en de bestemming van Israël (artikel 17). Het is duidelijk, dat het Rijk Gods, of het Koningschap van Christus, telkens terugkeert. Ik noem in het kort enkele artikelen. Israël heeft in wetgeving, offerdienst en koningschap een projectie geschonken van het Koninkrijk Gods, van Gods bedoeling met de ganse aarde (artikel 3). In Christus brak het Koninkrijk Gods beslissend door (artikel 4), zodat Hij onderpand is van de volmaakte verwerkelijking van het Koninkrijk. Jezus Christus predikt als profeet in Zijn wonderen en tekenen het Koninkrijk (artikel 6). In de opstanding ligt het onderpand, dat de ganse schepping aan de Boze wordt onttrokken en dat Gods Koninkrijk uiteindelijk de zege wegdraagt (artikel 24). Het Heilig Avondmaal is uiteindelijk met vreugdevolle verwachting uitzien naar het feest van het Koninkrijk Gods (artikel 10). Het voornaamste werk der dankbaarheid is lofprijzing Gods om Zijn werk en het gebed om de komst van het Koninkrijk (artikel 12). De kerk is wel niet het Koninkrijk Gods, maar wel voorteken en heraut van de nieuwe wereld en de nieuwe mensheid (artikel 13) en in de voleinding valt het onderscheid tussen kerk en wereld weg en wordt God door heel Zijn schepping geprezen. Het doel van de geschiedenis is de volheerlijke verschijning van Gods Koningschap (artikel 14). God wil de wereld herscheppen tot Zijn Koninkrijk (artikel 16). De gemeente van Jezus Christus is niet volgroeid, noch in het Koninkrijk Gods tot volle openbaring gekomen zolang niet Israël, op de tijd en wijze bij God bekend, tot zijn Messias is teruggebracht (artikel 17). In de voleinding beërven de gelovigen het Koninkrijk, maar zal Gods Koninkrijk op aarde ook volmaakt aanwezig zijn. Bij dit alles is de centrale gedachte, dat in het licht van het Rijk allereerst de roeping van de gemeente tot apostolaat zichtbaar wordt. Het gaat in de kerk om wat méér is dan de kerk, ‘om het Rijk’.18

Ik wil graag vooropstellen, dat het op zich bijbelse winst is, dat het Rijk Gods een fundamentele plaats innam in de aanzetten tot belijden. Niet ontkend kan worden dat dit leerstuk in de confessie onderbelicht is en in artikel 37 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis een zekere individuele versmalling heeft in de ‘Kroning met eer en heerlijkheid’ van de gelovigen door het gericht heen en de verdoemenis van de goddelozen. Terecht vraagt Fundamenten en perspectieven van belijden aandacht voor de aarde, die des Heren is. Het geschrift zet er zelfs mee in. Christus is immers behalve Hoofd van Zijn gemeente ook Kurios. En de koningen brengen eenmaal de eer en heerlijkheid der volkeren in het nieuwe Jeruzalem (Openbaring 21: 24). Zeker ook is toe te juichen dat Israël in dit verband een specifieke plaats


18 O.c., p. 54.

|100|

heeft en in het artikel van het apostolaat (naast zending en anders dan in verband met de zending) expliciet wordt genoemd. W.J. de Wilde noemt de Koninkrijk-Gods-gedachte, die als een rode draad door het leerboekje loopt, ondanks barthiaanse wendingen, typisch niet-barthiaans, al komt deze Koninkrijk-Gods-gedachte wel in plaats van de klassieke, oudchristelijke, oergereformeerde belijdenis van de Drieënige God.19 Zei daarom Severijn dat het geschrift doet denken aan ‘een theologische kaleidoscoop, waarin het kleurenspel van de zogenaamde nieuwe theologie en de zich opdringende Rijksspeculatie behoedzaam wordt getemperd door het gebroken coloriet van de reformatorische traditie’?20 De vraag is echter of de verbinding van Calvijns Soli Deo Gloria en Luthers ‘Hoe krijg ik een genadig God?’ tot zijn recht komt. Severijn spreekt van speculatietheologie, getuigend van weinig inzicht in het rein-geestelijk karakter van het Koninkrijk der Hemelen.21 Ik onderschrijf dat. Severijn erkent overigens wel, dat de belijdenis op het punt van de laatste dingen met betrekking tot het Koninkrijk Gods en de plaats van Israël daarin, tekortschiet. Maar zou dan ‘gemeenschap met de belijdenis der vaderen’ niet eisen, dat men zulk een punt ‘met eerbiediging en behoud hùnner belijdenis’ afzonderlijk in onderzoek neemt en daaromtrent tot een gewijzigd of aanvullend formulier zoekt te komen?22

Ik sluit aan bij wat Th.L. Haitjema van Fundamenten en perspectieven van belijden zegt, namelijk dat het in het allesbeheersende van de Koninkrijk-Gods-gedachte al te gemakkelijk wettisch kan worden gehanteerd. ‘Zo, dat Jezus bijvoorbeeld in de Bergrede een leraar van eeuwige, zedelijke waarheid wordt, die natuurlijk, ook buiten Hem geldt.’ ‘De Koninkrijk-Gods-gedachte krijgt dan maar al te gemakkelijk het karakter van de ware zedelijke wereldorde, waar boeteprofeten de mensen op aangrijpende wijze mee confronteren.’23 Toch blijf ik stellen dat het positief te waarderen is, dat het apostolaatsmotief voor de kerk in het licht van het Koninkrijk, dat mens en wereld omvatten zal, duidelijk gesteld is. Ik sluit in dit verband graag aan bij de positieve waardering van J.G. Woelderink voor de uitdrukking profetisch-apostolisch getuigenis aangaande de Christus, dat oordelend, zegenend en richtinggevend boven en tegenover de kerk


19 Een proeve van actueel belijden. Een critische beschouwing over Fundamenten en perspectieven van belijden (Wageningen 1953).
20 J. Severijn, o.c., p. 14.
21 J. Severijn, o.c., p. 16.
22 J. Severijn, o.c., p. 17.
23 Th.L. Haitjema, o.c., p. 48.

|101|

blijft staan. Het gaat om ‘gedurige bekering en hervorming ten overstaan van het profetisch-apostolisch getuigenis’. Dat grendelt af naar links, waar het apostolische getuigenis zuiver menselijk wordt en de strijd voor ‘de Waarheid’ wordt gerelativeerd. Het grendelt af naar rechts, waar op roomse wijze het getuigenis kan worden vergoddelijkt en strijd voor ‘de Waarheid’ een afgodisch karakter krijgt.24

 

Latere ontwikkelingen

De ontwikkelingen na 1951 hebben mijns inziens echter aangetoond, dat de vrees dat de belijdenis der kerk door de nadruk op ‘gemeenschap met de belijdenis der vaderen’ naar achteren gedrongen zou worden, bewaarheid is. De Koninkrijk Gods-gedachte, hoe legitiem en bijbels geworteld op zich ook, is zo dominant, wettisch-dominant geworden, dat de ontsporing van het apostolaat er mijns inziens door gegeven is.

In het geschrift Christen-zijn in de Nederlandse samenleving werd in het verlengde van artikel VIII gepoogd een aan Gods Woord bindende en daarom bevrijdende visie te geven op het christen-zijn in onze tijd. Dat betekent niet ‘antithese’, tegenstelling tussen christenen en niet-christenen als geldend beginsel, want de strijd tussen de heerschappij van Christus en de machten der duisternis valt niet samen ment de aspiraties van organisaties van christenen en niet-christenen. Dat is miskenning van de werkelijke verhoudingen, zoals ze door God worden geduld. In christelijke kring treft men soms onderworpenheid aan de machten aan, bij niet-christenen een zegenrijke onrust en opstand tegen al wat verkeerd is. Daarom gaat het om solidariteit van de christen met de wereld, want wij verwachten een heil, dat, door oordeel en gericht heen, over de ganse aarde komt, waaruit blijken zal, dat God de wereld niet heeft prijsgegeven. In plaats van voor het beginsel der antithese wordt gekozen voor intussen óók een beginsel, namelijk dat van de solidariteit, en op grond daarvan voor het Gebot der Stunde. Het is duidelijk dat de kerk ambtelijk in dit herderlijk schrijven ook de vensters openwierp naar de niet-confessionele partijen en organisaties en dat daar — ik besef dat ik het nu te kort zeg -- de deur met name openging naar de socialistische verbanden in politiek en maatschappij en het apostolaat een bepaalde politieke inkleuring kreeg. De socialistische maatschappijvisie kwam binnen direct gezichtsveld, weliswaar met de nadruk op ‘het eigensoortig heden’, waar we ons bevinden en een


24 Een proeve van actueel belijden, p. 82v.

|102|

eigensoortige toekomst. Wat de toekomst betreft: ‘wij weten, dat onze Heer de Heer van deze gehele wereld is. Krachtens de heilige ontevredenheid waarmee wij verlangen naar het ogenblik waarop deze ganse aarde aan haar wettige Koning zal toebehoren.’ ‘Onze verwachting verhindert ons om vrede te hebben met het bestaande. God zelf geeft ons door Zijn toekomstbelofte de vrijmoedigheid om in opstand te komen tegen alle machten, die de wereld aan haar bestemming onttrekken.’25 Ik wil hier nog twee opmerkingen maken. In de eerste plaats: ik kan mij best vinden in de afweer tegenover A. Kuyper met zijn ver doorgevoerde christelijke organisatiestreven, waarbij het om zeggenschap volgens de helft plus één ging, terwijl hij de staat aan de neutraliteit prijsgaf. In de tweede plaats: er wordt wel beweerd, dat de gedachte van de Doorbraak, zoals die in Christen-zijn in de Nederlandse samenleving te bespeuren is, een vrucht van het werk van Ph.J. Hoedemaker zou zijn. Deze visie is naar mijn stellige mening onjuist.26 De Doorbraak is dank aan K. Barth verschuldigd.

Mijn conclusie is dat de Kerk met name in Christen-zijn in de Nederlandse samenleving, vanuit een overschatting van de Rijksgedachte, de weg opende tot de secularsering van het heil en secularisatie van het apostolaat. Eén en ander wordt per uiterste consequentie uitgewerkt in een marxistisch bepaalde theologie van bevrijding. Een tweesporigheid van denken is sindsdien meer en meer openbaar geworden. De visie, in nuce gelegitimeerd in Christen-zijn in de Nederlandse samenleving, krijgt een volstrekte consequentie in het geschrift Revolutie en gerechtigheid, waarin het geseculariseerde heil ten diepste haar beslag krijgt. Het is een absoluut dieptepunt in de herderlijke schrijvens vanwege de synode. Er mag geen scheiding worden aangebracht, zo is één van de grondliggende gedachten, tussen de orde van de schepping en de orde van de verzoening.27 Het Koninkrijk Gods krijgt gestalte in de tijd, in de geschiedenis. ‘Als er minder directe oriëntatiepunten zijn voor Gods aanwezigheid in de ruimte van de kosmos, dan komt er misschien meer accent te liggen op Gods werkzame tegenwoordigheid in de tijd, in de geschiedenis van de wereld.’ Gepleit wordt voor ‘eerherstel van de utopie’, want ‘het nieuwe Jeruzalem is er reeds nu’. In dit geschrift is de uiterste consequentie getrokken van een


25 Christen-zijn in de Ne.derlandse samenleving, in Documenten Nederlandse Hervormde Kerk. Verklaringen, kanselafkondigingen, boodschappen, herderlijke brieven en rapporten, uitgevaardigd door of namens de generale synode der Nederlandse Hervormde Kerk in de jaren 1945-1955 (’s-Gravenhage 1955), p. 467v.
26 J. van der Graaf, In de Mozes en Aäronstraat (Amersfoort 1976), p. 76vv.
27 J. van der Graaf, o.c., p. 97vv.

|103|

overspannen Rijksgedachte, van de gedachte van het Rijk dat reeds gekomen ìs boven de verwachting van het Rijk, dat door de breuklijn aan het eind van de geschiedenis komen zàl. Me dunkt, dat in de apostolaatsgedachte wettige nadruk is gelegd op het Rijk Gods, dat gekomen ìs en op de belijdenis dat Christus de machten overwonnen hèèft. Maar het bijbels eschaton is in de ontsporing van deze, op zich wettige, gedachte getrokken in het heden.

Het geschrift Revolutie en gerechtigheid staat als zodanig lijnrecht tegenover het geschrift De politieke verantwoordelijkheid van de Kerk, waarin de dimensie van de gerechtigheid in direct verband gebracht wordt met de wet Gods en het recht Gods, zodat afgrendeling plaatsvindt naar de kant van de intolerante ideologieën.28

Maar deze tegenstellingen zaten reeds in Fundamenten en perspectieven van belijden. In artikel 16 daarvan, handelend over de overheid, konden de samenstellers elkaar niet vinden. ‘God, die deze wereld wil herscheppen tot Zijn Koninkrijk, heeft in Zijn heilsplan aan de regeringen een zeer bijzondere plaats gegeven,’ wordt daarin gezegd. Regeringen mogen dan ook niet neutraal zijn, maar moeten in hun heerschappij de Koningsheerschappij Gods zoeken te vertegenwoordigen. Twee tegengestelde lezingen van een meerderheid (Miskotte cum suis) en een minderheid (Van Ruler en anderen) zijn in de definitieve tekst echter weggelaten. De ene tekst luidde: ‘Niet alleen moet zij leven en vrijheid, arbeid en brood, huwelijk en gezin der onderdanen beschermen en bevorderen, maar ook moet zij aan de prediking des Evangelies de haar toekomende ruimte geven, op haar plaats en wijze alle afgoderij en valse religie mijden en in de handhaving der gewetensvrijheid de sfeer scheppen, waarin het Woord Gods vrijelijk kan worden gehoord en gehoorzaamd.’ De andere luidde: ‘Niet alleen moet zij leven en vrijheid, arbeid en brood, huwelijk en gezin der onderdanen beschermen en bevorderen, maar ook moet zij welbewust het Rijk van Jezus Christus voorstaan, door de prediking des Evangelies te beschermen en te bevorderen, door op haar plaats en wijze alle afgoderij en valse religie te mijden en door in de handhaving der gewetensvrijheid de sfeer te scheppen, waarin het Woord Gods vrijelijk kan worden gehoord en gehoorzaamd’.29

In de visie van de meerderheid wordt de profetische roeping van de kerk in feite ‘in de haar toekomende ruimte’ opgesloten, tenzij men die ruimte van de kerk in een soort universalisme wereldwijd maakt. Zij die de


28 J. van der Graaf, o.c., p. 105.
29 Fundamenten en perspectieven van belijden, p. 37.

|104|

roeping van de kerk zo breed zagen, versmalden de profetische reikwijdte. Maar intussen heeft de Rijk-Gods-gedachte, die het heil sterk geaccentueerd op de wereld betrekt, tot een universalistische visie aanleiding gegeven. Het is merkwaardig dat De Wilde in het geschrift van de zijde der confessionelen inzake Fundamenten en perspectieven van belijden, in zijn artikel over de kerk, opmerkt dat de gemeente niet antithetisch tegenover de wereld vanuit haar isolement profetische banbliksems de wereld in heeft te slingeren, maar in profetisch solidarisme mèt de wereld zichzelf moet offeren áán de wereld en voor haar moet bidden.30 Terwijl Haitjema in zijn beoordeling van artikel 16 zich kritisch uitlaat over de meerderheid van de commissie van Fundamenten en perspectieven van belijden, door hem aangeduid als door de dialectische theologie-beïnvloed theologen, die in de concrete situatie, ook in het openbare leven, het ‘gebod van het ogenblik’ van Koning Jezus willen trachten te horen door de bijbelse gegevens heen, maar intussen ook de zin van de onverkorte bewoordingen van artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis niet meer konden aanvaarden.31 Overigens: in Revolutie en gerechtigheid wordt artikel 36 verwezen naar ‘de vroegere statische samenleving’.

 

Het bankroet van de apostolaatstheologie

Na vijftig jaar moeten we zeggen, dat het apostolaat het belijden als het ware opgeslokt heeft, zodat er nog slechts sprake was van heresie als het ging om maatschappelijke en politieke vragen en verlegenheid dan wel verwarring inzake geloofskwesties. Samenvattend: de barthiaanse lijn inzake het apostolaat is in de na-oorlogse jaren dominant geworden, de theocratische lijn van Van Ruler heeft het onderspit moeten delven. In de praktijk kwam het er op neer, dat het persoonlijke aspect in het apostolaat verdween: het ging vooral om de samenleving(sverbanden), om een betere wereld, die in principe verzoend is. Die benadering was vooral te vinden bij het apostolaire instituut Kerk en Wereld en op grootschaliger niveau bij de Wereldraad van Kerken. Jawel, men wilde wel ‘bij de mensen’ zijn, maar de mensen werden niet meer bij Jezus Christus gebracht. In de reformatorische theologie daarentegen worden rechtvaardiging en heiliging bijeengehouden. Daarom is kerstening van het volksleven in de zin van de Reformatie de beste aanduiding om èn het persoonlijke èn het maatschappelijke


30 Een proeve van actueel belijden, p. 88.
31 O.c., p. 93.

|105|

element tot hun recht te laten komen. Overigens: wat mij betreft zou zelfs over ‘herkerstening’ gesproken moeten worden. Immers: we mogen vanuit de geschiedenis zeggen dat het evangelie bekend (wat iets anders is dan aanvaard) was in onze samenleving. Een land dat ooit gekerstend werd en in de greep van de ontkerstening, van de secularisatie kwam, kan alleen nog maar weer herkerstend worden, op hoeveel extra weerstand dat ook stuiten mag. Dat hoge ideaal had de Nederlandse Hervormde Kerk in de naoorlogse jaren. Hoewel de geloofsafval reeds spoedig na 1951 massaal begon te worden.

Helaas waren jarenlang de binnen-tijdelijk en binnen-wereldlijke vragen welhaast bepalend voor de status confessionis van de kerk. Men denke aan de kernbewapening en aan de visies op bepaalde politieke situaties in de wereld. Bezinning op de heilige leer, voor de gemeente levensnoodzakelijk, is steeds meer naar achteren gedrongen. In de jaren zestig werd daar nog wel eens over gesproken. Ik noem de Richtlijnen voor de behandeling van de leer der uitverkiezing (1961), De tussenmuur weggebroken (over de prediking der verzoening) (1967) en Klare wijn. Rekenschap over geschiedenis, geheim en gezag van de Bijbel (1967). Sinds het einde van de jaren zestig dicteerde de wereld de agenda van de kerk. Is het later beter geworden? Neen. K. Blei gaf in 1998 toe, dat in de periode waarin hij secretaris-generaal van de Nederlandse Hervormde Kerk was, thema’s van belijden niet of nauwelijks expliciet op de synodale agenda’s gestaan hebben.32 Of moet Geding over de opstanding. Over de lichamelijke verrijzenis van Christus (1991) soms voor een belijdend stuk doorgaan? Dan kan beter gewezen worden op het eerste inhoudelijke rapport van de Samen op Weg-kerken, Jezus Christus, onze Heer en verlosser (2000), waarin wordt beleden inzake de verzoening door Jezus Christus.

Dat de tweesporigheid in het denken binnen de kerk tenslotte tweepoligheid werd is duidelijk gebleken uit de Open Brief (1968) en het Getuigenis (1971). In de Open Brief wordt van meet af gezegd, dat het thema ‘Kerk en Wereld’ sinds de jaren veertig overheerst. De vraag wordt gesteld of het apostolaat in de kerk wel een zo overheersende plaats in mag nemen als thans het geval is en of de apostolaire verantwoordelijkheid, zoals die thans door de kerk wordt verstaan en verwerkelijkt, bijbels-rechtmatig is. De invulling van het apostolaat wordt getypeerd als ‘een functie van een geseculariseerde cultuur’.33 En het Getuigenis spreekt van ‘het Rijk Gods, dat een afspiegeling wordt van radicale, revolutionaire, politieke


32 K. Blei, Een sprekende kerk in een mondige wereld (Kampen 1998), p. 89.
33 W. Aalders e.a., Open Brief (’s-Gravenhage 1968), p. 1.

|106|

wensdromen’.34 Het keert zich tegen een visie op de geschiedenis, waarin het zo wordt voorgesteld, dat deze het heil zelf in zich bergt, en door de evoluties en revoluties heen verwerkelijkt. Het verwerpt de ideologisering van het christelijk geloof, waardoor dit geloof als het ware samenvalt met de ideologie der revolutie.

In dit verband moet ook de nota Kerk-zijn in een tijd van Godsverduistering (1988) genoemd worden. Aanjager van dit door Blei opgestelde geschrift was H. Berkhof, die in een paginagroot artikel in Trouw van 1 april 1988 had gezegd dat de kerk had gefaald inzake het aan de orde stellen van de godsvraag. Veel mensen zijn gepakt door de idealen van antidiscriminatie, antikernwapens, drugsbestrijding, integratie van vreemdelingen en vluchtelingen, ontwikkelingssamenwerking. Maar: ze weten niet hoe ze God daarbij ter sprake zouden moeten brengen. Hij is zo vaag en zo onbewijsbaar. Ze komen Hem nergens tegen. En er strijden toch zo velen dezelfde goede strijd, die geen enkele relatie met God hebben. Er is — zei Berkhof, met Martin Buber — sprake van Gottesfinsternis, Godsverduistering. Het dogma van de zelfbeschikking van de mondige mens verduistert het licht van God. Wie zich aan God verbonden weet, moet — aldus Berkhof — zijn zwaartepunt naar de eeuwigheid verleggen. Welnu: de Nederlandse Hervormde Kerk nam in de genoemde nota de handschoen op. Eindelijk weer eens een inhoudelijk stuk. Die hoop werd echter enigszins getemperd doordat onder ‘oecumenisch uitzicht’ een pleidooi werd gevoerd voor ‘een spoedige en positieve beslissing inzake de deelname van de Remonstrantse Broederschap aan Samen op Weg’ en en passant werd gezegd dat gewaakt moet worden tegen ‘confessionalistische verstrakking’, terwijl het belijden der kerk werd getypeerd als ‘een weg’. Hoezeer hier van een confessioneel geding (niet confessionalistisch) sprake was, bleek later, toen de remonstranten hun waarnemerschap in Samen op Weg beëindigden, omdat ze van overtuiging waren dat ‘Dordt’ niet in de kerkorde koon worden gehandhaafd als ‘Leuenberg’ er in kwam. Hervormd-gereformeerden stelden, dat ‘Leuenberg’ náást ‘Dordt’ niet kon.

 

Accolade

Apostolaat en belijden mogen intussen niet uit elkaar gehaald worden. In één artikel er over spreken kan ook niet, maar met één accolade is het geboden. Ik onderken het gevaar, dat het apostolaat er in die gemeenten,


34 Men zie Getuigenis, motief en effect (Kampen 1973), p. 12.

|107|

waar de reformatorische belijdenis hooggehouden wordt, soms maar wat bij bungelt. Is de prediking bijvoorbeeld van het Koningschap van Christus over machten en wereld, in de samenlevingen en culturen niet vaak stiefmoederlijk bedeeld, in een overaccentuering van de vraag naar het zielenheil? Artikel 37 is het slotartikel van onze belijdenis. Mag, bij handhaving van wat daar beleden wordt, de belijdenis hier een open einde hebben naar de toekomst, waar Christus alles in allen en Kurios zal blijken te zijn over de machten van duivel en wereld? Is dat niet de winst van een denken over het Rijk Gods, tegenover rijken als het Derde Rijk van Hitler, waar de duivel en zijn trawanten triomfen wilden vieren en waaraan de Bekennende Kirche zo zeer belijdend geleden heeft en waartegen zij getuigend, profetisch gestreden heeft? Zal dat het apostolaat ook niet ontspannen, want vanuit Christus’ overwinning bezien, mogen doen zijn?

Ik sluit aan bij Severijn die het wettig vond dat met behoud van wat artikel 37 belijdt, de kerk aanvullend belijdt aangaande het Rijk Gods, dat gekomen is en komt. Maar het gevaar van het apostolaat, dat het heil binnen-werelds en binnen-tijdelijk maakt en de gemeente in de woestijn doet dolen, is dè grote schaduw van ons kerkelijk leven na 1951. Vandaar de tweepoligheid! En af en toe ontladen de vonken. De rangorde had toch te maken met de orde. De orde van het Rijk Gods of de orde van de wereld. Want waar de gemeente niet allereerst woonstede Gods in de Geest is zal ze ook geen instrument des Geestes zijn om de Koningsheerschappij van Christus over mens en wereld uit te zeggen.